ECLI:NL:RBZWB:2025:3551

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
25/2019
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet tijdig beslissen op verzoek tot kwijtschelding van studieschuld op medische gronden

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat de minister volgens haar niet op tijd heeft beslist op het verzoek van 26 februari 2024 waarin eiseres vroeg om kwijtschelding van haar studieschuld wegens medische redenen op grond van de hardheidsclausule van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000). De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 29 februari 2024 en heeft de minister op 2 januari 2025 in gebreke gesteld. De rechtbank constateert dat er sprake is van een overschrijding van de beslistermijn. De minister heeft in het verweerschrift aangegeven dat de afhandeling van het verzoek tot kwijtschelding medisch advies vereist en dat er een achterstand is ontstaan door een toename van aanvragen en een stillegging van de beoordeling in een bepaalde periode. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen veertien maanden na 21 mei 2024 een besluit moet nemen op de aanvraag van eiseres.

Daarnaast legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, de minister de genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen, en dat het griffierecht aan eiseres moet worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, en openbaar gemaakt op 5 juni 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/2019

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat de minister volgens haar niet op tijd heeft beslist op het verzoek van 26 februari 2024 waarin eiseres vroeg om kwijtschelding van haar studieschuld wegens medische redenen op grond van de hardheidsclausule van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000).
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep kennelijk gegrond?
3. Het beroep is kennelijk gegrond. Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 29 februari 2024. Niet in geschil is dat er sprake is van een overschrijding van de beslistermijn. Eiseres heeft de minister op 2 januari 2025 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan de minister worden opgelegd?
4. Omdat de minister nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de minister dit alsnog moet doen.
4.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de minister dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
4.2.
De minister heeft in het verweerschrift van 27 mei 2025 aangegeven dat voor de afhandeling van het verzoek tot kwijtschelding medisch advies nodig is. De minister geeft aan dat de beoordeling van aanvragen om kwijtschelding op medische gronden in de periode van november 2022 tot ongeveer oktober 2023 heeft stilgelegen. De minister refereert daarbij aan zijn antwoorden naar aanleiding van Kamervragen. [2] Daarnaast geeft de minister aan dat DUO te maken heeft met een sterke toename van het aantal aanvragen, onder meer vanwege aandacht voor kwijtschelding op sociale media. Door beide oorzaken is een achterstand ontstaan bij de medische afdeling die nog altijd niet is ingelopen. De minister kan anders dan dat de aanvraag van eiseres nog in behandeling is, geen nadere update geven. De minister kan daarom ook niet inschatten binnen welke termijn alsnog een beslissing genomen kan worden.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op de aanvraag te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. Een langere termijn dan twee weken acht de rechtbank in dit geval aangewezen vanwege het belang van een zorgvuldige besluitvorming. In dit geval acht de rechtbank het redelijk dat de minister veertien maanden, vanaf datum doorzetting van de aanvraag naar de medisch adviseur, de tijd krijgt om alsnog te beslissen op de aanvraag. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot deze termijn komt.
4.4.
In de antwoorden op de Kamervragen waaraan de minister zelf refereert in het verweerschrift wordt onder antwoord 7 door de minister aangegeven dat de doorlooptijd momenteel [3] kan oplopen tot ongeveer 12-14 maanden. DUO heeft verschillende maatregelen genomen om de achterstand in te lopen. [4] De rechtbank gaat ervan uit dat de genomen maatregelen inmiddels enig effect hebben gesorteerd en de achterstand in de afhandeling van aanvragen sindsdien wat is ingelopen. Alhoewel de rechtbank begrip heeft voor de problematiek waarmee DUO kampt(e), heeft eiseres ook recht op uitsluitsel en zekerheid, des te meer gelet op de mentale gezondheidsproblematiek die de basis vormt voor de aanvraag van eiseres. Dat eiseres nog niet hoeft af te lossen, waardoor er op dit moment geen directe financiële gevolgen zijn voor eiseres, doet hier niet aan af.
4.5.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het in dit geval redelijk dat de minister de door hem in de beantwoording van de Kamervragen gestelde maximale doorlooptijd van ongeveer veertien maanden toekomt vanaf de datum dat de aanvraag van eiseres werd doorgezet naar de medisch adviseur, te weten 21 mei 2024. De minister heeft dus tot 21 juli 2025 om alsnog te beslissen op het verzoek.
Welke dwangsom wordt aan de minister opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, de minister de onder 4.5. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de minister de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
7. Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres heeft geen proceskosten gemaakt die volgens de wet vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen 14 maanden na 21 mei 2024 alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat de minister aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- ;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 53,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van J. Stevens, griffier, op 5 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Kamervragen (Aanhangsel) 2023-2024, nr. 1707.
3.Datum ontvangst antwoorden van de minister: 31 mei 2024
4.Kamervragen (Aanhangsel) 2023-2024, nr. 1707, antwoord 7.