ECLI:NL:RBZWB:2025:3602

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
C/02/431046 / JE RK 25-127
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Triest
  • mr. Benjaddi
  • mr. De Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp voor minderjarige in hybride groep

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 mei 2025 een voorwaardelijke machtiging verleend voor gesloten jeugdhulp aan een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [minderjarige] onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant Tilburg (hierna: GI) en dat hij sinds 17 januari 2025 op een hybride groep verblijft. De rechtbank heeft kritiek geuit op de gebrekkige rechtsbescherming van [minderjarige] en de onduidelijkheid over de vrijheidsbeperkende maatregelen die in het hulpverleningsplan zijn opgenomen. De rechtbank heeft de GI opgedragen om een nieuw plan van aanpak op te stellen waarin duidelijk wordt gemaakt welke maatregelen voor [minderjarige] van toepassing zijn en hoe zijn rechtsbescherming is gewaarborgd. De rechtbank heeft de noodzaak van de voorwaardelijke machtiging onderstreept, gezien de gedragsproblemen van [minderjarige] en de instabiele thuissituatie. De rechtbank heeft de machtiging verleend tot 1 september 2025, met als doel de ontwikkeling van [minderjarige] te bevorderen en hem te helpen omgaan met vrijheden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/431046 / JE RK 25-127
Datum: 4 juni 2025
Nadere beschikking van de meervoudige kamer over een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT TILBURG, gevestigd te Tilburg,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] ,
advocaat mr. M.V. de Nooijer te Middelburg.
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. N.A. Boelhouwer te Tilburg.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de kop-staartbeschikking van de meervoudige kamer in deze rechtbank van 22 mei 2025 en de daarin genoemde stukken;
  • de op 22 mei 2025 van de GI ontvangen brief met als bijlage de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper van 21 mei 2025.
1.2.
Op 26 februari 2025 heeft een eerste - enkelvoudige - mondelinge behandeling van het verzoek van de GI om een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp voor [minderjarige] te verlenen, plaatsgevonden. De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft de mondelinge behandeling van het verzoek van de GI voortgezet op 22 mei 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • [minderjarige] met zijn advocaat;
  • de advocaat van de moeder;
  • twee vertegenwoordigsters van de GI;
  • de groepsbegeleider van [minderjarige] .
De moeder van [minderjarige] was, ondanks dat zij daarvoor opgeroepen is, niet aanwezig.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] is onder toezicht gesteld van de GI tot 1 september 2025.
2.3.
Er is op 15 augustus 2024 door de kinderrechter een machtiging om [minderjarige] op een gesloten groep te laten verblijven verleend tot 1 maart 2025. [minderjarige] verblijft sinds 17 januari 2025 op een hybride groep van [jeugdzorg] ( [hybride groep] ).
2.4.
De GI heeft op 22 januari 2025 verzocht om een voorwaardelijke machtiging te verlenen om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van zes maanden. Daarnaast heeft de GI op 26 februari 2025 een verzoek gedaan om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling (zaaknummer C/02/432366 JE RK 25-345).
2.5.
Bij beschikking van 26 februari 2025, op schrift gesteld op 6 maart 2025, is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, met ingang van 26 februari 2024 tot 1 september 2025.
2.6.
Op 9 mei 2025 is op verzoek van de GI en met instemming van zowel [minderjarige] als zijn moeder, zonder nadere mondelinge behandeling, een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp voor [minderjarige] verleend tot 23 mei 2025 en is het resterend verzoek van de GI aangehouden tot de mondelinge behandeling van 22 mei 2025.
2.7.
[jeugdzorg] heeft in het kader van de gevraagde voorwaardelijke machtiging in het hulpverleningsplan van 29 oktober 2024 de voorwaarden opgenomen waar [minderjarige] zich aan moet houden en aangegeven bereid te zijn [minderjarige] op te nemen in een gesloten groep als hij zich niet aan de voorwaarden houdt. Ook is vermeld welke medewerker bevoegd is tot het nemen van het besluit tot opname.
In het hulpverleningsplan staat voorts opgenomen dat vanuit de voorwaardelijke machtiging de volgende beperkende maatregelen kunnen worden genomen:
  • onderzoek aan het lichaam op aanwezigheid van voorwerpen die een risico vormen voor de veiligheid van de jeugdige of anderen;
  • onderzoek van kleding op aanwezigheid van voorwerpen die een risico vormen voor de veiligheid van de jeugdige of anderen;
  • onderzoek van urine op aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen;
  • beperken van de bewegingsvrijheid;
  • elektronisch toezicht.
2.8.
In haar beschikking van 26 februari 2025, op schrift gesteld op 6 maart 2025, heeft de kinderrechter overwogen dat uit het plan van aanpak onvoldoende blijkt wat het karakter van de [hybride groep] en het ‘hybride’ bed is en wat dit in de praktijk voor [minderjarige] betekent. In het plan van aanpak staan de beperkende maatregelen, die vanuit de voorwaardelijke machtiging kunnen worden opgelegd. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat dergelijke beslissingen steeds in samenspraak met de gedragswetenschapper worden genomen, maar dit blijkt niet uit het plan van aanpak. Het is niet duidelijk wanneer een beperkende maatregel wordt toegepast en welke rechtsbescherming [minderjarige] daarbij toekomt. Ook is niet duidelijk waarom juist deze beperkende maatregelen voor [minderjarige] nodig kunnen zijn, noch is duidelijk wat de beperkende maatregelen in kunnen houden.
Bij het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen op een open/hybride groep bestaat naar het oordeel van de kinderrechter het risico op een glijdende schaal: het toepassen van de genoemde maatregelen kan dan meer en meer leiden tot vrijheidsbenemend handelen, waardoor het open karakter van de groep in de praktijk verandert in een gesloten kader. Internationaal recht (artikel 5 EVRM en artikel 37 aanhef, onder d IVRK) vereist in dat geval onder meer toegang tot de rechter en rechtsbijstand. Om die reden heeft de kinderrechter de beslissing op het verzoek om een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp voor [minderjarige] te verlenen, aangehouden om [jeugdzorg] in de gelegenheid te stellen een en ander uit te leggen en aan te vullen.
Aan de GI is in het bijzonder opdracht gegeven om - samen met [jeugdzorg] - een nieuw plan van aanpak op te stellen en te delen met alle betrokkenen, waaruit duidelijk blijkt waarom de voornoemde beperkende maatregelen voor [minderjarige] nodig zijn, wat deze maatregelen in kunnen houden en in welke situaties ze kunnen worden toegepast. In het bijzonder moet worden toegelicht hoe voorkomen wordt dat er sprake gaat zijn van een glijdende schaal van ‘open’ naar ‘gesloten’, waar de grens ligt tussen de huisregels van ‘open’ en de beperkende maatregelen van ‘gesloten’ en hoe de rechtsbescherming van [minderjarige] in de praktijk geregeld gaat worden.
2.9.
Door [jeugdzorg] zijn op 9 mei 2025 onderstaande verduidelijkingen aan het reeds bestaande plan van aanpak toegevoegd:
‘1. Karakter hybride locatie ( [hybride groep] ):
De hybride groep op de locatie [hybride groep] is een behandelgroep waar jongeren verblijven met en zonder machtiging. De setting biedt een mix van structuur en vrijheid. Jongeren met een (voorwaardelijke) machtiging krijgen begeleiding op maat, waarbij het gesloten kader alleen geactiveerd wordt bij forse normoverschrijding. In de praktijk betekent dit voor [minderjarige] dat hij grotendeels binnen open kaders functioneert, maar dat er op- en afschaling mogelijk is indien risico’s toenemen.
2. Toepassing beperkende maatregelen:
Beperkende maatregelen worden uitsluitend toegepast bij (ernstige) dreiging voor de veiligheid van [minderjarige] zelf of zijn omgeving, en na multidisciplinair overleg. De gedragswetenschapper van [jeugdzorg] beslist in overleg met betrokkenen. Maatregelen zijn tijdelijk en worden afgestemd op basis van het risico. De beperkende maatregelen zijn opgenomen om waar nodig te kunnen ingrijpen bij ernstige risico’s op terugval in grensoverschrijdend gedrag. De ervaring bij Horizon en eerdere behandelingen wijst uit dat open plaatsingen onvoldoende veiligheid bieden. Voor [minderjarige] kunnen – afhankelijk van de situatie – de volgende maatregelen worden toegepast:
- Beperking van bewegingsvrijheid: tijdelijk binnen blijven op de groep.
- Elektronisch toezicht: geen enkelband, maar monitoring via vaste contactmomenten met locatie middels zijn telefoon.
In geval van ernstige vermoedens, veldnormen, persoonlijke risico’s, zoals het in bezit houden van een mes op 25-03-2025, is het dus mogelijk om maatregelen in te zetten.
3. Rechtsbescherming [minderjarige] :
Indien een beperkende en/of controlerende maatregel wordt opgelegd, ontvangt [minderjarige] hiervan altijd de schriftelijke rapportage/melding. Voor de klachtregeling/ vertrouwenspersoon/medezeggenschapsraad wordt verwezen naar de website van [jeugdzorg] . Tevens komt tweewekelijks Jeugdstem langs op de groep ter ondersteuning van de jongeren.
4. Monitoring en evaluatie:
De dagelijkse begeleiding op de behandelgroep monitort de naleving van voorwaarden en de ontwikkeling van [minderjarige] . Maandelijks vindt het MDO met alle betrokkenen plaats, onder coördinatie van de gedragswetenschapper. Elke maand is er dan dus ook afstemming met de jeugdbeschermer, moeder en [minderjarige] . Incidenten of signalen worden vastgelegd en gedeeld met betrokkenen.’

3.De standpunten

3.1.
De GI verzoekt het resterend deel van het verzoek alsnog te verlenen en de voorwaardelijke machtiging te laten lopen tot het einde van de ondertoezichtstelling. Zij licht het verzoek als volgt verder toe. [minderjarige] heeft een stressvolle tijd achter de rug. Er zijn meerdere incidenten geweest. Zo is er een mes gevonden op de kamer van [minderjarige] . Volgens de GI was [jeugdzorg] niet op de hoogte van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, die door de kinderrechter tot 1 september 2025 verleend is. Daarom is hem door [jeugdzorg] verteld dat hij zonder machtiging op [hybride groep] verbleef, zijn tas moest pakken en dat hij overgeplaatst zou worden naar een crisisgroep. Door ingrijpen van de advocaat van [minderjarige] is dit voorkomen. [minderjarige] wil graag op [hybride groep] blijven en de GI vindt dit ook nog steeds de beste plek voor hem.
Volgens [jeugdzorg] was de achterliggende gedachte bij de overplaatsing van [minderjarige] naar de [hybride groep] , dat er eerst onder de machtiging gesloten jeugdhulp gekeken zou worden of [minderjarige] past binnen de groep. Aansluitend zou er dan een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp verzocht worden. Dit verzoek is door de kinderrechter aangehouden en vervolgens is de machtiging gesloten jeugdhulp verlopen. [minderjarige] laat nog steeds gedrag zien, dat niet past bij plaatsing op een open groep. De groepsleiding kan aan dat gedrag, zonder de voorwaardelijke machtiging, geen consequenties verbinden. De GI heeft overwogen om voor [minderjarige] een crisismachtiging aan te vragen om hem weer in geslotenheid te plaatsen, maar volgens [jeugdzorg] was dat nog te voorbarig. Echter toen de voorwaardelijke machtiging nog langer uitbleef, heeft [jeugdzorg] wel overwogen om [minderjarige] door te plaatsen naar een crisisgroep. Volgens [jeugdzorg] is er met de rechtbank afgesproken dat het opnemen van de voorwaarden zoals in het oorspronkelijke plan van aanpak voldoende is en daarom waren ze niet van plan om het plan van aanpak aan te vullen op de wijze zoals door de kinderrechter was verzocht. Pas na een dringend beroep op [jeugdzorg] in een groot overleg, waar ook de advocaten van moeder en [minderjarige] bij aanwezig waren, is het plan van aanpak aangevuld. De GI erkent dat de wijze waarop aan [minderjarige] duidelijk werd gemaakt dat hij overgeplaatst zou worden, niet netjes is verlopen. Bedoeld was om contact op te nemen met de moeder en met [minderjarige] om hen te vertellen wanneer hij op de crisisplaats werd verwacht. Het klopt dat [minderjarige] niet naar school gaat. Volgens de GI is [minderjarige] gevraagd om een opdracht te maken, zodat er naar een passende school voor hem gekeken kon worden. [minderjarige] wilde deze opdracht echter niet maken. Er is daarna nog wel gekeken naar een zinvolle dagbesteding voor [minderjarige] . De GI wil [minderjarige] de ruimte geven om niet gesloten geplaatst te zijn. In de aanvulling op het plan van aanpak is geprobeerd om beter uit te leggen wat de voorwaarden inhouden. Op de [hybride groep] zijn open plaatsen, maar ook gesloten plaatsen. De jongeren verblijven op grond van verschillende soorten machtigingen op de groep. Als er een maatregel moet worden ingezet, dan wordt hiervan een schriftelijke melding gedaan. Deze wordt vervolgens getoetst door de gedragswetenschapper van [jeugdzorg] . De GI is ook nog redelijk onbekend met deze werkwijze. De GI staat echter wel achter het voortzetten van het verblijf van [minderjarige] op de [hybride groep] en om van daar uit te werken naar kamertraining. Hierover staan er in juni en juli afspraken gepland.
De GI vindt het vervelend dat [jeugdzorg] de ruimte heeft genomen om alles naar zich toe te trekken en om [minderjarige] daarmee te belasten. Als er problemen zijn met de financiering van een plaats, hoort dat niet bij een minderjarige belegd te worden. De GI moet echter ook vertrouwen op de professionaliteit van [jeugdzorg] en van wat zij [minderjarige] kunnen bieden. De GI heeft bij [jeugdzorg] gevraagd om een vertegenwoordiger bij de mondelinge behandeling aanwezig te laten zijn om een en ander nader toe te lichten, maar hierop is door [jeugdzorg] afwijzend gereageerd. De GI vindt toewijzing van het verzoek in het belang van [minderjarige] , omdat daarmee een gesloten plaatsing voorkomen kan worden. De GI verzoekt nu om de voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling, om te voorkomen dat er op korte termijn opnieuw een zitting gepland moet worden. De GI merkt nog op dat een open machtiging niet voldoende is, gelet op de ernstige incidenten die zijn voorgevallen. Volgens de GI bestaat de rechtsbescherming voor [minderjarige] uit het maandelijks overleg dat over hem gevoerd wordt, de mogelijkheid om een beroep te doen op de klachtenregeling, de schriftelijke melding die getoetst wordt door de gedragswetenschapper, de mogelijkheid om een vertrouwenspersoon te spreken en het tweewekelijks bezoek vanuit de Jeugdstem op de groep.
3.2.
[minderjarige] heeft, in het bijzijn van zijn advocaat, voorafgaand aan de zitting met de rechtbank gesproken. [minderjarige] heeft in dit gesprek duidelijk gemaakt dat hij graag op de groep bij [hybride groep] wil blijven. Hij heeft het hier naar zijn zin en kan redelijk met de groepsleiding overweg. Als [minderjarige] niet op de [hybride groep] mag blijven, zou hij bij voorkeur terug naar Harreveld of naar een groep in Middelburg gaan. [minderjarige] mag nog niet naar school, omdat hij volgens de groepsleiding nog niet beschikt over de juiste machtiging. Hij zou naar de school van [jeugdzorg] in [plaats] gaan maar is daar zonder voorwaardelijke machtiging niet welkom. [minderjarige] is hierdoor vaak op de groep. [minderjarige] gaat regelmatig fietsen om rustig te worden. Volgens [minderjarige] zijn de incidenten die [jeugdzorg] heeft gemeld, gedateerd. Het was niet [minderjarige] maar zijn groepsgenoot die bedreigingen heeft geuit. Die groepsgenoot heeft er ook voor gezorgd dat het mes dat [minderjarige] op zijn kamer had, gevonden werd. Toen [minderjarige] wilde vertellen wat er echt gebeurd is, wilde de groepsleiding hem niet geloven. [minderjarige] gaat eens per twee weken in het weekend op verlof naar zijn moeder. Dat verloopt wel goed. [minderjarige] wil soms ook in het weekend op de groep blijven, omdat er dan leuke activiteiten ondernomen worden. [minderjarige] heeft deze maand een laatste waarschuwing gekregen, omdat hij in de avond bij een groepsgenoot op de kamer was. [minderjarige] was echter niet de enige die op die kamer was. [minderjarige] weet dat dat niet mag en dat hij al een waarschuwing gekregen had.
De advocaat licht toe dat op dat moment net duidelijk was geworden dat [minderjarige] de groep zou moeten verlaten. [minderjarige] was heel emotioneel over dat bericht en wilde dat delen met zijn groepsgenoot. De advocaat kreeg de indruk dat de waarschuwing aan [minderjarige] gegeven werd door [jeugdzorg] , om een machtiging uit te lokken. Zij is ontsteld over de manier waarop [jeugdzorg] met [minderjarige] omgaat. [minderjarige] had bij het groot overleg aanwezig moeten zijn, maar mocht dit niet, omdat voor hem was bepaald dat hij de groep niet op mocht. [jeugdzorg] werkt hierdoor niet mee aan wat het beste voor [minderjarige] is. De groepsleiding heeft [minderjarige] verteld dat hij niet meer op de [hybride groep] mocht blijven en dat hij zijn spullen moest inpakken. [minderjarige] heeft vervolgens in paniek zijn advocaat gebeld en zich daarna op zijn kamer opgesloten, om te voorkomen dat hij zou worden overgeplaatst. De advocaat heeft overwogen om bij de inspectie een klacht in te dienen. Zij heeft van [minderjarige] zelf moeten horen dat hij zou worden overgeplaatst. De groepsleiding heeft gedreigd om [minderjarige] van de groep af te sturen, als hij zijn kamer niet op zou ruimen. Ook is er gedreigd met een time-out bij de moeder. De advocaat van [minderjarige] heeft er een hard hoofd in dat de rechtsbescherming van [minderjarige] bij [jeugdzorg] goed geregeld is, gelet op de manier waarop er tot nu toe beslissingen over [minderjarige] genomen worden. Ook is er nog steeds geen school geregeld voor [minderjarige] , terwijl er inmiddels wel een voorwaardelijke machtiging verleend is.
[minderjarige] zou heel graag weer naar school willen, omdat hij zich overdag erg verveelt. De advocaat van [minderjarige] vindt het heel belangrijk dat er een signaal uit gaat naar [jeugdzorg] . Er is nu een soort addendum toegevoegd aan het plan van aanpak, maar het is niet duidelijk of dit het plan van aanpak vervangt. Er worden in het addendum twee vrijheidsbeperkende maatregelen toegelicht (beperken van de bewegingsvrijheid en elektronisch toezicht). De advocaat van [minderjarige] maakt zich er zorgen over dat er toch ook andere maatregelen worden ingezet dan die zijn genoemd in de aanvulling op het plan van aanpak. De vragen van de kinderrechter zijn door [jeugdzorg] niet voldoende beantwoord. De rechtsbescherming van [minderjarige] schiet daarin erg te kort. Als wordt bepaald dat [minderjarige] binnen moet blijven, dan kan hij alleen via de klachtenregeling daar tegen opkomen. [minderjarige] heeft in dat geval geen toegang tot de kinderrechter of een advocaat. Dat is volgens de advocaat van [minderjarige] in strijd met het internationale recht en het EVRM. Volgens de advocaat van [minderjarige] valt het tijdelijk binnen blijven op de groep onder vrijheidsbeneming. Vanuit [jeugdzorg] is niet uitgelegd hoe voorkomen wordt dat de beperking van de bewegingsvrijheid van [minderjarige] binnen [hybride groep] via een glijdende schaal toch neer gaat komen op verblijf in geslotenheid. [minderjarige] wil echter dat het verzoek van de GI wordt toegewezen, omdat hij anders zijn plaats binnen [hybride groep] kwijt raakt. Ondanks dat het verblijf van [minderjarige] op basis van de huidige open machtiging ook mogelijk is, is wel duidelijk geworden dat [minderjarige] de groep moet verlaten als er door de rechtbank geen voorwaardelijke machtiging verleend wordt.
3.3.
De advocaat van de moeder excuseert de moeder voor haar afwezigheid. Zij is doorgaans steeds aanwezig bij zittingen, maar kon het in dit geval niet met haar werk geregeld krijgen. De advocaat van de moeder is nog steeds erg verontwaardigd over de houding vanuit [jeugdzorg] en de hele gang van zaken rondom de plaatsing van [minderjarige] op de [hybride groep] . In plaats van mee te werken aan het behoud van de plaats voor [minderjarige] , heeft [jeugdzorg] zich op het standpunt gesteld dat het plan van aanpak niet aangepast hoefde te worden. [jeugdzorg] heeft op dat moment aangegeven dat [minderjarige] overplaatst zou worden en dat er vanuit de crisisplaats bekeken zou worden of [minderjarige] nog terug naar de [hybride groep] zou kunnen. De advocaat van de moeder heeft hoop op verbetering van de houding vanuit [jeugdzorg] omdat er een nieuwe gedragswetenschapper is aangesteld. De advocaat geeft namens de moeder aan dat zij instemt met het verzoek van de GI, omdat [minderjarige] er heel stellig in is dat hij daar wil zijn. Als dat niet zo zou zijn, dan had de moeder een ander standpunt ingenomen.
3.4.
De begeleider van [minderjarige] geeft aan dat hij voornamelijk ter ondersteuning van [minderjarige] aanwezig is. [jeugdzorg] wil met de hybride bedden de doorstroming van jongeren vanuit gesloten naar open bevorderen. De jongeren die aan een volgende stap toe zijn, worden aanvankelijk op basis van een machtiging voor plaatsing op een gesloten accommodatie voor jeugdhulp doorgeplaatst naar [hybride groep] . Binnen [hybride groep] kan een jongere doorgroeien en doorstromen zonder steeds te hoeven verhuizen. Er zijn op de groep maar vier jongeren. Zij hebben elk een eigen status.

4.De beoordeling

Wettelijk kader
4.1.
Op basis van het bepaalde in artikel 6.1.4, tweede lid, van de Jeugdwet kan een voorwaardelijke machtiging voor een gesloten accommodatie voor jeugdhulp slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter:
de verlening van jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, en
de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken en de ernstige belemmering in de ontwikkeling naar volwassenheid alleen buiten de accommodatie kan worden afgewend door het stellen en naleven van voorwaarden;
er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn op de opgroei- en opvoedingsproblemen te behandelen.
Inhoudelijke beoordeling
4.2.
Uit de inhoud van de stukken en de toelichting daarop tijdens de mondelinge behandeling is het volgende gebleken. [minderjarige] heeft, vanwege een zeer instabiele thuissituatie bij zijn moeder, sinds zijn vroege jeugd veel wisselende verblijfplaatsen gehad. [minderjarige] heeft in toenemende mate gedragsproblemen laten zien, waardoor hij uiteindelijk is geplaatst in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp van [jeugdzorg] te [plaats] . Daar is gezien dat [minderjarige] een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en dat hij toe is aan de volgende stap in zijn ontwikkeling naar volwassenheid.
4.3.
Vanuit [jeugdzorg] is gesignaleerd dat de doorstroom van jongeren vanuit de gesloten accommodatie stagneert, omdat de overgang van de geslotenheid naar een open groep te groot gevonden wordt. [jeugdzorg] heeft met het oog hierop een groep opgezet met zogenaamde “hybride bedden”. In deze groep is het mogelijk om maatregelen op- en af te schalen, zonder dat een jongere hoeft te verhuizen naar een andere locatie. Uit de website van [jeugdzorg] blijkt dat er op de [hybride groep] jongeren kunnen verblijven met een open, gesloten en een voorwaardelijke machtiging.
4.4.
[minderjarige] is op 17 januari 2025 op basis van een machtiging voor een gesloten accommodatie voor jeugdhulp geplaatst op een “hybride bed” op de [hybride groep] van [jeugdzorg] . De GI heeft op 22 januari 2025 verzocht om aansluitend een voorwaardelijke machtiging voor een gesloten accommodatie voor jeugdhulp te verlenen. Bij dit verzoek is een getekend plan van aanpak overgelegd. De GI heeft ook verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft in haar beschikking van 26 februari 2025 de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling. Daarmee was in haar ogen het verblijf van [minderjarige] bij [hybride groep] mogelijk. Op de website van [jeugdzorg] staat immers vermeld dat jongeren ook met een open machtiging bij [hybride groep] kunnen verblijven. Daarnaast heeft de kinderrechter het verzoek om een voorwaardelijke machtiging voor een gesloten accommodatie voor jeugdhulp aangehouden. De kinderrechter heeft daarbij een aantal concrete vragen aan [jeugdzorg] gesteld. De kinderrechter verwachtte dat het plan van aanpak vanuit [jeugdzorg] zou worden aangepast om het hybride karakter te verduidelijken, met name op het punt van de vrijheidsbeperkende maatregelen die in het plan van aanpak letterlijk, zonder enige toelichting, uit de wettekst (artikel 6.1.4. lid 6 Jeugdwet) waren overgenomen en niet verder waren toegespitst op de situatie van [minderjarige] . Vanuit [jeugdzorg] is het plan van aanpak eerst op 11 maart 2025 en later op 9 mei 2025 aangepast. Daarbij is slechts zeer summier antwoord gegeven op de vragen van de kinderrechter. Van [jeugdzorg] had verwacht mogen worden dat zij, gezien de specifieke vragen van de kinderrechter, daar uitvoeriger op in was gegaan of dat zij ter zitting was verschenen om een mondelinge toelichting te geven. De rechtbank betreurt het zeer dat [jeugdzorg] dit heeft nagelaten.
4.5.
In artikel 6.2.10 van de Jeugdwet staat het volgende opgenomen: In het hulpverleningsplan, bedoeld in artikel 6.2.9, eerste lid, wordt in elk geval opgenomen:
a. een omschrijving van de problematiek van de jeugdige en van het gedrag dat daaruit voortvloeit;
b.de doelen voor de ontwikkeling van de jeugdige;
c. een beschrijving van de te verlenen jeugdhulp;
d. welke vrijheidsbeperkende maatregelen toegepast kunnen worden,
de gevallen waarin en de termijn dat die maatregelen toegepast kunnen worden, alsmede welke jeugdhulpverlener of categorie van jeugdhulpverleners bevoegd is de maatregelen toe te passen.
Ook aan een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp dient een hulpverleningsplan ten grondslag te liggen (artikel 6.1.4 lid 4 en 5 Jeugdwet) dat aan voornoemde wettelijke maatstaven voldoet. Naast de omschrijving van de voorwaarden en het toezicht daarop en de jeugdhulp die zal worden ingezet teneinde de opgroei- en opvoedproblemen te verminderen, te stabiliseren of op te heffen kan het hulpverleningsplan ook een aantal limitatief in de wet opgesomde vrijheidsbeperkende maatregelen bevatten (artikel 6.1.4 lid 6 Jeugdwet).
[minderjarige] heeft steeds ingestemd met de in het plan van aanpak vermelde voorwaarden. Hiermee is aan de wettelijk gestelde voorwaarde voor een voorwaardelijke machtiging voldaan. [minderjarige] heeft daarmee ook ingestemd met een aantal vrijheidsbeperkende maatregelen die in het plan van aanpak staan, zonder dat het bekend is wat deze maatregelen voor hem inhouden en wanneer ze worden toegepast. Volgens de rechtbank volstaat het eenvoudigweg opnemen van de wettekst met daarbij een verwijzing naar de klachtenprocedure op de website van [jeugdzorg] absoluut niet. In het aangepaste plan van aanpak zijn, voor zover de rechtbank het begrijpt, alleen de vrijheidsbeperkende maatregelen “het beperken van de bewegingsvrijheid” en “het elektronisch toezicht” overgebleven.
In het plan van aanpak staat nu:
‘Voor [minderjarige] kunnen nu – afhankelijk van de situatie – de volgende maatregelen worden toegepast:
- beperken van de bewegingsvrijheid: tijdelijk binnenblijven op de groep.
- elektronisch toezicht: geen enkelband maar monitoring via vast contactmomenten met locatie middels zijn telefoon.
In geval van ernstige risico’s, veldnormen, persoonlijke risico’s, zoals het in bezit houden van een mes op 24-0-2025, is het dus mogelijk om maatregelen in te zetten.’
Blijkbaar zijn de eerder vermelde andere maatregelen niet meer van toepassing. [jeugdzorg] heeft nagelaten om toe te lichten waarom deze maatregelen in het huidige plan van aanpak geschrapt zijn. Ten aanzien van de overgebleven vrijheidsbeperkende maatregelen is door [jeugdzorg] onvoldoende toegelicht waarom deze specifiek voor [minderjarige] nodig zijn en hoe deze specifiek voor hem moeten worden ingevuld. Zo is niet duidelijk wanneer zijn ze voor hem van toepassing gaan zijn en hoe lang ze dan gaan duren.
4.6.
De rechtbank verwacht van [jeugdzorg] nog steeds, dat er binnen een groep met “hybride bedden” aan een jeugdige duidelijk wordt gemaakt binnen welke lijntjes die jeugdige moet lopen, wat daarin zijn positie is en vooral wat zijn rechtsbescherming inhoudt. [jeugdzorg] heeft dit in het huidige plan van aanpak nagelaten. Een van de fundamentele punten van kritiek van de rechtbank is gelegen in de ongelimiteerde inzet van de genoemde vrijheidsbeperkende maatregelen en de zeer beperkte rechtsbescherming van [minderjarige] op het moment dat deze maatregelen worden toegepast zolang de voorwaardelijke machtiging niet is omgezet in een gesloten machtiging. Het is immers niet duidelijk wat de begrippen “tijdelijk” en ”binnen blijven op de groep” feitelijk betekenen voor [minderjarige] . Als een jeugdige continu moet binnen blijven op de groep waar hij verblijft, is feitelijk sprake van vrijheidsbeneming.
De facto kan de toepassing van die vrijheidsbeperkende maatregel neerkomen op een gesloten plaatsing. Naar het oordeel van de rechtbank komt de jeugdige in dat geval de rechtsbescherming toe die hem geboden wordt in het kader van een machtiging voor een gesloten accommodatie voor jeugdhulp. Het is aan [jeugdzorg] om duidelijker te maken of wanneer [minderjarige] binnen moet blijven op de groep er (1) sprake is van een huisregel van de open groep of (2) er sprake is van toepassing van een vrijheidsbeperking in het kader van de voorwaardelijke machtiging of (3) er sprake is van een omzetting naar een gesloten machtiging.
Dit geldt ook voor het houden van elektronisch toezicht op [minderjarige] . Ook in dit kader zal duidelijk moeten zijn hoe lang, hoe intensief en met welke reden deze vrijheidsbeperkende maatregel wordt toegepast. Tevens moet helder zijn wat ‘contactmomenten’ zijn en hoe vaak deze moeten plaatsvinden.
4.7.
[minderjarige] is heel stellig in zijn wens, hij wil op de [hybride groep] blijven. [minderjarige] wil dit graag omdat deze groep een voornamelijk open karakter heeft en omdat hij een klik heeft met zijn behandelaars. De rechtbank is van oordeel dat het belang van [minderjarige] moet prevaleren bij iedere beslissing die de rechtbank neemt.
4.8.
Volgens [jeugdzorg] is voor het voortzetten van het verblijf op de [hybride groep] een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp noodzakelijk. Deze machtiging is nodig omdat [minderjarige] binnen de groep soms nog de grenzen opzoekt en omdat de groepsregels ontoereikend zijn om daar op passende wijze mee om te gaan. [jeugdzorg] stelt als voorwaarde voor een verder verblijf van [minderjarige] dat de verzochte machtiging wordt toegewezen. Als het verzoek wordt afgewezen, dan heeft dat als gevolg dat [minderjarige] naar alle waarschijnlijkheid niet langer bij [hybride groep] kan blijven. De rechtbank vindt een overplaatsing van [minderjarige] , gelet op de vele wisselingen in verblijfplaats die hij in zijn verleden al heeft moeten doormaken, niet in zijn belang. [minderjarige] heeft positieve stappen gezet tijdens zijn verblijf in de gesloten locatie van [jeugdzorg] in [plaats] . Het is voor [minderjarige] dan ook noodzakelijk dat hij door kan groeien in zijn ontwikkeling en dat hij kan gaan werken aan de volgende stap in zijn behandeling. In dat kader is het van belang dat [minderjarige] leert omgaan met vrijheden en dat hij – op die momenten dat het hem niet lukt – begrensd kan worden, zonder dat hij van verblijf hoeft te veranderen.
4.9.
De rechtbank is, hoewel zij vindt dat het plan van aanpak qua uitwerking en onderbouwing tekort schiet en in die zin niet voldoet aan de wettelijke maatstaven, van oordeel dat wel voldaan is aan het wettelijke criterium voor het verlenen van een voorwaardelijke machtiging. De rechtbank verleent, nu het belang van [minderjarige] dat vereist, een voorwaardelijke machtiging om [minderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp te doen opnemen en te doen verblijven voor de verzochte duur tot het einde van de ondertoezichtstelling, zijnde tot 1 september 2025.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verleent een voorwaardelijke machtiging om [minderjarige] tot doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp van 22 mei 2025 en tot 1 september 2025, onder de voorwaarden welke aan [minderjarige] in het aangehechte, op 9 mei 2025 getekende, hulpverleningsplan zijn gesteld.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Triest, voorzitter, mr. Benjaddi en mr. De Jong, allen kinderrechters en in het openbaar - verkort - uitgesproken op 22 mei 2025, in tegenwoordigheid van Joosen, griffier.
De schriftelijke motivering is gevolgd op 4 juni 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.