ECLI:NL:RBZWB:2025:354

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
C/02/423066 / JE RK 24-1031
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 10 januari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, een nadere beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2021. De zaak betreft de minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], die sinds 2022 uit huis is geplaatst. De kinderrechter heeft de betrokken partijen, waaronder de moeder, de vader, de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI), gehoord tijdens een mondelinge behandeling die op 10 januari 2025 plaatsvond. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders van [minderjarige] niet in staat zijn om een veilige en stabiele opvoedsituatie te bieden, mede door hun persoonlijke problematiek en de problematische onderlinge relatie. De Raad adviseert om de uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen en haar te plaatsen binnen een perspectiefbiedend pleeggezin. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd van 24 januari 2025 tot 17 maart 2025, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is. De kinderrechter heeft ook bepaald dat het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing op een later moment zal worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/423066 / JE RK 24-1031
Datum uitspraak: 10 januari 2025
Nadere beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam,
gecertificeerde instelling, hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2021 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. R.G.J. van Kerkhof te Gilze,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. A. Koop-van Vliet te Breda.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de in deze zaak op 18 september 2024 gegeven beschikking en alle daarin genoemde stukken;
  • het op 2 januari 2025 ingekomen verslag van de GI, gedateerd 27 december 2024, met producties;
  • het op 2 januari 2025 ontvangen pleegzorgplan, gedateerd december 2024;
  • de van de Raad ontvangen rapportage, gedateerd 2 januari 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 10 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder en haar advocaat;
- de vader en zijn advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.
Verder is bijzondere toegang verleend aan mevrouw [naam] ( [jeugdzorg] ).

2.Het resterende verzoek

2.1
Bij voormelde tussenbeschikking is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd van 24 september 2024 tot 24 januari 2025, welke beslissing uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Tevens is de Raad verzocht om onderzoek te doen naar het perspectief van [minderjarige] en is het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing aangehouden tot de mondelinge behandeling van 10 januari 2025 in afwachting van een schriftelijk advies de Raad.

3.De standpunten

3.1.
De Raad adviseert - samengevat - om de uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen en haar te plaatsen binnen een perspectiefbiedend pleeggezin. [minderjarige] heeft behoefte aan en recht op duidelijkheid, stabiliteit en rust in haar jonge leventje. Door de persoonlijke problematiek van de ouders zijn die op dit moment niet in staat of geschikt om [minderjarige] een veilige en stabiele opvoedsituatie te bieden. De Raad constateert dat [minderjarige] al sinds 2022 uit huis is geplaatst en dat de aanvaardbare termijn inmiddels is verstreken. De Raad kan begrijpen dat uit het rapport ook andere conclusies getrokken kunnen worden en dat daaruit niet onomstotelijk blijkt dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij de ouders ligt. Die mening is de Raad wel toegedaan. Het advies over het opvoedperspectief moet los worden gezien van het gezag. Het is de Raad tot dusver niet gebleken dat door de ouders van hun gezagdragende positie misbruik is gemaakt.
3.2.
De GI heeft - samengevat - naar voren gebracht dat sprake is van aanhoudende zorgen over de veiligheid van de moeder en [minderjarige] . Gebleken is dat door de moeder binnen de opvang interne regels/afspraken structureel niet werden nagekomen. Verder zijn de ouders op 27 november 2024 - in strijd met het contactverbod - samen in de auto van de moeder aangetroffen en staande gehouden. Daarbij bleek uit een bij de moeder afgenomen test dat zij onder invloed was van cannabis en amfetaminen.
De moeder heeft nadien bij [organisatie] aangegeven dat zij dagelijks fysiek contact heeft met de vader. Ook zou er volgens haar opnieuw sprake zijn geweest van geweld. Op 19 december 2024 heeft de moeder aangifte gedaan van mishandeling door de vader op 5 december 2024. [organisatie] heeft aan de GI bericht dat de aanvraag voor een plaatsing van de moeder met [minderjarige] bij [stichting] is afgewezen vanwege de te grote zorgvraag en de complexiteit van de casus.
Uit het pleegzorgplan is gebleken dat [minderjarige] zich goed ontwikkelt binnen het huidige pleeggezin. Zij is inmiddels 3,5 jaar oud en zij verblijft nu bijna 2 jaar in het pleeggezin. Het is echter geen perspectiefbiedend pleeggezin. De afgelopen jaren is meermaals een traject ingezet om [minderjarige] met haar ouders dan wel alleen met haar moeder te herenigen. Vanwege de problematiek van en tussen de ouders is dat niet gelukt.
Alles wat [minderjarige] in haar jonge leven al heeft meegemaakt, de overplaatsing die zij nog voor zich heeft en de uitdagingen waarvoor zij op het gebied van hechting en het verwerken van heftige gebeurtenissen nog komt te staan, maken dat er voor [minderjarige] een veilige, stabiele opvoedomgeving moet zijn, waar zij toekomt aan haar ontwikkelingstaken. Ook is het belangrijk dat [minderjarige] ervaart dat zij op volwassenen mag bouwen, dat er voor haar gezorgd wordt en dat haar behoeften op de eerste plaats komen. Haar opvoedomgeving moet (kunnen) voorzien in duidelijke regels, grenzen, structuur en tegelijkertijd een hoge mate van liefde en genegenheid.
De GI stelt vast dat de ouders niet open en eerlijk zijn over hun onderlinge contacten. Dit maakt dat de GI onvoldoende kan beoordelen of de situatie veilig genoeg is voor [minderjarige] . De moeder laat opnieuw zien dat zij niet in staat is haar eigen veiligheid te waarborgen en dat zij onvoldoende stappen weet te maken, door het accepteren van behandeling, om weerbaar te worden tegen bijvoorbeeld de vader. [minderjarige] heeft erg veel last van deze situatie. Zij is een kwetsbaar meisje, dat grote behoefte heeft aan structuur en op dit moment met name aan duidelijkheid over haar perspectief. De GI sluit zich daarom aan bij het advies van de Raad en zij handhaaft haar verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor wat betreft het aangehouden resterende deel.
3.3.
Namens [jeugdzorg] is aangegeven dat er een start is gemaakt om een voor [minderjarige] passend perspectiefbiedend pleeggezin te vinden. Er is inmiddels zicht op een aantal potentiële gezinnen. [jeugdzorg] kan op dit moment geen uitspraak doen over een concrete plaatsingstermijn, omdat dit mede van het matchingsproces afhankelijk is.
3.4.
Door de moeder en haar advocaat is naar voren gebracht dat de rapportage van de Raad en het daarin uitgebrachte advies onduidelijk is. Benadrukt wordt verder dat er momenteel geen sprake is van middelengebruik door de moeder en dat zij een positief contact heeft met [minderjarige] . Wel realiseert de moeder zich terdege de complexiteit van de situatie die is ontstaan, met name wegens de klemmende (contact)relatie tussen haar en de vader. Ook ziet zij in dat er van haar (nog) het nodige wordt gevraagd in de vorm van de acceptatie van behandeling, om ervoor te zorgen dat die situatie voldoende verandert. De moeder kan daarom achter een voortzetting van de uithuisplaatsing staan. Op dit moment richt de moeder zich op voortzetting van de contacten tussen haar en [minderjarige] en zij hoopt dat die op enig moment zullen worden uitgebreid. Daarnaast blijft de moeder hoop houden dat de deur spreekwoordelijk op een kier blijft staan voor een hereniging tussen haar en [minderjarige] .
3.5.
Door de vader en zijn advocaat is aangevoerd dat het rapport van de Raad op z’n minst vragen oproept. Enerzijds wordt aangegeven dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij de ouders is, terwijl er anderzijds voorwaarden aan de ouders in staan voor terugplaatsing van [minderjarige] . Uit het rapport volgt dus niet dat het perspectief niet meer bij de ouders is. Ook de vader heeft de wens op een uiteindelijke hereniging tussen hem en [minderjarige] . De vader erkent en begrijpt dat de actuele - complexe - situatie, waarvan [minderjarige] bovendien erg veel last heeft, daar op dit moment aan in de weg staat. Wel wijst hij erop dat meerdere wisselingen van jeugdbeschermers eveneens van invloed zijn geweest op die situatie en dat dit voor [minderjarige] nadelig heeft uitgewerkt. Voor het overige refereert de advocaat van de vader zich ten aanzien van de beslissing op het restantverzoek.

4.De beoordeling

4.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] nog steeds noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). [minderjarige] woont inmiddels al geruime tijd in het huidige pleeggezin en het is duidelijk dat een (terug)plaatsing bij een van de ouders op dit moment of in de nabije toekomst niet aan de orde is. Bij beide ouders is sprake van forse persoonlijke problematiek en de onderlinge relatie tussen de ouders is zeer problematisch, waarbij - ondanks een contactverbod - nog altijd sprake is van contact en huiselijk geweld. Eerdere inzet van hulpverlening heeft daar nog geen - in elk geval onvoldoende - verandering in gebracht.
4.2.
De kinderrechter is verder van oordeel dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij (een van) de ouders ligt en dat de GI niet meer hoeft te werken aan (terug)plaatsing van [minderjarige] bij (een van) de ouders. De aanvaardbare termijn voor [minderjarige] is inmiddels ruimschoots verstreken. [minderjarige] woont al ruim twee jaar niet meer thuis en komt nu op een leeftijd dat zij behoefte heeft aan duidelijkheid over waar zij verder mag opgroeien. Van [minderjarige] mag niet verwacht worden dat zij nog langer in onzekerheid is en wacht op een mogelijke verbetering in de situatie van (een van) haar ouders. Het is de ouders al die tijd en met inzet van diverse hulpverleningstrajecten niet gelukt om de belangen van [minderjarige] vóór hun eigen belangen te plaatsen en om [minderjarige] een stabiele en veilige opvoedomgeving te bieden. De kinderrechter heeft geen aanknopingspunten om te verwachten dat dit (op korte termijn) zal veranderen. Dat het raadsrapport niet duidelijk concludeert dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij de ouders is, maakt dat niet anders.
4.3.
Hoewel [minderjarige] zich in het huidige pleeggezin goed ontwikkelt, is dit gezin helaas niet perspectiefbiedend. Er wordt gezocht naar een passend én perspectiefbiedend pleeggezin voor [minderjarige] , maar het is nog niet duidelijk wanneer zij kan worden overgeplaatst.
Gelet op alle omstandigheden, vindt de kinderrechter het van belang om betrokken te blijven bij [minderjarige] en zij zal daarom het verzoek toewijzen tot 17 maart 2025. Het resterende deel van het verzoek (één week) zal worden aangehouden en behandeld op [datum 1] 2025.
Daarbij wordt deGIverzocht om uiterlijk [datum 2] 2025 eventuele verlengings- of andere verzoeken in te dienen, zodat die gelijktijdig kunnen worden behandeld.
4.4.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht, nu het belang van [minderjarige] erom vraagt dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 24 januari 2025 tot 17 maart 2025;
5.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
houdt het resterende deel van het verzoek aan tot de mondelinge behandeling van
[datum 1] 2025 om [uur]bij de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda , Stationslaan 10, 4815 GW (behandelend rechter: mr. Phillips);
5.4.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproep voor die mondelinge behandeling voor de GI, de moeder en haar advocaat, de vader en zijn advocaat en de Raad;
5.5.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2025 door mr. Phillips, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans, als griffier en schriftelijk uitgewerkt op 24 januari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.