In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 juni 2025, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat het UWV niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser had op 22 juli 2024 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 3 juli 2024, maar het UWV heeft niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van acht weken beslist. Eiser heeft het UWV op 23 januari 2025 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank besluit zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank stelt vast dat het UWV de beslistermijn heeft overschreden en dat er een hoorzitting gepland was op 28 mei 2025. De rechtbank oordeelt dat het UWV twee maanden de tijd krijgt om alsnog een besluit te nemen, rekening houdend met de zorgvuldigheid van de besluitvorming. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor proceskosten van € 453,50, omdat het UWV het griffierecht moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen.