ECLI:NL:RBZWB:2025:3580

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
C/02/426768 / FA RK 24-4347 en C/02/432615 / JE RK 25-396
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Voorn
  • mr. Hendriks
  • mr. Van der Velde
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en afwijzing verlenging ondertoezichtstelling minderjarige

Op 8 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag 1] 2008. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het ouderlijk gezag van de moeder te beëindigen en de ondertoezichtstelling van de minderjarige te verlengen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd door de huidige situatie, waarbij de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen. De moeder heeft aangegeven dat zij het gezag niet langer wil uitoefenen vanwege haar zwakke gezondheid. De vader van de minderjarige heeft zich achter het verzoek van de Raad geschaard en de rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is om het gezag van de moeder te beëindigen. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep. Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen, omdat de minderjarige goed op haar plek lijkt te zitten bij de vader en er geen reden meer is om de ondertoezichtstelling voort te zetten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummers:
  • C/02/426768 / FA RK 24-4347
  • C/02/432615 / JE RK 25-396
(Nadere) beschikking d.d. 8 april 2025
op de verzoeken van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad,
betreffende de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedag 1] 2008 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbenden in deze zaken worden aangemerkt:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. J.J.J. Jansen te Kapelle,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Middelburg.

1.Het (nadere) verloop van de procedures

1.1.
Het (nadere) verloop van de procedures bestaat uit:
In de zaak met kenmerk 24-4347:
- het op 19 september 2024 ingekomen verzoek tot gezagsbeëindiging, met bijlagen.
In de zaak met kenmerk 25-396:
- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 6 maart 2025, en alle daarin opgenomen en vermelde stukken.
1.2.
De beide verzoeken zijn gelijktijdig (nader) door de meervoudige kamer van deze rechtbank mondeling behandeld op 8 april 2025. Bij die gelegenheid zijn verschenen de vader en de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Tevens waren aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad en twee vertegenwoordigsters van de GI.
1.3.
De [minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om haar mening kenbaar te maken. Zij heeft al eerder een gesprek gevoerd met de kinderrechter over de ondertoezichtstelling. Ook heeft zij een brief aan de kinderrechter geschreven over het gezag van de moeder. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter kort samengevat de inhoud van deze brief voorgehouden. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
[minderjarige] verblijft bij de vader.
2.3.
Bij beschikking van 10 maart 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met
ingang van 10 maart 2021 en tot 10 maart 2022. Deze maatregel is daarna steeds verlengd,
voor het laatst bij beschikking van 6 maart 2025, met ingang van 10 maart 2025 en tot 22 april 2025, onder aanhouding van het resterende deel.

3.De verzoeken

In de zaak met kenmerk 24-4347:
3.1.
De Raad verzoekt het ouderlijk gezag van de moeder over de [minderjarige] te beëindigen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
In de zaak met kenmerk 25-396:
3.2.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van 2,5 maand en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.3.
Op dit punt in de procedure moet de rechtbank een beslissing geven over het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] , te weten voor de periode van 22 april 2025 en tot 24 mei 2025.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder en verwijst voor de onderbouwing daarvan naar het ingediende raadsrapport. Daaruit blijkt dat [minderjarige] nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Zo zijn er ondanks dat [minderjarige] de afgelopen tijd een positieve ontwikkeling doormaakt nog steeds zorgen over haar kind-eigenproblematiek, haar identiteitsontwikkeling en het loyaliteitsconflict waarin zij verkeert. De afgelopen jaren hebben diverse negatieve situaties tussen de moeder en [minderjarige] en tussen ouders plaatsgevonden, waarbij [minderjarige] zich onveilig heeft gevoeld en die [minderjarige] als kwetsend en beledigend heeft ervaren. Mede als gevolg daarvan heeft [minderjarige] een negatief moederbeeld ontwikkeld. Vanwege het gebrek aan structureel contact en positieve ervaringen tussen [minderjarige] en de moeder is het niet goed mogelijk voor [minderjarige] om dit negatieve moederbeeld bij te stellen. Ook is gebleken dat het de moeder niet lukt om aan te sluiten bij de behoeften van [minderjarige] . Er is geen sprake van sensitief-responsief opvoederschap aan de zijde van de moeder. Zo is de moeder in haar gedrag en houding richting [minderjarige] erg onvoorspelbaar, wat [minderjarige] veel onrust, stress en spanningen geeft op het moment dat er gezagsbeslissingen moeten worden genomen. Tegelijkertijd gebruikt de moeder de informatie waar zij vanwege haar gezagspositie over kan beschikken om zich op een negatieve wijze over [minderjarige] uit te laten. Ook zegt de moeder enerzijds dat zij het gezag over [minderjarige] niet langer wil uitoefenen en geen contact meer met haar wenst, terwijl zij [minderjarige] anderzijds wel in de gaten lijkt te houden. [minderjarige] heeft daar last van en ervaart dit gedrag van de moeder als bedreigend en intimiderend. In het kader van de ondertoezichtstelling zijn diverse vormen van hulpverlening voor (onder andere) de moeder ingezet, echter de moeder staat daar onvoldoende voor open, waardoor dit onvoldoende resultaat heeft gehad. Het is evenmin gelukt om de verstandhouding en communicatie tussen de ouders te verbeteren, hetgeen nodig is voor de ouders om uitvoering te kunnen geven aan het gezamenlijk gezag over [minderjarige] . Diverse praktische zaken konden de afgelopen tijd niet worden geregeld zonder tussenkomst van de GI en daar wordt [minderjarige] telkens mee belast. Vanwege al het voorgaande komt de Raad tot de conclusie dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn te dragen. Nu er over de vader als opvoeder en verzorger van [minderjarige] geen zorgen zijn; [minderjarige] en de vader hebben een goede band, de vader kan op een prettige manier aansluiten bij de behoeften van [minderjarige] en hij staat open voor de inzet van hulpverlening, dient de vader te worden belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] . Het perspectief van [minderjarige] is ook bij de vader bepaald. De Raad hoopt dat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat er rust en ruimte ontstaat bij [minderjarige] en de ouders, en de moeder en [minderjarige] op termijn weer een opening naar elkaar kunnen gaan vinden.
Over het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] merkt de Raad op dat dit verzoek enkel wordt gehandhaafd als het gezag van de moeder niet wordt beëindigd, omdat de ouders als gezegd niet in staat zijn om samen uitvoering te geven aan het gezag over [minderjarige] . In het geval de vader wordt belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] kan het restantverzoek worden afgewezen, omdat de ondertoezichtstelling in dat geval niet meer van toegevoegde waarde is voor [minderjarige] en haar enkel stress oplevert, omdat er extra op haar wordt gelet.
4.2.
Door en namens de moeder wordt ingestemd met het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de moeder, al doet dit haar enorm veel verdriet. De moeder heeft eerder al aangegeven dat zij het gezag over [minderjarige] niet langer wenst uit te oefenen omdat zij daar vanwege haar zwakke gezondheid niet meer toe in staat is. Afgelopen week is duidelijk geworden dat de moeder niet meer beter zal worden. Op advies van de artsen dient zij stress en spanning nu zoveel mogelijk te vermijden en dus de confrontaties met de GI, de Raad, de vader en [minderjarige] niet langer aan te gaan. De moeder heeft zich de afgelopen jaren continu tegen de instanties, de vader en [minderjarige] moeten verdedigen en heeft daar nu geen kracht meer voor. Volgens de moeder wordt niet [minderjarige] , maar zij zelf continu in de gaten gehouden en achtervolgd. Ook laat de moeder zich niet negatief uit over [minderjarige] en de vader, maar gebeurt dat juist andersom. De situatie heeft haar veel stress, trauma en pijn opgeleverd en ertoe geleid dat zij nu niet meer beter wordt. Daarom wil de moeder nu de rust die zij hard nodig heeft. Bovendien wenst zij haar beperkte energie liever te reserveren voor het contact met haar andere dochters, dat wel goed en structureel verloopt. Daarbij merkt de moeder nog op dat de GI nooit adequaat heeft ingezet op contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] . Was dat wel gebeurd, dan was er wellicht goed contact tussen [minderjarige] en de moeder geweest en had het niet tot een gezagsbeëindiging hoeven komen. Daar is het nu echter te laat voor.
Ten aanzien van het restant verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling benoemt de moeder dat dit verzoek moet worden toegewezen, zodat er zicht blijft op [minderjarige] bij de vader thuis, nu de moeder daar veel zorgen over heeft.
4.3.
De vader staat achter het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de moeder en sluit zich aan bij hetgeen in het rapport is vermeld. De vader hoopt dat er op deze manier rust voor [minderjarige] zal ontstaan, omdat zij zich dan niet langer zorgen hoeft te maken over waar de moeder vanwege haar gezagspositie toe in staat is. Het gaat momenteel naar omstandigheden goed met [minderjarige] . Sinds kort is [organisatie] weer bij haar betrokken en dat verloopt positief. De vader staat daar dan ook achter.
Ten aanzien van het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling benoemt de vader dat hij begrijpt dat de ondertoezichtstelling moet worden verlengd als het gezag van de moeder niet wordt beëindigd. Voor [minderjarige] voelt de ondertoezichtstelling echter als een belemmering.
4.4.
Namens de GI is aangegeven dat het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de moeder dient te worden toegewezen. [minderjarige] heeft de afgelopen tijd hard aan zichzelf gewerkt en heeft daarin positieve stappen gezet. Tegelijkertijd blijft [minderjarige] veel last ondervinden vanwege de omstandigheid dat de moeder is belast met het ouderlijk gezag over haar. De moeder blijft daarnaast de informatie waarover zij kan beschikken gebruiken om zich negatief over [minderjarige] uit te laten. De verzochte gezagsbeëindiging is dan ook nodig voor [minderjarige] om zich verder te kunnen ontwikkelen.
Ten aanzien van het resterende deel van het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] benoemt de vertegenwoordigster van de GI dat dit moet worden afgewezen. Het gaat erg goed met [minderjarige] bij de vader thuis, dus er is – wanneer de moeder niet langer belast is met het ouderlijk gezag over [minderjarige] – geen reden meer om de ondertoezichtstelling te laten voortduren. Zo wordt de benodigde hulpverlening steeds door [minderjarige] en de vader geaccepteerd en heeft er inmiddels al een goede borging plaatsgevonden. Voor [minderjarige] is de ondertoezichtstelling bovendien een boodschap dat er iets mis met haar is. Deze maatregel moet dan ook zo snel mogelijk tot een einde komen, zodat [minderjarige] zo normaal mogelijk verder kan opgroeien.
4.5.
[minderjarige] heeft, kort samengevat, in haar brief aangegeven dat zij het eens is met het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de moeder. Het gaat op dit moment beter met [minderjarige] ; zij heeft bij de [hulpverlener] hard gewerkt aan het verwerken van haar trauma’s, gaat weer naar school, loopt stage en zij woont inmiddels alweer drie jaar bij de vader, wat goed gaat. Ook heeft [minderjarige] fijne sociale contacten. Toch blijft [minderjarige] er veel last van hebben dat haar moeder het gezag over haar uitoefent, bijvoorbeeld bij het openen en beheren van een bankrekening of voor de inschrijving op school. Dit bezorgt [minderjarige] veel stress. [minderjarige] heeft ook last van het gedrag van de moeder. De moeder praat onterecht negatief over [minderjarige] en de vader en de moeder en haar partner houden [minderjarige] regelmatig in de gaten. Tot slot heeft [minderjarige] aangegeven dat er inmiddels weer hulpverlening vanuit [organisatie] bij haar is betrokken.

5.De beoordeling

Ten aanzien van de gezagsbeëindigende maatregel
5.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2.
Blijkens de jurisprudentie van het Europese Hof voor Rechten van de Mens (hierna: EHRM) op basis van artikel 8 EVRM is de maatstaf voor een gezagsbeëindiging een andere dan die van de wetgever in artikel 1:266 BW. Bij artikel 1:266 BW is blijkens de memorie van toelichting ijkpunt voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind de periode van onzekerheid over in welk gezin hij verder zal opgroeien, welke periode het kind kan overbruggen zonder ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling. Wat voor een minderjarige een aanvaardbare termijn is, is afhankelijk van zijn leeftijd en ontwikkeling. Voorts vereist artikel 8 van het EVRM niet alleen dat de maatregel bij de wet is voorzien en dus niet willekeurig wordt genomen, maar ook dat, indien het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van de maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd. (aldus de Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 32 015, nr. 3, blz. 34).
5.3.
Daar waar de Nederlandse wetgever ervan uitgaat dat het gezag reeds beëindigd kan worden als de ouder niet binnen een aanvaardbare termijn in staat is de verzorging en opvoeding van het kind op zich te nemen, is het EHRM van oordeel dat slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag op het moment dat gebleken is dat voortzetting van de familieband (het gezag) schadelijk is voor het kind (EHRM 6 oktober 2015 N.P./Moldavië, 58455/13, rechtsoverweging 65 en 66). In latere jurisprudentie van het EHRM (waaronder EHRM 30 november 2017, Strand Lobben/Noorwegen nr. 37283/13) wordt deze lijn bevestigd.
5.4.
Op basis van de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is het de rechtbank gebleken dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn. Ook is voldaan aan de vereisten die artikel 8 EVRM stelt aan een gezagsbeëindiging. Naar het oordeel van de rechtbank wordt de ontwikkeling van [minderjarige] namelijk geschaad als de moeder haar gezag behoudt. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
5.5.
[minderjarige] woont inmiddels al meerdere jaren bij de vader en er heeft al diverse jaren vrijwel geen contact tussen de moeder en [minderjarige] plaatsgevonden. De moeder heeft de afgelopen jaren dan ook nauwelijks een ouderrol vervuld in het leven van [minderjarige] . Ondanks dat de moeder het gevoel heeft dat er de afgelopen jaren onvoldoende hulpverlening is ingezet om deze situatie te verbeteren, staat voor de rechtbank voldoende vast dat de moeder, daargelaten de redenen daartoe, zich onvoldoende heeft ingezet voor en onvoldoende heeft kunnen profiteren van de (in het gedwongen kader) ingezette hulpverlening voor het wegnemen van de zorgen en het werken aan contactherstel. Deze hulpverlening heeft daardoor niet het gewenste resultaat opgeleverd. Nu er mede als gevolg daarvan al lange tijd vrijwel geen contact tussen [minderjarige] en de moeder heeft plaatsgevonden, heeft de moeder al lange tijd geen zicht meer op de situatie van [minderjarige] en hoe het met [minderjarige] gaat. Om op een juiste wijze invulling te geven aan het ouderlijk gezag dient de moeder echter te weten wat er speelt in het leven van [minderjarige] om aan te kunnen sluiten bij haar behoeften. De moeder is hiertoe niet in staat. Het is de rechtbank daarnaast gebleken dat het de moeder niet lukt om de belangen van [minderjarige] voorop te stellen, nu de moeder onvoldoende inzicht heeft in haar eigen gedrag en handelen en de gevolgen daarvan op [minderjarige] . Daarbij komt dat gezagsbeslissingen omtrent [minderjarige] in het gedrang komen als de moeder met het gezag over [minderjarige] belast blijft. In dat kader overweegt de rechtbank dat diverse gezagsbeslissingen de afgelopen tijd niet zonder tussenkomst van de GI konden worden genomen. De rechtbank vindt het begrijpelijk dat [minderjarige] daar veel spanningen en onrust door ervaart, en acht het van groot belang dat [minderjarige] voortaan duidelijkheid en rust wordt geboden, zodat zij zich kan gaan focussen op haar eigen ontwikkelingstaken, verder aan de slag kan met de hulpverlening en de ingrijpende gebeurtenissen en verlieservaringen van de afgelopen tijd kan gaan verwerken. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat er geen minder ingrijpende alternatieven zijn. De gezagsbeëindiging is daarom proportioneel en voldoet aan de eisen van artikel 8 EVRM.
5.6.
De rechtbank zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder dan ook toewijzen. Deze beslissing neemt niet weg dat de moeder altijd de moeder van [minderjarige] blijft. De rechtbank spreekt de hoop uit dat deze beslissing zowel [minderjarige] als haar ouders nu de nodige rust en ruimte zal geven en dat zij op termijn wellicht weer een stap richting elkaar kunnen gaan zetten.
5.7.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat deze beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.8.
In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en sub a, van het Besluit Gezagsregisters zal de rechtbank de griffier verzoeken een afschrift van deze beschikking te sturen aan het centrale gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.
Ten aanzien van de verlenging van de ondertoezichtstelling
5.9.
Gelet op de beslissing om het gezag van de moeder te beëindigen, wijst de rechtbank het restantverzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling af. Zowel de Raad als de GI hebben aangegeven dat er in het geval er wordt overgegaan tot de beëindiging van het gezag van de moeder geen enkele reden is meer om deze maatregel langer te laten voortduren. In dat kader overweegt de rechtbank dat [minderjarige] goed op haar plek lijkt te zitten bij de vader en de afgelopen tijd een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. De vader is daarnaast in staat om aan te sluiten bij de ontwikkelingsbehoeften van [minderjarige] en [minderjarige] een stabiele opvoedsituatie te bieden. Ook staat de vader open voor de inzet van hulpverlening. Gelet daarop wordt niet langer aan de wettelijke criteria voor het verlengen van de ondertoezichtstelling voldaan. Het restantverzoek wordt dan ook afgewezen.
5.10.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank:
In de zaak met kenmerk 24-4347:
6.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van [de moeder] , geboren op [geboortedag 2] 1986 te [geboorteplaats 2] over de [minderjarige] , geboren op [geboortedag 1] 2025 te [geboorteplaats 1] ;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
In de zaak met kenmerk 25-396:
6.4.
wijst af het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2025 door mr. Voorn, voorzitter tevens kinderrechter, mr. Hendriks en mr. Van der Velde, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier en op schrift gesteld op 3 juni 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.