Op 6 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over de WOZ-waarde van een woning in [plaats 1]. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had beroep aangetekend tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van Sabewa Zeeland, die de waarde van de woning op 1 januari 2022 had vastgesteld op € 468.000. De heffingsambtenaar had ook een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023 opgelegd. De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank heeft beoordeeld of het motiveringsbeginsel is geschonden en of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. De rechtbank concludeert dat het motiveringsbeginsel niet is geschonden en dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De heffingsambtenaar had een taxatierapport overgelegd waarin de waarde van de woning was onderbouwd met vergelijkingsobjecten. De rechtbank oordeelt dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB voor het belastingjaar 2023 gehandhaafd blijven. De belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.