In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 januari 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voortzetting van een crisismaatregel op verzoek van de officier van justitie. Betrokkene, geboren in 1957, verblijft in een accommodatie en is onderworpen aan een crisismaatregel die door de burgemeester van Breda op 11 januari 2025 is opgelegd. De rechtbank heeft de procedure op 16 januari 2025 met gesloten deuren behandeld, waarbij betrokkene en haar advocaat aanwezig waren, evenals twee psychiaters en een medewerker van Team Bemoeizorg.
De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene zich in een verwarde toestand bevond, met een hoofdwond en onvoldoende warm gekleed. De psychiater in opleiding heeft verklaard dat betrokkene kenmerken vertoont van een schizofreniespectrumstoornis en dat zij onvoldoende ziekte-inzicht heeft. De officier van justitie heeft verzocht om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel voor drie weken, waarbij verschillende vormen van verplichte zorg zijn genoemd, zoals het toedienen van medicatie en het verrichten van medische controles.
De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voor betrokkene, waaronder levensgevaar en ernstige psychische schade. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gevraagde machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel noodzakelijk is, gezien het verzet van betrokkene tegen de aangeboden zorg en het risico op terugval in een psychose. De rechtbank heeft de machtiging verleend voor de duur van drie weken, tot en met 6 februari 2025, en heeft het meer of anders verzochte afgewezen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. Pulskens, rechter, in aanwezigheid van de griffier.