ECLI:NL:RBZWB:2025:3554

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
02-200877-24 en 02-389519-24 (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor mishandeling van ggz medewerkers met vrijspraak voor poging zware mishandeling

Op 6 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van drie ggz medewerkers. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 23 mei 2025, waarbij de officier van justitie, mr. J.J. Peerboom, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte mishandeling van ambtenaren in functie, waarbij de verdachte op 19 juni 2024 ggz medewerkers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft mishandeld, en op 20 november 2024 ggz medewerker [slachtoffer 3] heeft geslagen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, en sprak hem vrij van de poging tot zware mishandeling. Echter, de rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de mishandeling van de ggz medewerkers, die als ambtenaren werden aangemerkt op basis van hun werkzaamheden onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat dit niet leidde tot volledige vrijspraak. De rechtbank legde de maatregel van tbs met dwangverpleging op, gezien de ernst van de feiten en het gevaar voor herhaling. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 3].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-200877-24 en 02-389519-24 (ter terechtzitting gevoegd)
vonnis van de meervoudige kamer van 6 juni 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1997, te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de [PI] ,
raadsvrouw mr. M. Timmermans-Roelands, advocaat te Bergen op Zoom.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 mei 2025, waarbij de officier van justitie, mr. J.J. Peerboom, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd volgens artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Parketnummer 02.200877.24:
op 19 juni 2024 [slachtoffer 1] heeft geslagen tegen het hoofd, primair tenlastegelegd als poging zware mishandeling en subsidiair als mishandeling van een ambtenaar in functie (feit 1) en dat hij op diezelfde dag [slachtoffer 2] tegen het hoofd heeft geslagen, tenlastegelegd als mishandeling van een ambtenaar in functie (feit 2).
Parketnummer 02.389519.24:
op 20 november 2024 [slachtoffer 3] tegen het gezicht heeft gestompt, tenlastegelegd als mishandeling van een ambtenaar in functie.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Verdachte dient te worden vrijgesproken van primair ten laste gelegde pogingen tot zware mishandeling onder feit 1 van parketnummer 02.200877.24 en het feit onder parketnummer 02.389519.24. De officier van justitie acht de tenlastegelegde drie mishandelingen, te weten feit 1 subsidiair en feit 2 onder parketnummer 02.200877.24 en het subsidiaire feit onder parketnummer 02.389519.24, wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is met de officier van justitie van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de tenlastegelegde pogingen tot zware mishandeling onder beide parketnummers. Ook voor de overige ten laste gelegde feiten bepleit de verdediging vrijspraak. Deze feiten zijn namelijk gelet op het rapport van psychiater Van Os van 2019 niet toe te rekenen aan verdachte vanwege zijn psychische gesteldheid.
Tot slot zijn de ggz medewerkers geen ambtenaren als bedoeld in artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), zodat dat onderdeel van de tenlastelegging in ieder geval niet kan worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Is er sprake van poging zware mishandeling?
Parketnummer 02.200877.44 feit 1 primair:
Op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II staat voor de rechtbank vast dat verdachte op 19 juni 2024 in [plaats 1] GGZ medewerker [slachtoffer 1] meermalen tegen het hoofd heeft gestompt.
Bij een poging tot zware mishandeling moet het vereiste (voorwaardelijk) opzet gericht zijn op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte vol opzet had om [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Van voorwaardelijke opzet is sprake indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. Naar het oordeel van de rechtbank is er te weinig concrete informatie beschikbaar over het handelen van verdachte om te kunnen stellen dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Niet duidelijk is hoe vaak er is geslagen en met welke kracht dat is gebeurd. Over de kracht waarmee geslagen is, wordt te weinig verklaard om een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bewezen te kunnen achten. Ten aanzien van de vraag hoeveel er is geslagen, lopen de verklaringen van aangever en verdachte uiteen, terwijl de getuige dit zelf niet heeft waargenomen. Ook de medische informatie in het dossier biedt hiervoor geen aanknopingspunten. Gelet hierop kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat er sprake is geweest van een poging tot zware mishandeling. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
Parketnummer 02.389519.24 primair:
Op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II staat voor de rechtbank vast dat verdachte op 20 november 2024 in [plaats 2] een ggz medewerker, te weten [slachtoffer 3] , driemaal met de vuist in het gezicht heeft gestompt.
Uit het dossier volgt niet dat verdachte vol opzet had om [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Onduidelijk is met welke kracht en intensiteit dat stompen is gebeurd. Hoewel de getuige spreekt over het met kracht stompen, ontbreken hiervoor verdere, concrete aanwijzingen. Uit de medische verklaring en de foto’s waarop het letsel van [slachtoffer 3] te zien is, volgt namelijk dat het letsel beperkt is. Ook hier kan de rechtbank dan ook niet concluderen dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Gelet op het voorgaande kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat er sprake is geweest van een poging tot zware mishandeling. Daarom zal vrijspraak volgen.
Is er sprake van mishandeling?
Onder parketnummer 02.200877.24 is al vastgesteld dat verdachte ggz medewerker [slachtoffer 1] meermalen tegen het hoofd heeft gestompt. Ook heeft verdachte ggz medewerker [slachtoffer 2] een klap tegen haar hoofd gegeven. Dit volgt uit de aangiftes van voornoemde personen die elkaar ondersteunen. Ten aanzien van parketnummer 02.389514.25 heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte ggz medewerker [slachtoffer 3] driemaal met een vuist in het gezicht heeft gestompt, zoals volgt uit de aangifte van [slachtoffer 3] en de getuigenverklaring van [getuige] .
Deze handelingen kunnen juridisch worden gekwalificeerd als mishandeling.
Is er sprake van volledige ontoerekeningsvatbaarheid?
De rechtbank ziet zich, gelet op het verweer van de raadsvrouw, voor de vraag gesteld of verdachte toerekeningsvatbaar is, omdat de rechtbank verdachte dient vrij te spreken in het geval hij volledig ontoerekeningsvatbaar is. De rechtbank verwijst hiertoe naar het kopje strafbaarheid van de verdachte (5.2 in het vonnis) waarin gemotiveerd is aangegeven waarom de rechtbank komt tot verminderde toerekeningsvatbaarheid. Gelet op deze conclusie kan niet tot vrijspraak van de mishandelingen worden gekomen.
Is er sprake van ambtenaren als bedoeld in artikel 304 Sr?
De rechtbank ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of verdachte zich door deze handelingen schuldig heeft gemaakt aan het mishandelen van ambtenaren.
Op grond van vaste rechtspraak is een ambtenaar iemand die door het openbaar gezag is aangesteld in een openbare betrekking om een deel van de taak van de staat of van zijn organen te verrichten. Onder ambtenaar is tevens begrepen degene die onder toezicht en verantwoording van de overheid is aangesteld in een functie waaraan een openbaar karakter niet kan worden ontzegd. Het begrip is dus ruimer dan de definitie die wordt gegeven in artikel 1 Ambtenarenwet.
Verdachte verbleef in beide klinieken op basis van een rechterlijke machtiging.
De verplichte en gedwongen zorg van een persoon die op grond van een rechterlijke beslissing in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) is opgenomen in een zorginstelling is een overheidstaak. De ggz medewerkers die deze taak uitvoeren, zijn op het moment dat zij zich met deze specifieke zorgtaak bezighouden, naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als ambtenaren in de zin van de artikel 304 Sr. Van belang is dat de inhoud en de reikwijdte van de taken van die ggz medewerkers in het kader van de Wvggz van overheidswege zijn bepaald. Hun werkzaamheden zijn onder meer gebaseerd op het maatschappelijk belang om ernstig nadeel voor de betrokkene (de verdachte) zelf te voorkomen en om te voorkomen dat door het gedrag van de opgenomen patiënten de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar komt. Hun werkzaamheden worden verder uitgevoerd onder toezicht en controle van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ). Weliswaar is dit extern toezicht, die omstandigheid laat onverlet dat de IGJ over vergaande bevoegdheden beschikt betreffende het bestuur van en toezicht op een zorginstelling. De omstandigheid dat de arbeidsrelatie tussen deze ggz medewerkers en hun werkgever geen publiekrechtelijk, maar een privaatrechtelijk karakter heeft, doet, in lijn met de rechtspraak van de Hoge Raad, niet ter zake. De privaatrechtelijk georganiseerde wijze van het leveren van verplichte en gedwongen zorg is het gevolg van democratisch genomen besluiten over de uitoefening van overheidstaken. Aan de functie van een ggz medewerker die haar of zijn functie uitoefent in het kader van de Wvggz kan een openbaar karakter dan ook niet worden ontzegd.
Concluderend stelt de rechtbank vast dat de ggz medewerkers in onderhavige zaak als ambtenaren kunnen worden aangemerkt.
Conclusie
Wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandelingen van ambtenaren, zoals tenlastegelegd onder feit 1 subsidiair en feit 2 onder parketnummer 02.800744.24 en het subsidiaire feit onder parketnummer 02.389519.24.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Parketnummer 02.800744.24:
1.
Subsidiair:
op 19 juni 2024 te [plaats 1] een ambtenaar, te weten [slachtoffer 1] (medewerker GGZ) gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] voornoemd meerdere malen, tegen het hoofd te stompen;
2
op 19 juni 2024 te [plaats 1] een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] (werkzaam voor GGZ) gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] voornoemd een klap tegen het hoofd te geven;
Parketnummer 02.389519.24:
Subsidiair:
op 20 november 2024 te [plaats 2] een ambtenaar, [slachtoffer 3] , (ggz medewerker bij [ggz-instelling 1] ) gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] ;
- meermalen, met kracht met gebalde vuist tegen het gezicht te stompen;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5.2
Strafbaarheid van de verdachte
In het dossier zit geen recent advies over de toerekenbaarheid van verdachte in relatie tot onderhavige strafbare feiten. Er zijn rapporten uit 2019 waarin de psychiater ten aanzien van toen bekende strafbare feiten destijds heeft geconcludeerd dat die strafbare feiten niet aan verdachte konden worden toegerekend. De psycholoog heeft destijds geadviseerd dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. De rechtbank stelt echter vast dat verdachte vanaf 2019 veelvuldig is behandeld, waarbij ook medicatie aan hem is voorgeschreven. Aan de bovengenoemde rapporten kan naar het oordeel van de rechtbank vanwege het tijdsverloop en de behandelingen die na 2019 nog hebben plaatsgevonden, geen doorslaggevende waarde meer worden gehecht met betrekking tot de onderhavige verdenkingen.
De psycholoog en psychiater die in november en december 2024 in onderhavige strafzaak hebben gerapporteerd, hebben aangegeven dat verdachte niet wilde meewerken aan het onderzoek en hebben daarom geen antwoord kunnen geven op de gestelde vragen. Volgens de psycholoog zijn er wel sterke aanwijzingen voor de aanwezigheid van psychopathologie bij verdachte in de vorm van schizofrenie en voor verslavingsproblematiek. Ook de psychiater benoemt dat op basis van de uitgebreide hoeveelheid verzamelde informatie, waaronder het eerdere onderzoek van onderzoeker in 2019, er sterke aanwijzingen voor de aanwezigheid van psychopathologie. Het is volgens de psycholoog aannemelijk dat deze stoornissen aanwezig waren ten tijde van de aan verdachte tenlastegelegde feiten. De rechtbank concludeert op basis van het voorstaande dat verdachte lijdt aan schizofrenie en dat sprake is van verslavingsproblematiek.
Op basis van de beschikbare informatie kan de rechtbank echter niet vaststellen dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is. Niet is gebleken dat dat de verdachte door die stoornissen ieder inzicht in de reikwijdte van zijn handelen ontbeerde.
Dit maakt dat de rechtbank de feiten aan verdachte toerekent. Wel zal de rechtbank dit in verminderde mate doen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben deze stoornissen enige invloed gehad op het handelen van verdachte.
Verdachte is dan ook strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid volledig uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen tbs met verpleging van overheidswege.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Mocht er een straf of maatregel opgelegd worden, dan is de tbs met dwangverpleging zoals door de officier van justitie is geëist, niet passend. Er dient te worden volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van drie ggz medewerkers die op dat moment als ambtenaar werkzaam waren in instellingen waar verdachte op dat moment verbleef. Het zijn zeer vervelende feiten, vooral omdat het om mensen gaat die op hun werk met geweld en agressie te maken krijgen. Dit zorgt voor veel onrust op de werkvloer bij medewerkers en bij patiënten, nog los van de fysieke en emotionele gevolgen die het handelen van verdachte voor de slachtoffers heeft gehad.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld welke straf en/of maatregel passend en geboden is en het meest recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte. Daarbij is van belang dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
De reclassering heeft in het rapport van 9 mei 2025 negatief geadviseerd over het opleggen van een tbs met voorwaarden omdat verdachte niet in staat is zich langdurig te conformeren aan opgelegde voorwaarden en afspraken met de reclassering. Daarnaast is onvoldoende duidelijk in hoeverre forensische interventies bij kunnen dragen aan gedragsverandering en het beperken van recidive. Gelet hierop acht de rechtbank een voorwaardelijk strafdeel, al dan niet met bijzondere voorwaarden, niet passend.
De volgende vraag is of oplegging van tbs met dwangverpleging een passende maatregel is. Daarvoor is vereist dat er a) een ziekelijke stoornis is, b) dat er een herhalingsgevaar en gevaar voor de algemene veiligheid van personen is en c) dat het gepleegde misdrijf specifiek is genoemd in artikel 37a lid 1 sub 1 Sr.
Ad a)
Om vast te stellen of er een stoornis is, moet de rechtbank op grond van artikel 37a lid 3 Sr beschikken over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen die verdachte hebben onderzocht. Als verdachte medewerking aan onderzoek weigert, kan tbs met dwangverpleging ook zonder advies van deskundigen worden opgelegd. Dan vereist artikel 37a lid 4 Sr dat de rechtbank zelf een ziekelijke stoornis of gebrekkige geestelijke ontwikkeling vaststelt. Dat kan de rechtbank doen op basis van andere rapporten en adviezen omtrent de persoon van de verdachte.
In onderhavige zaak ontbreekt er een advies over het al dan niet opleggen van de tbs met dwangverpleging. De rechtbank is daarom aangewezen op de eerdere rapporten die over verdachte zijn uitgebracht en het onderzoek ter zitting. Zoals ook onder 5.2 is omschreven, hebben de psychiater en psycholoog in het rapport van 2019, waar verdachte wel aan heeft meegewerkt, geconcludeerd dat dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis, te weten schizofrenie en een stoornis in het gebruik van cannabis en amfetamine. Het risico op gewelddadig gedrag in de toekomst werd zonder behandeling als hoog ingeschat. Destijds adviseerde de psychiater verdachte op te laten nemen in een psychiatrisch ziekenhuis of een zorgmachtiging op grond van de Wvggz op te leggen waarbij hij klinisch wordt opgenomen en hem eventueel dwangmedicatie kan worden toegediend. Ook de psycholoog heeft destijds gesteld dat een klinische behandeling aangewezen is. Zij stelde dat het lastig haalbaar is dit te doen binnen de voorwaarden van een voorwaardelijk strafdeel, omdat van verdachte niet kan worden verwacht om oorzaak en gevolg van zijn handelswijze te overzien. Hij is nimmer intrinsiek gemotiveerd geweest voor begeleiding of behandeling voor zijn psychiatrische en verslavingsproblematiek.
Volgens het rapport van de reclassering van juli 2024 is verdachte de afgelopen jaren opgenomen in het BIC (beveiligingsniveau 2) en in januari 2023 kwam hij terecht bij de continu Intensieve Zorgafdeling van [ggz-instelling 2] (beveiligingsniveau 3). Daar werd hij mogelijk overvraagd. De frustratie liep steeds verder op en heeft verdachte de feiten van 19 juni 2024. Vervolgens is hij overgeplaatst naar [ggz-instelling 1] . Het laatst gepleegde strafbare feit werd daar gepleegd. In november 2024 is getracht verdachte nogmaals te laten onderzoeken door een psychiater en psycholoog, maar daaraan wilde verdachte niet meewerken.
De psychiater en psycholoog hebben beiden geen voldoende beeld kunnen vormen over verdachte, maar hebben wel gesteld dat er op basis van de uitgebreide hoeveelheid informatie waaronder het eerdere onderzoek in 2019 sterke aanwijzingen zijn voor psychopathologie, volgens de psycholoog ook wel te benoemen als schizofrenie. De psycholoog heeft daartoe in het rapport van 2024 gesteld dat schizofrenie een chronische aandoening is en de verslavingsproblematiek van betrokkene ernstig is, zodat het aannemelijk is dat deze stoornissen aanwezig waren ten tijde van de aan hem tenlastegelegde feiten.
De rechtbank heeft op basis van de bewezen verklaarde feiten eenzelfde beeld van verdachte gekregen als uit de rapportages naar voren komt. Vooral het feit dat verdachte in 2019 al leed aan schizofrenie en algemeen bekend is dat dit een chronisch ziektebeeld is zoals ook is bevestigd door de psycholoog in het rapport van 29 november 2024, maakt dat de rechtbank ervan uitgaat dat verdachte nog immer lijdt aan schizofrenie. De rechtbank ziet dus in de inhoud van de (eerdere) rapporten voldoende grond om tot de vaststelling te komen dat er bij verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit sprake was (en is) van een ziekelijke stoornis in de zin van artikel 37a Sr en dat die stoornis de gedragskeuzen en het handelen van de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde hebben beïnvloed.
Ad b)
Vervolgens dient te worden vastgesteld of de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist dat verdachte ter beschikking wordt gesteld.
Verdachte heeft in de veilige omgeving van eerst de [ggz-instelling 2] en nadat hij is geschorst uit de voorlopige hechtenis in [ggz-instelling 1] , waar hij werd telkens behandeld in het kader van een rechterlijke machtiging, toch geweldsfeiten gepleegd. Gelet hierop acht de rechtbank het herhalingsgevaar en gevaar voor algemene veiligheid van personen aanwezig. Daarbij sluit de rechtbank eveneens aan bij de rapporten uit 2019, waar destijds het recidiverisico ook als hoog werd ingeschat en waar het deels om dezelfde type feiten ging. De kaders die verdachte geboden zijn na de veroordeling uit 2019, hebben recidive niet kunnen voorkomen. De rechtbank ziet een zeer reële kans op herhaling en escalatie aanwezig, waarbij gevaar voor anderen bestaat indien geen behandeling plaatsvindt in een setting met een hoog beveiligingsniveau.
Ad c)
Het door verdachte begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Vorenstaande maakt dat voldaan wordt aan de eisen die de wet aan het opleggen van tbs met dwangverpleging stelt.
Conclusie
De rechtbank acht oplegging van de maatregel de enige mogelijkheid om het herhalingsgevaar te verminderen dan wel tegen te gaan. Een minder verstrekkende mogelijkheid dan het opleggen van de tbs met dwangverpleging ziet de rechtbank niet, omdat verdachte geen inzicht heeft in zijn eigen problematiek en iedere vorm van hulp weigert kan niet worden volstaan met een minder ingrijpend middel. Uit het dossier blijkt ook dat verdachte in het verleden veelvuldig is behandeld binnen de GGZ en ook recentelijk nog met een rechterlijke machtiging is opgenomen geweest. Deze maatregelen hebben niet geleid tot de gewenste gedragsveranderingen. De reclassering ziet geen mogelijkheden om verdachte zich te doen conformeren aan voorwaarden buiten een dwangkader.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat een ander behandelkader dan een tbs met dwangverpleging niet reëel is. De rechtbank acht gelet op het voorgaande tbs met dwangverpleging noodzakelijk en proportioneel. Hoewel het om relatief lichte vergrijpen gaat, is eerder ingrijpen in strafrechtelijke zin, maar ook binnen de Wvggz, niet afdoende geweest om recidive te voorkomen. Een hoog beveiligingsniveau is vereist. Dit maakt dat nu overgegaan moet worden tot de zware maatregel van tbs met dwangverpleging. De rechtbank gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
Ongemaximeerde TBS
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betreft de bewezenverklaarde mishandelingen. De maatregel kan daarom langer duren dan vier jaren.
De rechtbank ziet, mede uit het oogpunt van proportionaliteit onvoldoende aanleiding om naast een tbs met dwangverpleging nog een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij
[slachtoffer 3]vordert een schadevergoeding van
€ 901,=voor het feit onder parketnummer 02.389519.24.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De schadevergoeding die benadeelde heeft gevorderd acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 326,=, waarvan € 76,= materiële schade en € 250,= immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan
nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd.
Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 300, 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van feit 1 primair onder parketnummer 02.200877.24 en het primaire feit onder parketnummer 02.389519.24;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Parketnummer 02.200877.24:
feit 1 subsidiair:Mishandeling;
feit 2:Mishandeling;
Parketnummer 02.389519.24:
Subsidiair: Mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verplegingvan overheidswege;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 3]van
€ 326,=waarvan € 76,= aan materiële schade en € 250,= aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 3] (parketnummer 02.389519.24), € 326,=te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 november 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
6 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Combee, voorzitter, mr. S. Tempel en mr. P.L. Cheung, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 juni 2025.
Bijlage I
De tenlastelegging
Parketnummer 02.800477.24:
1.
hij op of omstreeks 19 juni 2024 te [plaats 1] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] (medewerker GGZ) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dertig keer, althans meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) die [slachtoffer 1] voornoemd heeft geslagen en/of gestompt tegen het hoofd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 juni 2024 te [plaats 1] een ambtenaar, te weten [slachtoffer 1] (medewerker GGZ) gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] voornoemd dertig keer, althans meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) tegen het hoofd
te stompen en/of te slaan;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 19 juni 2024 te [plaats 1] een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] (werkzaam voor GGZ) gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] voornoemd een klap tegen het hoofd te geven;
(art. 300 Wetboek van Strafrecht)
Parketnummer 02.389519.24
hij op of omstreeks 20 november 2024 te [plaats 2] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] (GGZ-medewerker bij [ggz-instelling 1] ) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- meermalen, althans eenmaal met kracht (met gebalde vuist) op/tegen/in de neus en/of de kaak en/of het gezicht heeft geslagen/gestompt/gestoten
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 november 2024 te [plaats 2] , althans in Nederland, een ambtenaar, [slachtoffer 3] , (GGZ-medewerker bij [ggz-instelling 1] ) gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer 3]
- meermalen, althans eenmaal met kracht (met gebalde vuist) op/tegen/in de neus en/of de kaak
en/of het gezicht te slaan/stompen/stoten;
(Artikel art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 lid 1 ahf/sub 3° Wetboek van Strafrecht)