ECLI:NL:RBZWB:2025:3573

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
C/02/432443 / JE RK 25-364
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met zorgen over ontwikkeling en plaatsing

Op 26 mei 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd, onder andere door een belast verleden en de huidige situatie van de moeder, die zelf ook met problemen kampt. De moeder heeft een verleden van crimineel gedrag en is momenteel zwanger, wat complicaties met zich meebrengt voor de zorg voor [minderjarige]. De kinderrechter heeft besloten dat de plaatsing in een pleeggezin in [plaats 2] noodzakelijk is, en dat de stabiliteit en duidelijkheid voor [minderjarige] voorop staan. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Raad toegewezen en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat er in de komende periode zicht moet worden verkregen op de mogelijkheden voor een plaatsing van de moeder en [minderjarige] in een moeder-kindhuis.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/432443 / JE RK 25-364
Datum uitspraak: 26 mei 2025
Nadere beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad,
over de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2021 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. P.H. Hillen te Tilburg.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING, locatie Rotterdam, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
[stichting],
[locatie], hierna te noemen: [stichting].

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere procesverloop bestaat uit de volgende stukken:
  • de in deze zaak gegeven beschikking van 10 maart 2025 en alle daarin genoemde stukken;
  • de brief van de Raad van 24 april 2025, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
  • het bericht van de GI van 29 april 2025, inhoudende dat de GI niet akkoord is met een schriftelijke afdoening van de zaak;
  • het bericht van mr. Hillen van 29 april 2025, inhoudende dat de moeder geen bezwaar heeft tegen een schriftelijke afdoening van de zaak.
1.2.
Op 26 mei 2025 heeft de kinderrechter de behandeling van de zaak voortgezet tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
  • de advocaat van de moeder;
  • een vertegenwoordigster namens de GI;
  • een vertegenwoordigster van [stichting];
- een medewerkster van de Raad.
1.3.
Bij aanvang van de mondelinge behandeling merkt de advocaat van de moeder op dat hij haar niet heeft gesproken en hij niet weet of de moeder naar de rechtbank komt. De advocaat heeft de moeder via een e-mailbericht op de hoogte gebracht van de datum van de mondelinge behandeling. Nu de moeder, via haar advocaat, correct is opgeroepen en op de hoogte is gebracht van de datum van de mondelinge behandeling besluit de kinderrechter de mondelinge behandeling voort te zetten in afwezigheid van de moeder. De aanwezigen hebben hier geen bezwaar tegen.
1.4.
Volledigheidshalve merkt de kinderrechter op dat de vertegenwoordigster van [stichting] telefonisch bij de mondelinge behandeling aanwezig was. Ondanks een correcte oproeping, lukte het haar niet om tijdig bij de rechtbank aanwezig te zijn.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] staat sinds 17 juni 2024 onder voorlopige voogdij van [stichting].
2.3.
[minderjarige] verblijft in een tijdelijk crisispleeggezin.
2.4.
Bij de in deze zaak gegeven beschikking van 10 maart 2025 heeft de kinderrechter de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van schriftelijk verslag van de Raad, zoals weergegeven in rechtsoverweging 5.5. van die beschikking.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar.
3.2
Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin of accommodatie van een jeugdhulp aanbieder te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.2.
De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het (nadere) standpunt van de Raad

4.1.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de brief van de Raad van 24 april 2025. Daarin concludeert de Raad, samengevat, als volgt. Het is niet gelukt om de plaatsing van [minderjarige] bij haar toenmalige pleeggezin te waarborgen. [minderjarige] heeft haar pleeggezin op 3 maart 2025 moeten verlaten en is in een ander crisispleeggezin terechtgekomen. [minderjarige] liet steeds meer zorgelijk gedrag zien, waardoor het voor pleegmoeder niet meer houdbaar bleek. Binnen het huidige crisispleeggezin laat [minderjarige] hetzelfde zorgelijke gedrag zien. Het is helaas niet gelukt om een pleeggezin voor [minderjarige] te vinden in de omgeving van moeder in [woonplaats] . Er is nergens een plek beschikbaar voor dit belaste meisje. Uiteindelijk heeft [stichting] nu zicht op een plek voor [minderjarige] bij een pleeggezin in [plaats 1] . De moeder staat achter deze plaatsing, als het door kan gaan. Verder zijn de moeder en [minderjarige] zijn afgewezen voor een plaatsing bij [moeder-kind-huis] . Er is geen zicht op een plaatsing op korte termijn in een ander ouder-kind traject. Er is simpelweg nergens een passende plek.
Uit informatie van [zorgorganisatie 1] en [zorgorganisatie 2] blijkt dat moeder weinig aanwezig is, waardoor begeleidingsmomenten niet altijd door kunnen gaan. De moeder heeft bij [zorgorganisatie 1] aangegeven zich in [woonplaats] niet veilig te voelen. Ook wordt gezien dat er aan alle kanten aan haar wordt getrokken door familie van de moeder.
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling vult de Raad hierop het volgende aan. De meest recente informatie is dat de moeder niet goed bij [zorgorganisatie 1] in beeld is. Daarnaast is inmiddels bekend dat de moeder zwanger is. De Raad handhaaft het eerder gedane verzoek. Er is nog steeds sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] . Ook een uithuisplaatsing is noodzakelijk, omdat er geen zicht is op een passende plek voor moeder en [minderjarige] samen. De Raad acht de GI de passende instelling om de ondertoezichtstelling uit te voeren, met name omdat de GI goed is in outreachend werken. Bekeken moet worden of het de moeder lukt om betrouwbaar te zijn in het maken van afspraken en zij ook in beeld blijft. Wat de zwangerschap van de moeder doet met een mogelijk toekomstige plaatsing in een moeder-kindhuis moet ook worden bezien. De Raad gaat er, tot slot, vanuit dat de GI en [stichting] samen zullen werken om de plaatsing van [minderjarige] in het beoogd pleeggezin te kunnen realiseren.

5.De standpunten van belanghebbende en informanten.

5.1.
Namens [stichting] wordt, samengevat, naar voren gebracht dat de plaatsing van [minderjarige] bij het pleeggezin in [plaats 1] niet doorging. De problematiek van [minderjarige] paste niet bij dit gezin. Wel heeft [stichting] inmiddels een passend pleeggezin gevonden in [plaats 2] . [minderjarige] kan daar per 27 mei 2025 terecht. De moeder van dit gezin heeft een Antilliaanse achtergrond. [minderjarige] heeft al kennis gemaakt en voelde zich bij dit pleeggezin op haar gemak. De moeder is van het pleeggezin in [plaats 2] op de hoogte gebracht. Verder zijn de moeder en [minderjarige] bij twee moeder-kindhuizen aangemeld. Wat de status van de aanmelding is, is niet bekend. Het is ook [stichting] bekend dat [zorgorganisatie 1] moeilijk in contact kan komen met de moeder. Waar het de bedoeling is dat zij vier nachten per week bij [zorgorganisatie 1] verblijft, is dit in de praktijk beperkt tot één nacht. Dit maakt dat de moeder weinig in beeld is. Ook wordt gezien dat de moeder bezoekmomenten aan [minderjarige] afzegt. Het bezoekmoment in [woonplaats] op 7 mei 2025 werd kort van tevoren door de moeder geannuleerd, omdat zij zei niet te kunnen komen. De bedoeling was dat de moeder en [minderjarige] elkaar eens per drie weken zouden zien. Dit is niet gelukt. Wel zijn er momenten van videobellen. Dit verloopt goed. [stichting] maakt zich zorgen over de haalbaarheid van een plaatsing bij een moeder-kindhuis gelet op de huidige situatie van de moeder.
5.2
Namens de moeder is, samengevat, aangevoerd dat de verzoeken in het belang van [minderjarige] kunnen worden toegewezen. Hoewel de woonplaats van het pleeggezin voor de moeder niet ideaal is, moet er niet langer onduidelijkheid bestaan over de plaatsing. [stichting] heeft naar voren gebracht dat het pleeggezin in [plaats 2] passend is voor [minderjarige] . Dat moet in dit geval prevaleren.
5.3.
Door de GI wordt, samengevat, naar voren gebracht dat zij zich in het verzoek van de Raad kunnen vinden. De GI is blij dat [stichting] uiteindelijk een passend pleeggezin heeft kunnen vinden. Ook de GI maakt zich zorgen over een eventuele plaatsing van de moeder en [minderjarige] in een moeder-kindhuis. De GI verwacht een wachtlijst van een aantal maanden en ook moet er in dat kader aandacht zijn voor (het verloop van) de zwangerschap van de moeder.

6.De (nadere) beoordeling

Wat zegt de wet?
6.1.
Op grond van artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
6.2.
Op grond van artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Inhoudelijke beoordeling
6.3.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige] de afgelopen twee jaar bij oma (moederszijde) op Curaçao woonde. [minderjarige] had in die periode weinig tot geen contact met de moeder. Op 17 juni 2024 zijn de moeder en [minderjarige] naar Nederland afgereisd. Op Schiphol is de moeder aangehouden in verband met drugssmokkel en is er een maatregel voorlopige voogdij over [minderjarige] uitgesproken. Vanaf dat moment verblijft [minderjarige] bij tijdelijke (crisis)pleeggezinnen. Inmiddels is bekend dat [minderjarige] per 27 mei 2025 zal worden geplaatst in een pleeggezin te [plaats 2] waar zij langdurig kan verblijven.
6.4.
Naar het oordeel van de kinderrechter wordt [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. Zij heeft in haar jonge leven veel meegemaakt. Zo is zij getuige geweest van huiselijk geweld, bestaan er zorgen over mogelijk seksueel misbruik en worden er zorgen geuit over probleemgedrag en hechtingsproblematiek. Daarnaast weet [minderjarige] niet wie haar vader is. [minderjarige] wordt hierdoor in haar sociaal-emotionele en identiteitsontwikkeling bedreigd.
6.5.
Gebleken is dat er ook over de moeder forse zorgen bestaan. Zo heeft zij een erg belast verleden met fysieke en geestelijke mishandeling en bevindt zij zich mogelijk in het criminele circuit. Vanwege het smokkelen van drugs heeft de moeder tot februari 2025 in detentie gezeten. Voor de moeder is het lastig om los te komen van haar familie en is zij mogelijk onder deze druk niet in staat om de juiste keuzes voor [minderjarige] te maken. Daarnaast heeft de moeder te maken met schulden, heeft zij geen eigen woning, heeft zij geen baan en heeft zij geen hulpverlening om hetgeen zij heeft meegemaakt te verwerken. Hoewel de moeder op papier bij [zorgorganisatie 1] verblijft, is er daar weinig zicht op haar. Zij is er nauwelijks en komt afspraken niet na. Het lukt de moeder ook niet altijd om bezoekmomenten met [minderjarige] na te komen. Hulpverlening in een vrijwillig kader is om die reden niet haalbaar. Een nieuw punt van zorg is bovendien dat de moeder zwanger is. Of en hoe dit effect gaat hebben op haar verblijf bij [zorgorganisatie 1] , de inzet van hulpverlening en de plaatsing van de moeder en [minderjarige] in een moeder-kindhuis is thans onbekend.
6.6.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het BW. De kinderrechter zal [minderjarige] daarom onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden.
6.7.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding. Duidelijk is dat de moeder op dit moment nog niet de zorg voor [minderjarige] kan dragen en een plek in een moeder-kindhuis is vooralsnog niet beschikbaar. De plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin in [plaats 2] moet met deze machtiging worden gewaarborgd.
6.8.
Met de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en vanuit haar plaatsing bij het pleeggezin moet er in de komende periode zicht worden verkregen op de mogelijkheden om de moeder en [minderjarige] in een moeder-kindhuis te plaatsen. Hiervoor lopen er twee aanmeldingen bij verschillende aanbieders. Of en in hoeverre de plaatsing van moeder en [minderjarige] daadwerkelijk haalbaar is, moet in de komende periode worden onderzocht. Daarbij moet ook helderheid worden verkregen over wat de zwangerschap van de moeder daarin voor gevolgen heeft.
De kinderrechter verwacht van de GI regievoering op genoemde punten.
6.9.
Ook acht de kinderrechter het in de komende periode van belang dat, nu er sprake is van een langdurige plaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin er passende hulpverlening voor [minderjarige] zal worden ingezet in de regio van het pleeggezin. Tevens dient ingezet te worden op een stabiel contact tussen de moeder en [minderjarige] . Hoewel de kinderrechter zich bewust is dat de plaatsing van [minderjarige] in [plaats 2] hierin tot praktische problemen kan leiden, prevaleert de plaatsing van [minderjarige] in een passend gezin, boven de reisafstand van de moeder. Het belang van [minderjarige] op stabiliteit, duidelijkheid en inzet van hulpverlening is een afweging van eerste orde.
6.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de kinderrechter het verzoek van de Raad zal toewijzen voor de verzochte duur van twaalf maanden. De kinderrechter acht deze termijn passend en neemt daarbij in aanmerking dat er langdurige inzet van hulpverlening nodig is en [minderjarige] is gebaat bij stabiliteit en duidelijkheid over haar plaatsing, zodat zij aan haar ontwikkeling kan toekomen.
Doelen
6.11.
Als doelen waaraan binnen de ondertoezichtstelling gewerkt dient te worden, worden aangemerkt:
- Er is zicht op mogelijk kind-eigenproblematiek en mogelijk trauma van [minderjarige] ;
- [minderjarige] volgt onderwijs op de basisschool;
- [minderjarige] groeit op in een veilige, rustige en stabiele, thuissituatie;
- Er is zicht op de pedagogische vaardigheden van moeder.
6.12.
In aanvulling op de door de Raad in haar rapportage genoemde doelen merkt de kinderrechter ook als doelen aan:
- Er is duidelijkheid over de haalbaarheid van een plaatsing van de moeder en [minderjarige] in een moeder-kindhuis;
- Er is duidelijkheid over de zwangerschap van de moeder en in hoeverre dit gevolgen heeft voor de inzet van hulpverlening;
- De moeder is betrouwbaar in contactmomenten met [minderjarige] en er is duidelijkheid over de mogelijkheden van een stabiel contact met [minderjarige] ;
- De persoonlijke problematiek van de moeder is in kaart gebracht.
Uitvoerbaar bij voorraad
6.13.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
6.14.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering met ingang van 26 mei 2025 tot 26 mei 2026;
7.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin of accommodatie van een jeugdhulp aanbieder met ingang van 26 mei 2025 tot 26 mei 2026;
7.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2025 door mr. Jansen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vos als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 5 juni 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.