ECLI:NL:RBZWB:2025:3584

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
C/02/387749 / FA RK 21-3364
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake gezag en omgang van een minderjarige in een scheidingssituatie met complexe communicatieproblemen tussen ouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 mei 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende het gezag en de omgang van een minderjarige, geboren in 2014. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.M.J. Bos, verzocht om gezamenlijk gezag over de minderjarige, terwijl de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.J. Bronsveld, zich hiertegen verzette. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een onacceptabel risico bestaat dat de minderjarige klem komt te zitten tussen de ouders, gezien de wisselende communicatie en het onderlinge wantrouwen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag af te wijzen en heeft een omgangsregeling voorgesteld waarbij de minderjarige om de week op zaterdag contact heeft met de man. De rechtbank heeft deze adviezen overgenomen en de verzoeken van de man afgewezen, met als doel de stabiliteit en het welzijn van de minderjarige te waarborgen. De rechtbank heeft de omgangsregeling vastgesteld op eens in de twee weken op zaterdag van 10.00 tot 20.00 uur, waarbij de man de minderjarige ophaalt en terugbrengt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze direct in werking treedt, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/387749 / FA RK 21-3364
datum uitspraak: 21 mei 2025
nadere beschikking betreffende gezag en omgang
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M.M.J. Bos te Dordrecht,
tegen
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. J.J. Bronsveld te Bergen op Zoom,
over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op
[geboortedag] 2014, hierna te noemen: [minderjarige] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het nadere procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- de tussenbeschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg van 17 juli 2024, met de daarin genoemde stukken;
- het bericht van de Raad van 22 oktober 2024, ingekomen bij de rechtbank op 24 oktober 2024;
- de rapportage van de Raad van 19 november 2024, ingekomen bij de rechtbank op 19 november 2024;
- het F9-formulier met bijlage van mr. Bronsveld van 29 november 2024;
- het F9-formulier van mr. Bos van 13 januari 2025;
- het F9-formulier van mr. Bronsveld van 28 februari 2025.
1.2
Het verzoek is nader behandeld op 1 mei 2025. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster namens de Raad.
1.3
Voor deze mondelinge behandeling heeft de rechter met [minderjarige] gesproken over het verzoek. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank samengevat wat [minderjarige] heeft verteld.

2.De nadere beoordeling

2.1
Bij beschikking van deze rechtbank van 17 juli 2024 heeft de rechtbank de beslissing op de verzoeken van de man omtrent de definitieve zorgregeling en het gezag aangehouden en is de Raad verzocht een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in rechtsoverweging 2.8 van die beschikking vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren, te weten:
  • Bestaat er, als de ouders samen het gezag krijgen een onacceptabel risico dat [minderjarige] erg klem komt te zitten tussen de ouders en het er niet naar uitziet dat dit binnen korte tijd voldoende zal verbeteren of is het om een andere reden in het belang van [minderjarige] om af te wijken van het uitgangspunt in de wet dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen?
  • Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders past het beste bij de belangen van [minderjarige] ?
  • Hoe moet die regeling eruit gaan zien (aard, duur en frequentie)?
De behandeling van de verzoeken van de man is aangehouden tot 5 november 2024 pro forma, in afwachting van de rapportage van de Raad.
2.2
Eveneens bij beschikking van 17 juli 2024 heeft de rechtbank, bepaald dat de man en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
voorlopig, te starten met ingang van 25 mei 2024, gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar eens in de twee weken op zaterdag van 09.00 uur tot 21.00 uur, welke regeling doorloopt tijdens de (school)vakanties.
2.3
Op 19 november 2024 heeft de rechtbank het rapport van de Raad ontvangen. Kort samengevat staat hierin vermeld dat de Raad van mening is dat er bij gezamenlijke uitoefening van het gezag een onacceptabel risico bestaat dat [minderjarige] klem komt te zitten tussen de ouders. Het contact tussen de ouders is wisselend, er is sprake van blijvend onderling wantrouwen en zorgen over ieders opvoedsituatie. Ook zijn er twijfels over de duurzame inzet en bereidheid van de vader om tot gezamenlijke besluiten te komen. De Raad voorziet dat het uitoefenen van gezamenlijk gezag tot nog meer conflicten/spanningen tussen de ouders zal leiden, waarmee ook [minderjarige] zal worden geconfronteerd. Binnen afzienbare tijd is onvoldoende verbetering te verwachten, nu er sprake is van een jarenlang patroon en het UHA-traject ook niet tot verbetering heeft geleid. Er zijn onvoldoende mogelijkheden bij de ouders en ook ziet de Raad geen meerwaarde om opnieuw een hulpverleningstraject in te zetten. Daarom adviseert de Raad het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag af te wijzen. Voor wat betreft de omgangsregeling adviseert de Raad om de regeling, zoals de ouders die gedurende het UHA-traject overeen zijn gekomen, vast te stellen waarbij [minderjarige] en de vader elkaar om de week op zaterdag van 10.00 uur tot 20.00 uur zien (vader haalt en brengt) en de ouders eventuele extra dagen in de vakantie in overleg bepalen (eventueel met ondersteuning van een jeugdprofessional). Dit omdat het de ouders in de afgelopen periode onvoldoende is gelukt om de huidige regeling consequent na te komen, [minderjarige] blijft aangegeven niet bij de vader te willen overnachten en de Raad heeft onvoldoende zicht gekregen op de beleving van [minderjarige] bij het contact met vader. De Raad schat in dat de huidige regeling voor nu het hoogst haalbare is.
2.4
Bij brief d.d. 29 november 2024 heeft de vrouw aangegeven dat zij instemt met de inhoud van het raadsrapport. Zij wijst erop dat er recent de nodige zorgen zijn ontstaan over de man. De man zou een suïcidepoging hebben gedaan en bij de man zou de nodige problematiek spelen, waarvan de vrouw niet op de hoogte was. Er lijkt geen sprake te zijn van een stabiele thuissituatie bij de man. Ook in het kader van de omgang is er geen stabiel patroon. De vrouw verwijst naar een WhatsApp-bericht, waarin de man afstand neemt van de omgang. Dit maakt dat de verzoeken van de man moeten worden afgewezen.
2.5
Bij brief d.d. 13 januari 2025 heeft de man aangevoerd dat hij zich niet kan vinden in de conclusies van het rapport van de Raad. De man benadrukt dat hij nog steeds omgang c.q. contact wenst met [minderjarige] , conform de zorgregeling zoals de man heeft verzocht. Ook meent hij dat partijen in staat zullen zijn om het gezag over [minderjarige] op behoorlijke wijze uit te voeren. De man persisteert bij zijn verzoek over het wijzigen van het gezag.
2.6
Op dit punt in de procedure moet de rechtbank nog een beslissing nemen op de verzoeken van de man:
Primair
A. Het ouderlijk gezag over [minderjarige] aan de man toe te kennen met instandhouding van het ouderlijk gezag van de vrouw over [minderjarige] ;
B. Te bepalen dat tussen de man en de vrouw de navolgende zorg- en contactregeling zal gelden, althans een zodanige regeling als de rechtbank redelijk en juist acht:
  • [minderjarige] zal in ieder geval om de 14 dagen een weekend van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de man verblijven waarbij - in overleg - ook op andere dagen omgang met [minderjarige] mogelijk is;
  • [minderjarige] zal of op eerste of op tweede kerstdag bij de man verblijven en daarnaast minimaal twee weken aaneengesloten in de zomervakantie;
  • Verdeling van overige feestdagen en de overige vakanties geschiedt in onderling overleg;
Subsidiair
C. Uitsluitend voor zover de rechtbank van mening mocht zijn dat de primair verzochte gezagsvoorziening met vaststelling van een zorg- en contactregeling niet in het belang van [minderjarige] is, de navolgende omgangsregeling vast te stellen, althans een zodanige regeling als de rechtbank redelijk en juist acht:
  • [minderjarige] zal in ieder geval om de 14 dagen een weekend van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de man verblijven waarbij - in overleg - ook op andere dagen omgang met [minderjarige] mogelijk is;
  • [minderjarige] zal of op eerste of op tweede kerstdag bij de man verblijven en daarnaast minimaal twee weken aaneengesloten in de zomervakantie;
  • Verdeling van de overige feestdagen en de overige vakanties geschiedt in onderling overleg.
De nadere standpunten
2.7
Door en namens de man is tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat hij zijn verzoeken handhaaft. Hij benoemt dat hij het lastig vindt en teleurgesteld is dat hij [minderjarige] telefonisch niet of nauwelijks kan bereiken. Door verschuivingen aan de kant van de vrouw hebben [minderjarige] en de man elkaar ongeveer 6 á 8 weken niet gezien. De man zou meer contact met [minderjarige] willen hebben en vindt, mede vanwege de reistijd, de huidige omgangstijden te beperkt. Het is belangrijk dat het contact structureel wordt nagekomen, maar ook de kwaliteit is belangrijk. Een overnachting bij de man vindt hij passend. Onduidelijk is waarom [minderjarige] dat niet wil. De man vermoedt dat dit komt vanwege de weerstand van de vrouw en haar zorgen over de schoolprestaties van [minderjarige] . Dit terwijl [minderjarige] ook bij de man tijd heeft om aan haar schooltaken te werken. Het is aan de vrouw om [minderjarige] te stimuleren en te motiveren voor het contact en de overnachting bij de man. Verder kan het contact tussen partijen wisselend zijn, maar op dit moment hebben zij wekelijks (zakelijk) contact met elkaar. De man staat er niet voor open om weer een UHA-traject in te gaan. Hij wil een eindbeslissing op de verzoeken, zodat er rust en continuïteit in het contact kan komen. Tot slot legt de man uit dat hij tussen zijn partner en de vrouw in zit en dat hij beiden probeert aan te sturen. In het bijzijn van [minderjarige] worden dergelijke zaken niet besproken. Onduidelijk is hoe de vrouw tegen [minderjarige] over de man spreekt.
2.8
Door en namens de vrouw is tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de vrouw van mening is dat het verzoek van de man tot het gezamenlijk gezag moet worden afgewezen, nu de communicatie tussen partijen wisselend verloopt. Verder legt zij uit dat [minderjarige] veelal met vriendinnen (buiten) aan het spelen is en dat zij op die momenten niet met haar telefoon bezig is. De vrouw probeert [minderjarige] te motiveren en te stimuleren om zowel telefonisch als fysiek contact met de man te hebben, nu zij het belangrijk vindt dat [minderjarige] contact met de man heeft. Zij hoopt dan ook – anders dan de afwijzing die eerder schriftelijk door de advocaat is bepleit – dat de man en [minderjarige] eens in de twee weken op de zaterdag van 10.00 tot 20.00 uur contact met elkaar zullen hebben. Zodra die regeling structureel wordt nagekomen, kan er worden gekeken naar een eventuele uitbreiding van het contact. Meer contact is voor nu niet haalbaar. De vrouw probeert flexibel te zijn als het gaat om de contactmomenten, maar tegelijkertijd wil zij [minderjarige] beschermen tegen afwijzing en teleurstellingen. Voor [minderjarige] is het lastig om naar de man te gaan, nu de partner van de man in het bijzijn van [minderjarige] negatief over de vrouw spreekt en de man en zijn partner in het bijzijn van [minderjarige] ruzie over de vrouw hebben. De vrouw stelt voor dat de man en [minderjarige] aanstaande zaterdag contact met elkaar hebben, waarbij de man zorgt dat hij beschikbaar is en de vrouw [minderjarige] voor het contact met de man stimuleert.
2.9
De Raad handhaaft het advies. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad toegelicht dat [minderjarige] het voor beide ouders goed wil doen en dat het daarom belangrijk is dat de ouders geen (hoge) verwachtingen van [minderjarige] hebben, maar afstemmen op wat er vanuit [minderjarige] zelf komt. Bijvoorbeeld als het gaat om het contact via de telefoon. De Raad vindt het zorgelijk dat het de ouders zelf niet lukt om de huidige regeling na te komen. De Raad drukt de man op het hart dat hij beschikbaar moet zijn en de vrouw dat zij [minderjarige] moet stimuleren en motiveren voor het contact met de man. De omgangsregeling moet consequent worden nagekomen, waarbij [minderjarige] geen ruimte voelt om daarvan af te wijken. Pas als er sprake is van continuïteit in het contact is er mogelijk ruimte voor een uitbreiding. In de gesprekken met [minderjarige] heeft de Raad geen opening gezien om nu het contact met de man uit te breiden of bij de man te overnachten. Onduidelijk is waarom [minderjarige] dat niet wil, maar het afdwingen daarvan vindt de Raad niet passend. Aan de ouders geeft de Raad verder mee dat zij geen volwassenzaken in het bijzijn van [minderjarige] moeten bespreken.
De nadere inhoudelijke beoordeling
Gezamenlijk gezag
2.1
In artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) staat dat de vader van de minderjarige, als hij het gezag mag krijgen, de rechtbank kan verzoeken hem ook, dus samen met de moeder, het gezag te geven. Hij mag dit gezag dan niet eerder al met de moeder hebben gehad. Verder staat in dat artikel dat dit verzoek kan worden afgewezen als het risico bestaat dat de minderjarige anders klem komt te zitten tussen haar ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen korte tijd genoeg verbetering komt. Het verzoek kan ook worden afgewezen als dat om een andere reden in het belang van de minderjarige nodig is.
2.11
De rechtbank overweegt allereerst dat gezamenlijk gezag veronderstelt dat tussen partijen overleg kan worden gevoerd over de minderjarige en dat zij beslissingen van enig belang over de minderjarige in gezamenlijk overleg kunnen nemen. De rechtbank moet constateren dat niet is gebleken dat partijen daar inmiddels voldoende toe in staat zijn. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat er een groot risico bestaat dat [minderjarige] nog verder klem en verloren zal raken tussen haar ouders op het moment dat partijen gezamenlijk het gezag over [minderjarige] moeten uitoefenen. Uit de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat het contact tussen partijen al jaren wisselend verloopt en uitersten kent. Tussen partijen is sprake van een patroon van aantrekken en afstoten. De rechtbank acht het voorzienbaar dat het gezamenlijk moeten nemen van beslissingen over [minderjarige] tot meer conflicten/spanningen tussen partijen zal leiden en dat ook [minderjarige] daarmee zal worden belast. Dergelijke conflicten/spanningen tussen partijen hebben eerder al tot lichamelijke klachten, spanningen en een gedragsverandering bij [minderjarige] geleid. Ook lukt het partijen door het gebrek aan een constructieve communicatie en samenwerking al enige tijd niet om gemaakte afspraken na te komen, zoals de afspraak dat de man en [minderjarige] eens in de twee weken op zaterdag contact met elkaar hebben. Daarvan is [minderjarige] de dupe. Daar komt bij dat de rechtbank vaststelt dat partijen elkaar wantrouwen en over en weer zorgen over elkaars opvoedsituatie hebben, hetgeen voor onrust blijft zorgen. De rechtbank stelt vast dat hiervan al jaren sprake is. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt. Daarbij neemt de rechtbank ook in overweging dat het met de inzet van het UHA-traject niet is gelukt om dat patroon te doorbreken en te komen tot een (consistente) verbetering in de communicatie en samenwerking tussen partijen. Er zijn ook geen mogelijkheden bij partijen meer om opnieuw een hulpverleningstraject aan te gaan ter verbetering van de oudercommunicatie. Beide partijen hebben aangegeven duidelijkheid te willen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is om nu een eindbeschikking te wijzen en op die manier rust te creëren. Gelet op het hiervoor overwogene zal de rechtbank het verzoek van de man over het wijzigen van het gezag afwijzen.
Omgang
2.12
Nu het verzoek van de man betreffende het wijzigen van het gezag zal worden afgewezen, merkt de rechtbank het verzoek van de man tot vaststelling van een zorgregeling tussen [minderjarige] en de man aan als een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling. De man kan dit als niet met het gezag belaste ouder doen op grond van artikel 1:377a lid 1 BW. Op grond van lid 2 van dat artikel kan de rechtbank op verzoek, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststellen.
2.13
De man heeft verzocht een regeling vast te stellen inhoudende dat [minderjarige] en de man over en weer gerechtigd zijn tot omgang met elkaar gedurende één weekend per 14 dagen. Het is de rechtbank gebleken dat het partijen in de aflopen periode niet is gelukt om de thans lopende regeling van eens in de twee weken op zaterdag van 10.00 uur tot 20.00 uur, zoals partijen gedurende het UHA-traject overeen zijn gekomen, structureel na te komen. De rechtbank stelt vast dat [minderjarige] en de man elkaar als gevolg daarvan thans minstens twee maanden niet hebben gezien. De rechtbank is met de Raad van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij contact kan onderhouden met haar beide ouders, en dus ook met haar vader. Ook de vrouw vindt het belangrijk dat [minderjarige] en de man contact met elkaar hebben. Nu het partijen niet lukt om de thans lopende regeling structureel en duurzaam na te komen, is er naar het oordeel van de rechtbank op dit moment geen sprake van een situatie waarin er bij alle partijen voldoende vertrouwen is in een uitgebreidere regeling dan de thans lopende regeling. De rechtbank vindt het belangrijk dat partijen eerst toewerken naar continuïteit in het contact tussen [minderjarige] en de man. Daarnaast neemt de rechtbank in overweging dat [minderjarige] duidelijk heeft aangegeven dat zij niet bij de man wil overnachten en dat zij dit al jaren aangeeft. Waarom zij niet bij de man wil overnachten, is niet helemaal duidelijk maar de rechtbank volgt het advies van de Raad hierin om [minderjarige] hiertoe niet te dwingen. Pas als het contact tussen [minderjarige] en de man structureel wordt nagekomen, is er mogelijk ruimte voor een uitbreiding van het contact. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de thans lopende regeling op dit moment het meest wenselijk en het hoogst haalbare. Derhalve zal de rechtbank bepalen dat [minderjarige] en de man gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar gedurende eens in de twee weken op zaterdag van 10.00 uur tot 20.00 uur, waarbij de man [minderjarige] haalt en brengt.
2.14
Gelet op het hiervoor overwogene in het kader van het contact tussen [minderjarige] en de man, zal de rechtbank het verzoek van de man met betrekking tot de verdeling van de vakanties en feestdagen eveneens afwijzen. Indien de regeling goed loopt staat het de ouders vrij in onderling overleg (zo nodig met ondersteuning van een jeugdprofessional) afspraken te maken over extra contactmomenten dan wel uitbreiding van de regeling.
2.15
De rechtbank verwacht van beide partijen dat zij zich ervoor zullen inzetten om deze regeling structureel en duurzaam na te komen, waarbij het belangrijk is dat [minderjarige] geen ruimte voelt om van de regeling af te wijken. Van de man verwacht de rechtbank dat hij beschikbaar is voor het contact met [minderjarige] en ervoor zorgt dat het contact prettig verloopt, waarbij de man zijn (hoge) verwachtingen aan [minderjarige] aanpast en geen druk op [minderjarige] legt. Van de vrouw verwacht de rechtbank dat zij [minderjarige] stimuleert en motiveert om eens per twee weken op zaterdag contact met de man te hebben. Verder drukt de rechtbank partijen op het hart om [minderjarige] buiten de (volwassen)zaken, die spelen tussen partijen dan wel tussen de vrouw en de partner van de man, te houden en dat er in het bijzijn van [minderjarige] door alle volwassenen niet negatief/positief over de andere ouder wordt gesproken. Het is van groot belang dat partijen zich gaan focussen op [minderjarige] en niet op elkaar en elkaars partners.
2.16
De rechtbank zal de beslissing ten aanzien van de omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het in het belang van [minderjarige] is dat de beslissing direct in werking zal treden, ongeacht een eventueel hoger beroep tegen de beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1
wijst het verzoek van de man ten aanzien van het gezamenlijk gezag af;
3.2
bepaalt dat de man en de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2014, gerechtigd zijn tot omgang met elkaar eens in de twee weken op zaterdag van 10.00 uur tot 20.00 uur, waarbij de man [minderjarige] ophaalt en brengt;
3.3
verklaart de beslissing ten aanzien van de omgang uitvoerbaar bij voorraad;
3.4
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2025 in aanwezigheid van mr. Vork, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.