2.5Gezag
2.5.1Door en namens de man is aangevoerd dat de man zijn verzoek tot wijziging van het gezag, waarbij hij primair verzoekt om het eenhoofdig gezag en subsidiair om het gezamenlijk gezag, handhaaft. In de afgelopen periode is de situatie tussen partijen en de houding en opstelling van de vrouw naar de man niet veranderd. Evenmin heeft de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] tot een verbetering van de situatie geleid. Integendeel, de situatie lijkt zich alsmaar te verslechteren. Terwijl de man open staat voor samenwerking met de vrouw, lukt het de vrouw niet om met de man constructief te communiceren en om met hem te overleggen over [de minderjarige] . De vrouw is agressief in gesprekken met de man en gebruikt veel scheldwoorden. Daarnaast worden de dreigingen van de vrouw naar de man steeds groter en wel zodanig dat de man hiervan recent melding heeft moeten doen bij de politie. De man maakt zich zorgen over de problematiek die bij de vrouw speelt. Het lukt de vrouw niet om haar emoties te beheersen en om deze te reguleren, ook niet in het contact met [de minderjarige] . Daarmee belast zij [de minderjarige] hierdoor enorm. De vrouw is niet in staat om haar gezag over [de minderjarige] op een adequate wijze uit te oefenen, al dan niet samen met de man. Op dit moment liggen er geen zaken voor waarvoor de toestemming van de vrouw als gezagdragende ouder nodig is. Eerdere gezagsbeslissingen met betrekking tot [de minderjarige] , zoals onder andere de inschrijving van [de minderjarige] op een school, zijn gestagneerd of hebben door toedoen van de vrouw vertraging opgelopen. De man verwacht geen medewerking van de vrouw bij toekomstige gezagsbeslissingen, zoals bij de te maken keuze van [de minderjarige] voor een middelbare school. Ondanks alles dat speelt, is er sprake van een positieve ontwikkeling van [de minderjarige] bij de man. Zij gaat inmiddels hele dagen naar school, staat in goed contact met leeftijdsgenootjes en is vrolijk en blij. Opvoedondersteuning is bij de man inmiddels gestart en deze ervaart daarvan veel steun.
2.5.2Door en namens de vrouw is naar voren gebracht dat de vrouw veel moeite heeft met de manier waarop zij als ouder wordt weggezet. Zij heeft tien jaar goed voor [de minderjarige] gezorgd en haar medewerking verleend aan hulpverlening daar waar nodig. Het contact tussen de vrouw en [de minderjarige] is op dit moment zeer beperkt en de vrouw heeft daar grote moeite mee. Zij mist [de minderjarige] enorm. De vrouw kampt met trauma. Dit maakt dat zij primair kan reageren. De vrouw wil echter het beste voor [de minderjarige] . Zij komt voor de belangen van [de minderjarige] op. In geval van een wijziging van de gezagssituatie, waarbij de man met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] wordt belast, wordt het lastig voor de GI om uitvoering te geven aan de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] , althans om de vrouw hierin mee te nemen. Bovendien zal de vrouw zich bij een dergelijke beslissing niet neerleggen en zal zij alleen maar meer strijd gaan voeren. Gezamenlijk gezag lijkt, gezien de huidige situatie, de minst slechte oplossing. Binnen de ondertoezichtstelling dient ingezet te worden op een verbetering van de communicatie en op samenwerking tussen partijen onder de regie van de GI. Daarbij verzoekt de vrouw om naast de huidige jeugdzorgwerker een tweede jeugdzorgwerker aan te stellen, die werkzaam is in de regio waar zij woonachtig is. De relatie tussen de vrouw en de huidige jeugdzorgwerker is niet goed. Een tweede jeugdzorgwerker, die de vrouw ook daadwerkelijk zou kunnen bezoeken bij haar thuis, zou mogelijk wel een ingang bij de vrouw kunnen vinden en haar tot samenwerking met alle betrokken partijen kunnen bewegen.
2.5.3De vertegenwoordigster van de Raad heeft naar voren gebracht dat de Raad nog steeds achter zijn advies staat zoals dat is gegeven in het raadsrapport van 27 februari 2025 met betrekking tot het gezag. [de minderjarige] laat een grote stap in haar ontwikkeling zien. Zij gaat nu weer volledig naar school. De man is in staat de ontwikkeling van [de minderjarige] te ondersteunen en staat open voor hulpverlening. Ten aanzien van de vrouw zijn de zorgen in de afgelopen periode alleen maar groter geworden. De vrouw staat niet open voor samenwerking en wil niet meewerken aan de noodzakelijk geachte hulpverlening. Daarnaast doet de vrouw zeer zorgelijke uitspraken, ook tijdens de omgangsmomenten met [de minderjarige] , die in ernst toenemen en waarbij zij duidt op het plannen van onprettige zaken. Dit belast [de minderjarige] enorm. Het toekennen van eenhoofdig gezag aan de man of gezamenlijk gezag aan partijen zal hierin, gezien de ernst van de bij de vrouw aanwezige gedragsproblematiek, geen verschil maken. Er is bij de vrouw sprake van escalerend gedrag. Gezien de moeizame samenwerkingsrelatie tussen de vrouw en de huidige jeugdzorgwerker zou het voor de vrouw prettig kunnen zijn dat er een tweede jeugdzorgwerker aangesteld wordt. Deze jeugdzorgwerker verleent aan de vrouw echter geen hulpverlening. Hij of zij zou eventueel enkel het contact met de vrouw onderhouden. Om tot een verbetering van de situatie te kunnen komen, is het van belang dat de vrouw zich open gaat stellen voor hulpverlening. Tot op heden houdt de vrouw echter alle hulpverlening af.
2.5.4De vertegenwoordigster van de GI, tevens de betrokken jeugdzorgwerker, heeft aangegeven dat het contact tussen haar en de vrouw moeizaam verloopt. De vrouw doet nare uitspraken richting de jeugdzorgwerker en het voeren van een constructief gesprek met de vrouw is tot op heden niet mogelijk. [de minderjarige] ontwikkelt zich positief bij de man. Zij gaat hele dagen naar school, maakt vriendinnen, gaat naar Turkse les en begint steeds meer te aarden bij de man. Tegelijkertijd zit [de minderjarige] in een spagaat tussen haar ouders. [de minderjarige] is nog steeds heel loyaal naar de vrouw en blijft in omgangsmomenten met de vrouw aangeven bij haar te willen wonen. Tegelijkertijd geeft [de minderjarige] aan het fijn te vinden bij de man en heeft zij het tegenover anderen dan de vrouw, steeds minder vaak over het wonen bij de vrouw. [de minderjarige] is gebaat bij de structuur en de regels die de man haar biedt. Er is zicht op de thuissituatie van de man. Opvoedondersteuning is inmiddels gestart met een frequentie van één keer in de week waardoor er zicht komt op de dynamiek tussen de man en [de minderjarige] . De man staat open voor de ondersteuning die hem wordt geboden. Gezien wordt dat de man zich ontwikkelt in de opvoeding van [de minderjarige] . Bij de man is geen sprake van onwil maar van een gebrek aan kennis. Op de thuissituatie van de vrouw is geen zicht. In de afgelopen weken is het [hulpverlening] niet meer gelukt om met de vrouw in contact te komen. De woning van de vrouw staat bij de wijkagent bekend als een woning waar veel drugs wordt gebruikt. De huidige jeugdzorgwerker ziet de meerwaarde van het aanstellen van een tweede jeugdzorgwerker in de regio waar de vrouw woont, ook indien de man het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] zou krijgen. Ook in die situatie is het namelijk belangrijk dat de vrouw wordt geïnformeerd, echter de betrokken jeugdzorgwerker heeft die ingang bij de vrouw niet. Door de jeugdzorgwerker is al langere tijd geleden een verzoek ingediend bij haar leidinggevende voor het aanstellen van een tweede jeugdzorgwerker maar tot op heden is in de regio waar de vrouw woonachtig is, geen jeugdzorgwerker voor de vrouw beschikbaar.
2.5.5Ingevolge artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het verzoek om de tot het gezag bevoegde ouder alleen met het gezag te belasten, wordt ingevolge artikel 1:253, derde lid, van het BW, slechts ingewilligd indien de rechtbank dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt.
2.5.6Uitgangspunt van de wet is dat het in het belang van kinderen is dat hun ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen en dat slechts in uitzonderingsgevallen kan worden aangenomen dat het belang van de kinderen vereist dat één van de ouders met het gezag wordt belast. Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren, kan dat betekenen dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag van de ouders in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken. De rechtbank dient in die situatie, in het licht van wat in het belang van het kind wenselijk is, de mogelijkheden die ieder van de ouders aan het kind biedt of kan bieden af te wegen en aan de hand daarvan te beoordelen aan wie van de ouders het ouderlijk gezag het beste kan worden opgedragen.
2.5.7De rechtbank acht het in het belang van [de minderjarige] wenselijk dat de man wordt belast met het eenhoofdig gezag over haar en overweegt daartoe het volgende.
2.5.8Uit de voorliggende stukken en uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, maakt de rechtbank op dat al langere periode geen sprake is van enige (positieve) samenwerking en communicatie tussen partijen in het belang van [de minderjarige] . De rechtbank is van oordeel dat dit is toe te schrijven aan de opstelling van de vrouw. De vrouw staat niet open voor constructief overleg met de man over [de minderjarige] . In gesprekken met de man scheldt de vrouw de man uit en uit zij diverse bedreigingen naar de man. Dit maakt het onmogelijk voor de man om met de vrouw te overleggen over beslissingen die over [de minderjarige] genomen moeten worden. Ook de GI is het niet gelukt om een samenwerkingsrelatie met de vrouw aan te gaan. De GI heeft hierin weliswaar geïnvesteerd maar ondanks alle inspanningen is er geen medewerking van de kant van de vrouw gekomen.
2.5.9De vrouw lijkt in toenemende mate een eenzijdige strijd te voeren, die zich richt tegen de man, de GI en de betrokken hulpverleningsinstanties. Omdat de vrouw niet langer met het verblijf van [de minderjarige] bij de man kon instemmen, is een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de man verleend. Hulpverlening die in het kader van de ondertoezichtstelling wordt ingezet, wordt door de vrouw verworpen. Zij wijst hulpverlening, gericht op het verbeteren van de communicatie en samenwerking tussen haar en de man af en staat niet open voor de begeleiding die haar en [de minderjarige] wordt geboden bij de fysieke omgangs-momenten. De vrouw laat zich niet aanspreken op haar gedrag en handelen en blijft [de minderjarige] belasten tijdens de omgangsmomenten. Evenmin werkt de vrouw mee aan hulpverlening gericht op haarzelf, waaronder die van [hulpverlening]. De vrouw kampt met ernstige gedragsproblematiek maar houdt behandeling voor haar af. Er bestaan grote zorgen over de mentale toestand en het psychisch functioneren van de vrouw.
2.5.10De man daarentegen heeft de afgelopen jaren structureel laten zien dat hij in staat is om [de minderjarige] de opvoedomgeving te bieden die zij nodig heeft om zich positief te ontwikkelen. Sinds dat [de minderjarige] bij de man verblijft, hebben zich positieve ontwikkelingen voorgedaan met betrekking tot de schoolgang van [de minderjarige] . [de minderjarige] is bij de man gestart met ABO-ondersteuning, waarna zij begin februari 2025 school weer heeft opgepakt. Inmiddels gaat [de minderjarige] volledig naar school. De man staat open voor hulpverlening, waaronder opvoedondersteuning, en stimuleert [de minderjarige] in haar ontwikkeling. Dat de man [de minderjarige] zou belasten met negatieve uitspraken en/of met volwassenzaken is de rechtbank - anders dan de vrouw stelt - niet gebleken.
2.5.11De huidige feitelijke positie van de man als structurele en enige hoofdverzorger vraagt naar het oordeel van de rechtbank ook om een juridische positie die recht doet aan die ontstane werkelijkheid. De man is vanuit zijn dagelijkse zorg volledig op de hoogte van hoe het met [de minderjarige] gaat en weet wat zij nodig heeft voor haar ontwikkeling. Zonder het gezag is hij niet in staat om daaraan voldoende invulling te geven. Er is niet van enige contra-indicatie gebleken aan de kant van de man die toewijzing van het gezag aan de man in de weg staat. Daarbij komt dat het verzoek van de man de volledige instemming van de Raad heeft, waarmee wordt bevestigd dat [de minderjarige] bij de man goed wordt verzorgd en dat zij bij hem volledig aan haar ontwikkeling kan toekomen. Ook de GI stelt zich op het standpunt dat [de minderjarige] zich bij de man positief ontwikkelt.
2.5.12Toewijzing van het (primaire) verzoek van de man tot eenhoofdig gezag brengt ingevolge het bepaalde in artikel 1:253e van het BW mee dat de vrouw het gezag over [de minderjarige] verliest.