ECLI:NL:RBZWB:2025:3578

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
24/1693 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de toekenning van een WIA-uitkering en de motivering van beperkingen door psychische klachten

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 juni 2025, wordt het beroep van eiser tegen de toekenning van een WIA-uitkering beoordeeld. Eiser had eerder een WIA-uitkering ontvangen met een mate van arbeidsongeschiktheid van 57,91%, welke later werd verhoogd naar 62,83% na een bezwaar. De rechtbank had eerder een tussenuitspraak gedaan waarin het UWV werd opgedragen om de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Het UWV nam daarop een nieuw besluit, maar de rechtbank oordeelt dat de motivering van de beperkingen door psychische klachten nog steeds onvoldoende is. De rechtbank constateert dat de verzekeringsarts niet adequaat heeft gemotiveerd waarom een urenbeperking op energetische gronden niet aan de orde is, ondanks de klachten van eiser over vermoeidheid en slapeloosheid. De rechtbank verklaart het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk, maar het beroep tegen het tweede bestreden besluit wordt gegrond verklaard. De rechtbank vernietigt dit besluit en draagt het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak en de eerdere tussenuitspraak. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten en het betaalde griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/1693 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.H. Steenbergen),
en

De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

(UWV; kantoor Breda).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1.
Het UWV heeft met het besluit van 7 september 2022 (primair besluit) aan eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 8 maart 2022 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 57,91%.
1.2.
Met het besluit van 9 januari 2024 (bestreden besluit 1) heeft het UWV het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 62,83%.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen bestreden besluit 1 op 13 januari 2025 op zitting behandeld.
1.4.
In de tussenuitspraak van 28 januari 2025 heeft de rechtbank het UWV in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit 1 te herstellen.
2. Het UWV heeft in reactie op de tussenuitspraak een nieuw besluit genomen. Dit is het besluit van 18 april 2025 (bestreden besluit 2). Daarbij heeft het UWV het bezwaar van eiser opnieuw gegrond verklaard en heeft het bestreden besluit 1 herzien door de mate van arbeidsongeschiktheid te bepalen op 64%.
2.1.
Eiser heeft schriftelijk op het bestreden besluit 2 gereageerd, waarna ook het UWV nog heeft gereageerd.
2.2.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

3. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
3.1.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het medisch oordeel ten aanzien van de beperkingen door psychische klachten onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank heeft het UWV opgedragen om nader te bezien en motiveren of onder meer een urenbeperking op energetische gronden nodig is. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser over voldoende taal- en leesvaardigheid beschikt voor de functie administratief medewerker (Sbc-code 315133).
Bestreden besluit 1
4. Het UWV heeft in bestreden besluit 2 geprobeerd de geconstateerde gebreken te herstellen. Daarmee heeft het UWV, zo begrijpt de rechtbank, bestreden besluit 1 ingetrokken. Eiser heeft niet gesteld schade te hebben geleden ten gevolge van bestreden besluit 1. Gelet hierop heeft eiser geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen bestreden besluit 1. De rechtbank verklaart daarom het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk wegens het ontvallen van procesbelang.
Bestreden besluit 2
5. Het beroep heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking op bestreden besluit 2.
Standpunt UWV
5.1.
Het UWV heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) aanvullend laten rapporteren.
5.1.1.
Deze heeft in zijn rapportage van 6 februari 2025 aangegeven de overwegingen van de rechtbank volledig te begrijpen. De vraag of een urenbeperking op energetische gronden aangenomen moet worden is volgens de verzekeringsarts b&b moeilijk te beantwoorden. De datum in geding is drie jaar geleden en er spelen mogelijk culturele aspecten. De verzekeringsarts b&b heeft verwezen naar de bevindingen van de primaire verzekeringsarts. Die heeft eiser vier maanden na de datum in geding gezien en ziet de depressie blijkbaar niet als energetisch beperkend. De verzekeringsarts b&b denkt dat de hele situatie van eiser (ontslag, hartinfarct, longproblemen en een echtscheiding) heeft geleid tot een reactieve depressie, maar hij denkt ook dat een urenbeperking de zaak alleen maar verergerd zou hebben.
5.1.2.
Eiser heeft informatie van de GGZ WNB van 10 februari 2025 overgelegd. De verzekeringsarts b&b heeft daar op 4 maart 2025 op gereageerd. De informatie van de GGZ ziet op de huidige tijd, maar niet op de datum in geding, zo geeft de verzekeringsarts b&b aan.
5.1.3.
Bij het bestreden besluit 2 is een rapportage van de verzekeringsarts b&b van 8 april 2025 gevoegd. Daarin geeft de verzekeringsarts b&b aan dat een urenbeperking op cardiale gronden niet is aangewezen. Ook voor een urenbeperking vanwege ernstige psychische klachten ziet de verzekeringsarts b&b geen aanleiding. Eiser heeft tijdens de hoorzitting in december 2023 aangegeven dat de behandeling door een Turkse psycholoog na een aantal gesprekken was gestopt. Eiser stond op dat moment op de wachtlijst van praktijk Memo.
5.2.
Aan het bestreden besluit 2 ligt ook een rapportage van de arbeidsdeskundige b&b ten grondslag. Daarin schrijft deze dat hij onvoldoende aanknopingspunten heeft om aan te tonen dat eiser over de vereiste taal- en leesvaardigheid beschikt. Daarom wordt de functie met Sbc-code 315133 verworpen. Er blijven volgens de arbeidsdeskundige b&b nog voldoende functies over om eisers resterende verdiencapaciteit op te baseren. Het gaat dan om functies binnen de Sbc-codes 111071, 272043 en 111220. Vervolgens berekent hij de arbeidsongeschiktheid op 64%.
Standpunt eiser
5.3.
Eiser geeft aan dat hij sinds 30 januari 2025 in behandeling is bij de crisisdienst van de GGZ WNB wegens stemmingsklachten en suïcidaliteit. De brief van 10 februari 2025 is een onderbouwing van het al lange tijd bestaan van psychische problemen. Daarom acht eiser deze brief wel van belang voor de datum in geding. De rapportages van de verzekeringsarts b&b van 6 februari 2025 en 4 maart 2025 vindt eiser niet zorgvuldig en niet concludent. De verzekeringsarts b&b stelt niet deskundig te zijn op het vlak van het beoordelen van een patiënt met een andere culturele achtergrond, maar hij laat vervolgens wel zijn expertise los op de klachten van eiser. Eiser vindt dat het UWV onvoldoende heeft onderbouwd waarom een urenbeperking niet aan de orde zou zijn op de datum in geding.
Oordeel van de rechtbank
5.4.
De rechtbank stelt vast dat de arbeidsdeskundige b&b de functie administratief medewerker (Sbc-code 315133) heeft laten vervallen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank het arbeidskundige gebrek hersteld.
5.5.
Het medische gebrek is naar het oordeel van de rechtbank echter niet hersteld. De verzekeringsarts b&b heeft na de tussenuitspraak weliswaar drie rapportages opgesteld, maar in geen van die rapportages wordt gemotiveerd waarom een urenbeperking op energetische gronden niet aan de orde is. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank opgenomen dat eiser klaagt over vermoeidheid en slapeloosheid. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts b&b deze klachten in geen van zijn drie rapportages noemt. De verzekeringsarts b&b schrijft dat sprake is van een ernstige depressie. Maar hij licht vervolgens niet toe waarom deze psychische klachten geen aanleiding vormen voor het aannemen van een urenbeperking. Het enkele feit dat in de periode in geding sprake was van een matige behandeling, acht de rechtbank onvoldoende. Zoals de rechtbank in de tussenuitspraak heeft overwogen, vindt eisers claim dat sprake is van vermoeidheid en slaapproblemen steun in de medische informatie. De verzekeringsarts b&b heeft nagelaten toe te lichten waarom desondanks een urenbeperking in dit geval niet aan de orde is. Dat, zoals de verzekeringsarts b&b heeft aangegeven, een urenbeperking op cardiale gronden niet is aangewezen, is niet in geschil. Het gaat om de vraag of een urenbeperking op energetische gronden in verband met de psychische klachten moet worden aangenomen. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts b&b onvoldoende heeft gemotiveerd waarom deze vraag ontkennend moet worden beantwoord.

Conclusie en gevolgen

6. Zoals onder 4. is overwogen is het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk.
6.1.
Gelet op wat de rechtbank onder 5.5 heeft overwogen en op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, is het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond. De rechtbank vernietigt bestreden besluit 2 omdat dit niet deugdelijk is gemotiveerd.
6.2.
De rechtbank beseft dat deze procedure al lange tijd loopt zonder dat er een eindoordeel is geveld. Ook constateert de rechtbank dat het UWV naar aanleiding van de tussenuitspraak het gebrek niet heeft kunnen herstellen. Daarom had de rechtbank graag het geschil willen beslechten door zelf in de zaak te voorzien, maar de rechtbank beschikt niet over de benodigde medische en arbeidskundige kennis om zelf een inhoudelijke beslissing op de aanvraag te kunnen nemen. Nu het UWV het gebrek kennelijk niet kan herstellen, ziet de rechtbank ook geen aanleiding om een tweede bestuurlijke lus toe te passen. Het UWV moet daarom een nieuw besluit nemen, rekening houdend met deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
6.3.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
6.4.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Het UWV moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 907,-), met wegingsfactor 1. Toegekend wordt daarom een bedrag van € 2.267,50.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 2 gegrond;
  • vernietigt bestreden besluit 2;
  • draagt het UWV op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.267,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 5 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.