ECLI:NL:RBZWB:2025:3529

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
24/4307
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep inzake WIA-uitkering

In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het bestreden besluit, dat op 13 mei 2024 werd genomen, leidde tot de beëindiging van de uitkering per 1 juni 2024. Echter, op 13 mei 2025 heeft het UWV het bestreden besluit gewijzigd en verzoekster een IVA-uitkering toegekend met ingang van 7 september 2023. Na deze wijziging heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten.

De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, volgens artikel 8:75a van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. De rechtbank concludeert dat het UWV aan verzoekster is tegemoetgekomen, wat aanleiding geeft om het UWV te veroordelen in de proceskosten.

De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 907,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en veroordeelt het UWV tot betaling van dit bedrag. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.H. van der Linden en griffier H.D. Sebel op 5 juni 2025, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/4307
uitspraak van 5 juni 2025 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[verzoekster], te [plaats], verzoekster,

gemachtigde: mr. R.F. Antes,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 13 mei 2024 (bestreden besluit) van verweerder over de beëindiging van haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) met ingang van 1 juni 2024.
Met het besluit van 13 mei 2025 heeft verweerder het bestreden besluit gewijzigd en aan verzoekster met ingang van 7 september 2023 een IVA-uitkering toegekend.
Vervolgens heeft verzoekster het beroep ingetrokken, met het verzoek verweerder te veroordelen in de proceskosten. Verweerder heeft met de brief van 14 mei 2025 gebruik gemaakt van de gelegenheid hierop te reageren.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 13 mei 2025 dat verweerder aan verzoekster is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
3. De rechtbank overweegt ten overvloede dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 51,- aan verzoekster dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 907,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.H. van der Linden, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 5 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.