ECLI:NL:RBZWB:2025:3579

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
431327 FA RK 25-473
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • A. van Leuven
  • M. Pulskens
  • J. van de Kraats
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot verhuizing van minderjarigen in het kader van co-ouderschap

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], door hun moeder. De vrouw verzoekt toestemming om met de kinderen te verhuizen naar [plaats 1] of omgeving, terwijl de man, de vader van de kinderen, zich verzet tegen deze verhuizing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders samen het gezag over de kinderen hebben en dat er een co-ouderschapsregeling bestaat waarbij de zorg voor de kinderen gelijk is verdeeld. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij de vrouw haar wens om te verhuizen heeft onderbouwd met de noodzaak om samen te wonen met haar nieuwe partner, terwijl de man bezorgd is over de nadelige gevolgen van de verhuizing voor de kinderen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling het belang van de kinderen vooropgesteld. Hoewel de vrouw in beginsel het recht heeft om te verhuizen, moet er rekening gehouden worden met de gevolgen van de verhuizing voor de kinderen en de achterblijvende ouder. De rechtbank concludeert dat de voorgenomen verhuizing, in combinatie met de huidige co-ouderschapsregeling, te veel nadelige gevolgen voor de kinderen met zich meebrengt. Er zijn geen passende oplossingen geboden voor de verwachte problemen die de verhuizing met zich meebrengt, zoals de reisbewegingen en de impact op de sociale contacten van de kinderen. Daarom heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/431327 / FA RK 25-473
datum uitspraak: 22 mei 2025
beschikking over vervangende toestemming tot verhuizing
in de zaak van
[de vrouw],
hierna: de vrouw,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M.W.M. van Asseldonk in Schijndel,
tegen
[de man] ,
hierna: de man,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. A.A.T. van Ginderen in Roosendaal,
over de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2014, hierna: [minderjarige 1] ,
-
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2016, hierna: [minderjarige 2] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het op 21 januari 2025 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het op 13 mei 2025 ontvangen verweerschrift met bijlagen;
- de uittreksels uit het gezagsregister over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 22 mei 2025. Bij die behandeling zijn gekomen partijen, met hun advocaten. Ook was een vertegenwoordigster aanwezig namens de Raad.
1.3
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben de mogelijkheid gekregen om te zeggen wat zij van het verzoek vinden. Zij hebben aangegeven niet op gesprek te willen komen, maar wel kort schriftelijk hun mening gegeven. [minderjarige 1] heeft aangegeven dat hij wel wil verhuizen, maar niet zo ver weg. [minderjarige 2] heeft aangegeven dat het hem niet uitmaakt.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben met elkaar een relatie gehad. Uit deze relatie zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
2.2
Partijen hebben samen het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.3
Bij de beëindiging van de relatie hebben partijen de afspraken ten behoeve van de minderjarigen vastgelegd in een ouderschapsplan. [minderjarige 1] heeft zijn hoofdverblijf bij de man en [minderjarige 2] heeft zijn hoofdverblijf bij de vrouw. Er is sprake van een co-ouderschapsregeling, waarbij de zorg voor de minderjarigen gelijk is verdeeld.

3.Het verzoek

3.1
De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar te verklaren bij voorraad:
aan de vrouw vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te laten verhuizen naar [plaats 1] , [plaats 2] , [plaats 3] , [plaats 4] of [plaats 5] .
3.2
De man is het niet eens met het verzoek van de vrouw en verzoekt dit verzoek af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen.

4.De standpunten

4.1
Door en namens de vrouw wordt aangevoerd dat zij sinds april 2023 een affectieve relatie heeft met de heer [naam] en dat zij de wens hebben om te gaan samenwonen. De heer [naam] is nu nog woonachtig in [plaats 6] en heeft een [zoon] , die volgens een co-ouderschapsregeling de helft van de tijd bij de heer [naam] verblijft. Gelet hierop is het voor de heer [naam] niet mogelijk om in de omgeving van [woonplaats 1] te gaan wonen en dat is ook de reden dat door de vrouw en de heer [naam] wordt gezocht naar een woning in [plaats 1] of omgeving.
De vrouw is samen met de heer [naam] met alle drie de kinderen, [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [zoon] , in gesprek gegaan over de voorgenomen verhuizing. Zij hebben de minderjarigen de voor- en nadelen van de verhuizing voorgehouden en hebben daar een gesprek over gehad. Als de kinderen hadden aangegeven niet te willen verhuizen, waren de vrouw en de heer [naam] naar een andere oplossing op zoek gegaan. Dit was echter niet het geval en alle drie de kinderen willen graag met z’n allen in één huis gaan wonen.
De vrouw realiseert zich dat de voorgenomen verhuizing veel zal veranderen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , maar zij zal er alles aan doen om het voor iedereen zo comfortabel mogelijk te maken. De communicatie tussen partijen is verstoord. Als er een gesprek mogelijk was geweest tussen partijen had de vrouw de verhuizing verder willen toelichten aan de man. De vrouw is niet van plan de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te wijzigen en wil graag de co-ouderschapsregeling behouden. Volgens de vrouw is dit ook mogelijk en zal zij zorgdragen voor het vervoer van de [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van en naar school en eventuele andere activiteiten in de week dat zij bij haar verblijven. Wel heeft de vrouw voorgesteld de co-ouderschapsregeling aan te passen, in die zin dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op woensdag, donderdag en vrijdag bij de man verblijven en in de weekenden wisselend bij de man en de vrouw.
De vrouw heeft in een eerder stadium aan de man voorgesteld om in gesprek te gaan met een mediator, maar dat heeft de man toen geweigerd. De vrouw is nog steeds bereid tot een mediationtraject ter verbetering van de communicatie, maar verzoekt wel een beslissing te nemen op haar verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben, net als hun ouders, behoefte aan duidelijkheid.
4.2
Door en namens de man wordt bezwaar gemaakt tegen het verzoek van de vrouw. Hij is niet per definitie tegen een verhuizing, maar een verhuizing naar [plaats 1] of omgeving vindt de man te ver weg. De man vindt de voorgenomen verhuizing door de vrouw niet in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . Een verhuizing naar [plaats 1] of omgeving brengt structurele reisbewegingen met zich mee, die op voorhand niet voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn te overzien. Tussen partijen heeft geen gesprek plaatsgevonden over de voorgenomen verhuizing van de vrouw. Wel is er gekeken naar andere oplossingen en vanuit de man is het voorstel gedaan om het zwaartepunt van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken doordeweeks meer bij hem te leggen, zodat de reisbewegingen voor de minderjarigen worden beperkt. Hiermee kan de vrouw niet akkoord gaan. De man is eveneens bereid zijn medewerking te verlenen aan mediation om te komen tot een verbetering van de onderlinge communicatie, maar ook hij vraagt om een beslissing te nemen op het verzoek van de vrouw tot vervangende toestemming voor verhuizing. Dat zal duidelijkheid bieden waar behoefte aan is.
4.3
Namens de Raad wordt gezegd dat op dit moment geen concreet advies kan worden gegeven. Partijen hebben onderling nog weinig gesproken over de door de vrouw voorgenomen verhuizing. Dit vindt de Raad een gemiste kans. Partijen hadden samen kunnen bekijken en onderzoeken of er nog andere mogelijkheden zijn om een eventuele verhuizing voor de [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zo goed mogelijk te regelen. Als partijen beter hadden kunnen samenwerken, was het ook minder belastend voor de minderjarigen geweest.

5.De beoordeling

5.1
In artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat als ouders, die samen het gezag hebben over een kind, het niet eens kunnen worden over een beslissing over het kind, zij de rechtbank kunnen vragen die beslissing te nemen. De rechter moet dan een beslissing nemen die zij het meest in het belang van het kind vindt. Dat betekent niet dat de rechter alleen maar rekening houdt met het belang van het kind. De rechter moet alle omstandigheden mee laten wegen en dat kan betekenen dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind (Hoge Raad, 25 april 2008, LJN: BC5901).
5.2
Beide partijen hebben duidelijk gemaakt tijdens de mondelinge behandeling, dat zowel zijzelf als de minderjarigen behoefte hebben aan duidelijkheid. Zij willen weten waar zij aan toe zijn: wel of geen toestemming voor verhuizing. Gelet hierop zal de rechtbank een beslissing nemen op het verzoek vervangende toestemming verhuizing en de behandeling van de zaak niet aanhouden in afwachting van nader overleg tussen de ouders, al dan niet via een mediationtraject, zoals door de Raad geadviseerd. Verhuizen met de kinderen, zoals door de vrouw verzocht, behoeft toestemming van de man. In beginsel moet de vrouw met de kinderen kunnen verhuizen, maar: gezocht moet worden naar passende oplossingen voor de (verwachte) nadelige gevolgen van de voorgenomen verhuizing voor de kinderen en / of de achterblijvende ouder. Indien passende oplossingen niet geboden of gevonden kunnen worden, kan de uitkomst zijn dat de rechtbank de vervangende toestemming niet verleent.
5.3
De rechtbank heeft het belang van de vrouw bij de verhuizing gewogen, maar laat het belang van de minderjarigen in dit geval zwaarder wegen. Aan een voortzetting van het bestaande co-ouderschap met een fifty / fifty verdeling in zorg en tijd zoals de vrouw dat voor zich ziet, zijn voor de minderjarigen echt te veel nadelige gevolgen verbonden, waarvoor geen passende oplossing wordt geboden. De rechtbank is van oordeel dat de door de vrouw verzochte vervangende toestemming voor verhuizing in combinatie met de voortzetting van het bestaande co-ouderschap onder de huidige omstandigheden te veel van de minderjarigen vraagt. De rechtbank kijkt dan met name naar de vele reisbewegingen die de minderjarige zullen moeten maken bij de door de vrouw voorgestane verhuizing, de onmogelijkheid om sport met klasgenoten en vriendjes uit de buurt te (blijven) beoefenen en andere (speel)afspraken met klasgenoten te kunnen maken. Het ligt op de weg van ouders om in de te verwachten nadelige gevolgen te voorzien. Nu geen passende oplossingen in beeld zijn is de uitkomst dat de vervangende toestemming achterwege dient te blijven.
5.4
Omdat partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de zaak over hun kinderen gaat, zullen de proceskosten worden gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij zijn / haar eigen kosten moet dragen.

5.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek van de vrouw af;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2025 door mrs. Van Leuven, Pulskens en Van de Kraats, in aanwezigheid van Van Diepen als griffier, en op schrift gesteld op 4 juni 2025.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.