Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Het verdere procesverloop
- de in deze zaak gegeven beschikking van 20 mei 2025 en de daarin genoemde stukken;
- het stelbericht van mr. Langenberg van 21 mei 2025.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 mei 2025 een nadere beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende een spoedverzoek tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de vader en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren. De moeder was niet verschenen, maar de kinderrechter besloot de behandeling voort te zetten vanwege de spoedeisendheid van het verzoek. De GI verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder, alsook een aansluitende machtiging tot uithuisplaatsing in een jeugdhulpaanbieder.
De kinderrechter heeft in zijn beoordeling rekening gehouden met eerdere beschikkingen en de situatie van [minderjarige]. Er zijn zorgen over zijn ontwikkeling en veiligheid, zowel bij de vader als bij de moeder. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] intensieve hulpverlening nodig heeft en dat er een veilige basis met structuur geboden moet worden. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing bij de moeder verleend voor de resterende duur van twee weken, met ingang van 3 juni 2025, en aansluitend een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend van 17 juni 2025 tot 17 juli 2025. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er beroep wordt ingesteld.
De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. Jansen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vos als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 5 juni 2025.