ECLI:NL:RBZWB:2025:3582

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
C/02/434735 / JE RK 25-776
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hopmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter op 20 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2], ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming Regio Zuid-West-Nederland. De ouders van de minderjarigen, die beiden onder toezicht staan van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hebben een relatie en zijn belast met het ouderlijk gezag. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door een onveilige en onstabiele opvoedomgeving, ondanks de inzet van hulpverlening. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders zich in een verbeterde situatie bevinden, maar dat deze ontwikkelingen nog te pril zijn om zonder een gedwongen kader verder te gaan. De kinderrechter heeft daarom besloten om de minderjarigen voor de duur van zes maanden onder toezicht te stellen, met de mogelijkheid tot evaluatie en rapportage over de voortgang van de hulpverlening. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de ondertoezichtstelling onmiddellijk kan ingaan, ook in het geval van hoger beroep. De kinderrechter heeft de ouders en de betrokken instanties aangespoord om samen te werken aan de verbetering van de opvoedsituatie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/434735 / JE RK 25-776
Datum uitspraak: 20 mei 2025
Beschikking ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUID-WEST-NEDERLAND, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2014 te [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige 1],
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2015 te [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige 2].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. W. van der Sande te Goes,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. W. van der Sande te Goes.
De kinderrechter merkt als informant aan:
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift van de Raad van 22 april 2025 met bijlagen, ontvangen op 22 april 2025;
- de stelbrief van mr. Van der Sande van 15 mei 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 20 mei 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder en de vader, bijgestaan door hun advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. Beide minderjarigen hebben daarover een apart gesprek met de kinderrechter gevoerd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat de minderjarigen hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders hebben een relatie met elkaar. Uit deze relatie zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
2.2.
De vader heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] erkend.
2.3.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
2.4.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de ouders.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
[minderjarige 1] heeft in het gesprek met de kinderrechter verteld dat het goed met haar gaat. Zij heeft met allebei haar ouders een goede band, beleeft veel plezier aan het voetballen, heeft al een zwemdiploma en gaat naar een speciale school vanwege haar dyslexie. Daar heeft zij veel vrienden en vriendinnen. Thuis is het nu meer opgeruimd en haar ouders zijn nu wat strenger dan voorheen, omdat [minderjarige 1] en haar zusje anders niet luisteren. Er is nu ook minder ruzie dan vorig jaar. [minderjarige 1] geeft haar leven een 10.
4.2.
[minderjarige 2] heeft in het gesprek met de kinderrechter verteld dat het goed met haar gaat. Zij voetbalt graag, vindt het wel leuk op school en heeft veel vrienden en vriendinnen. Ook heeft zij met haar beide ouders een fijne band. Verder is het thuis nu meer opgeruimd en wordt er gezonder gegeten. [minderjarige 2] maakt zich alleen wat zorgen als zij haar huiswerk is vergeten of als zij is vergeten om de kat eten te geven. [minderjarige 2] geeft haar leven een 9,5. Dat kan een 10 worden als er minder ruzie is tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2], al is dat al veel minder geworden nu zij allebei een eigen telefoon hebben.
4.3.
De Raad handhaaft het verzoek en verwijst voor de onderbouwing daarvan naar het ingediende raadsrapport. Daaruit blijkt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Zij verkeren al lange tijd in een opvoedomgeving waarin er sprake is van onstabiliteit en onveiligheid vanwege de gebrekkige draagkracht-draaglast verhouding en het beperkte probleeminzicht van de ouders. Mede als gevolg daarvan is het nog niet gelukt om goed zicht te krijgen op de opvoedsituatie en de opvoedvaardigheden van beide ouders. Daarbij komt dat ouders de gemelde zorgen over het vermoedelijke seksueel misbruik van de oudere zus van de minderjarigen lijken te bagatelliseren. Ondanks dat er al zeer lange tijd veel hulpverlening bij de ouders is betrokken, is het nog niet gelukt om de zorgen over de minderjarigen en hun opvoedomgeving weg te nemen. De ouders zijn daar op dit moment op eigen kracht onvoldoende toe bereid en in staat. Daarom is er een gedwongen kader nodig, zodat er een jeugdbeschermer bij ouders en de minderjarigen betrokken raakt om samen met de ouders te werken aan de door de Raad geformuleerde doelen en meer specialistische en onafhankelijke hulpverlening in te zetten. Aangezien de zorgen complex zijn en al langere tijd voortduren, verzoekt de Raad de minderjarigen primair onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Subsidiair verzoekt de Raad de maatregel voor een half jaar toe te wijzen en voor het overige aan te houden nu er sprake is van prille, positieve ontwikkelingen bij de ouders. Deze ontwikkelingen zijn, ook gezien de al zeer langdurige, forse zorgen, thans echter nog te pril om af te zien van het gedwongen kader.
4.4.
Door en namens de ouders wordt primair afwijzing van het verzoek bepleit. Ouders erkennen de zorgen die er zijn, maar stellen dat er voldoende mogelijkheden binnen het vrijwillig kader zijn om deze af te nemen. Ten tijde van de melding vanuit het SDW en de start van het onderzoek naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel eind 2024 ging het niet goed met ouders. Zij gingen door een heel zware periode vanwege de uithuisplaatsing van dochter [naam], het plotselinge overlijden van de oma vaderszijde en de onterechte beschuldigingen van seksueel misbruik door vader. Het lukte ouders in deze periode niet om de benodigde hulpverlening te accepteren en er zijn toen veel afspraken afgezegd, hetgeen de reden is geweest voor de melding vanuit het SDW. Inmiddels gaat het al langere tijd een stuk beter. Ouders zien in dat er hulpverlening nodig is en accepteren dit ook weer volledig. Dit is geen nieuwe, prille ontwikkeling, maar ouders zetten de eerdere positieve stappen die zij voorafgaand aan de kortdurende terugval hebben gezet juist voort. Dit wordt door het SDW bevestigd en er zijn ook geen meldingen meer gedaan. Het SDW maakt zich verder zorgen omdat de Raad in het rapport het belang van hulpverlening onder één dak benoemt en vervolgens therapie voor de minderjarigen bij de Viersprong voorstelt, terwijl het SDW erg betrokken is in het gezin en diverse hulpverlening kan inzetten. Zo staan de minderjarigen al op de wachtlijst voor drama therapie, creatieve therapie en PMT. Via deze therapie kunnen eventuele signalen over het vermoedelijke seksueel misbruik worden onderzocht. Ouders zijn heel stellig van mening dat hier geen sprake van is geweest en hebben zelf ideeën over waar het vermoeden vandaan komt, maar staan ervoor open om daar onderzoek naar te laten verrichten. Zij zijn het niet eens met het veiligheidsplan waarin staat dat de vader nu niet alleen met de minderjarigen mag zijn, omdat de minderjarigen geen signalen geven die maken dat dit nodig is. Verder zijn ouders aangemeld voor systeemtherapie, hetgeen in juni 2025 van start zal gaan. Er is ook al hulpverlening in het gezin betrokken. Ouders werken hier goed aan mee en willen het reeds ingezette traject vanuit het SDW graag vervolgen. Zij vrezen ervoor dat een ondertoezichtstelling dit zal doorkruisen en de druk van een gedwongen kader ervoor zorgt dat het slechter zal gaan met de ouders gelet op hun angst voor een uithuisplaatsing. Er wordt nu bovendien al regie gevoerd vanuit het CJG. Subsidiair verzoeken ouders om het verzoek van de Raad aan te houden vanwege de positieve ontwikkelingen van ouders en nu er slechts sprake was van een kortdurende terugval, die bovendien verklaarbaar is. De ouders moeten de kans krijgen om met de hulpverlening aan de slag te gaan. Na een periode van zes maanden kan er door het SDW en het CJG worden gerapporteerd over het verloop van de afgelopen tijd.
4.5.
De GI is bereid om de ondertoezichtstelling uit te voeren. Er is per direct een vaste jeugdbeschermer beschikbaar voor de ouders en de minderjarigen om samen aan de slag te gaan met de door de Raad geformuleerde doelen. De ondertoezichtstelling moet zeker niet worden gezien als voorbereiding op een uithuisplaatsing van de minderjarigen. Het is echt bedoeld om de nodige stappen te zetten om de thuissituatie te verbeteren. In het geval het verzoek voor zes maanden wordt toegewezen, zal de GI de komende tijd vooral regie voeren en bezien welke hulpverlening er reeds is en wordt ingezet en onderzoeken hoe deze hulpverlening verloopt en of andere of meer hulpverlening wellicht passend(er) is.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
Op basis van de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 BW. De kinderrechter zal [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht stellen van de GI voor de duur van zes maanden, met ingang van 20 mei 2025 en tot 20 november 2025, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek. De kinderrechter licht dit als volgt toe.
5.3.
De kinderrechter is met de Raad van oordeel dat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De grootste zorg is dat de minderjarigen, die nog erg jong en kwetsbaar zijn en daardoor veel behoefte hebben aan en volledig afhankelijk van hun ouders zijn voor stabiliteit, structuur en veiligheid, al lange tijd opgroeien in een opvoedomgeving waarin hen dit onvoldoende wordt geboden. De ouders zijn mede door hun persoonlijke problematiek vermindert emotioneel beschikbaar voor de minderjarigen en hun draagkracht-draaglast verhouding is niet in balans. Als gevolg daarvan lukt het de ouders niet altijd om sensitief en responsief op de minderjarigen te reageren en voldoende te voorzien in hun behoeften. Verder ontbreekt er voldoende zicht op de opvoedsituatie en de opvoedvaardigheden van beide ouders. Dit is te meer zorgelijk nu er zich in het leven van de minderjarigen al diverse impactvolle gebeurtenissen hebben plaatsgevonden.
5.4.
De bovengenoemde zorgen zijn ondanks de al jarenlange inzet van hulpverlening vanuit het SDW in het gezin op dit moment nog niet voldoende weggenomen. Er is sprake van een wisselende houding van de ouders ten opzichte van de hulpverlening. Ook is de samenwerking tussen de ouders en de hulpverlening enige tijd geleden kort gestagneerd geweest. Inmiddels hebben de ouders zich herpakt en daarvoor verdienen zij een compliment. Het is de kinderrechter duidelijk gebleken dat door de ouders een goede lijn is ingezet nadat het omstreeks november 2024 was misgegaan in de thuissituatie. Zij willen zich inspannen en hulpverlening accepteren om de thuissituatie te verbeteren. Daarbij is de rechtbank duidelijk dat beide ouders het beste voor hebben met hun kinderen. Niettemin is de kinderrechter met de Raad van oordeel dat tegen de achtergrond van de complexe en langdurig bestaande zorgen, de positieve ontwikkelingen van de ouders thans nog te pril en onvoldoende stabiel zijn om de zorgen in het vrijwillig kader weg te kunnen nemen. De kinderrechter acht het daarom noodzakelijk dat er een onafhankelijke jeugdbeschermer in het gezin betrokken raakt die regie voert, overzicht houdt en de benodigde hulpverlening inzet en monitort. De ouders zullen dan op een passende wijze worden ondersteund om de door hen ingezette goede lijn te kunnen continueren en voort te zetten, maar er kan dan ook, mocht de situatie daarom vragen, op een stevigere manier worden ingegrepen of bijgestuurd worden.
5.5.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat de gronden voor een ondertoezichtstelling aanwezig zijn. De doelen waaraan in het kader van de ondertoezichtstelling in ieder geval moet worden gewerkt, zijn:
  • Er is zicht op de gezinssituatie en in hoeverre er sprake is van goed genoeg ouderschap;
  • Er is zicht op de opvoedvaardigheden van beide ouders en de eventuele noodzakelijke hulpverlening die ouders nodig hebben om hun opvoedvaardigheden verder te ontwikkelen;
  • Beide ouders krijgen, binnen hun mogelijkheden, psycho educatie over de ontwikkelingstaken van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] passend bij hun leeftijden, zodat ouders weten wat er van hen wordt verwacht aan opvoedvaardigheden;
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] groeien op in een stabiele opvoedsituatie die hen veiligheid, stabiliteit, grenzen en regels biedt;
  • Er is zicht op het psychische welbevinden van vader, er is een veiligheidsplan/signaleringsplan aanwezig en het veiligheidsplan wordt met betrokkenen besproken of het actueel is of moet worden bijgesteld;
  • Er is geen sprake van alcohol en/of drugsgebruik in het bijzijn van de kinderen;
  • Er is ten alle tijden altijd minstens één nuchtere ouder aanwezig om fysiek en emotioneel beschikbaar te zijn voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2];
  • Er is vervolg onderzoek gedaan bij [minderjarige 1] zoals geadviseerd is in het psychologische onderzoek d.d. oktober 2022, zodat helder wordt wat er van [minderjarige 1] verwacht kan worden en welke hulpverlening bij haar past.
  • Het is duidelijk of de lichamelijke klachten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een medische oorzaak hebben.
5.6.
De kinderrechter ziet in de positieve ontwikkelingen van ouders wel aanleiding om het verzoek van de Raad vooralsnog gedeeltelijk toe te wijzen en voor het overige aan te houden. De kinderrechter acht het van belang dat er een tussentijdse evaluatie zal plaatsvinden, zodat het verloop van de ondertoezichtstelling kan worden gemonitord en de stand van zaken omtrent de hulpverlening kan worden besproken. De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] toewijzen voor de duur van zes maanden, tot 20 november 2025, en de beslissing op het overig verzochte aanhouden tot de datum van een nader te bepalen zitting, gelegen vóór 20 november 2025. De GI dient de kinderrechter, de advocaat van de ouders en de Raad uiterlijk op 20 oktober 2025 te informeren over de actuele stand van zaken in het kader van de ondertoezichtstelling, de ontwikkelingen in de situatie en het verloop en de resultaten van de hulpverlening.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.7.
De kinderrechter zal de beslissing tot ondertoezichtstelling uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van de minderjarigen noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering voor de duur van zes maanden, met ingang van 20 mei 2025 en tot 20 november 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor het overige aan tot een nader te bepalen mondelinge behandeling gelegen voor 20 november 2025 en verzoekt de GI om
uiterlijk op 20 oktober 2025via een briefrapport de kinderrechter, de advocaat van de ouders en de Raad te voorzien van de actuele stand van zaken in het kader van de ondertoezichtstelling, de ontwikkelingen in de situatie en het verloop en de resultaten van de hulpverlening;
6.4.
behoudt zich iedere nadere beslissing voor.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2025 door mr. Hopmans, , in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 27 mei 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.