ECLI:NL:RBZWB:2025:3603

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
02-282156-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging en bedreiging met gevangenisstraf en ongemaximeerde TBS

Op 11 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan belaging en bedreiging van zijn ex-partner. De verdachte, geboren in 1986 en thans gedetineerd, heeft in de periode van 25 augustus 2024 tot en met 2 september 2024 herhaaldelijk digitale berichten gestuurd en meerdere keren gebeld naar het slachtoffer, wat leidde tot een ernstige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer. De rechtbank oordeelde dat de frequentie en de aard van de communicatie, die als dwingend en bedreigend werd ervaren, kwalificeerbaar waren als belaging volgens artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast heeft de verdachte bedreigende uitspraken gedaan, die de rechtbank als bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht heeft gekwalificeerd.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft daarnaast een ongemaximeerde terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege opgelegd. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die lijdt aan autisme en ADHD, en de ernst van de feiten. De rechtbank concludeerde dat de veiligheid van het slachtoffer in het geding was en dat er een groot risico op recidive bestond zonder behandeling. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 37a, 37b, 57, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/282156-24
vonnis van de meervoudige kamer van 11 juni 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd te PI Middelburg - locatie Torentijd, 4337 PE Middelburg, Torentijdweg 1,
raadsman mr. R.S. Vriend, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 mei 2025, waarbij de officier van justitie mr. S.A.J. Louwers en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van [slachtoffer] ;
2. zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan. Ten aanzien van feit 1 acht hij de belaging in de periode van 25 augustus 2024 tot en met 2 september 2024 wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de aan verdachte ten laste gelegde feiten en verzoekt verdachte hiervan vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van feit 1
Vaststelling van de feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat [slachtoffer] in februari 2024 na
17 jaar haar relatie met verdachte heeft verbroken. Zij is toen met de twee kinderen uit die relatie bij hem weggegaan, in haar eigen woorden uit huis gevlucht. Zij verblijft sindsdien met de kinderen uit angst voor verdachte op een voor hem geheim adres.
Verdachte heeft erkend [slachtoffer] in de periode van 25 augustus 2024 tot en met 2 september 2024 meerdere digitale berichten te hebben gestuurd en meermaals te hebben gebeld. Op 1 september 2024 heeft hij haar zelfs 32 keer gebeld. Verdachte heeft verklaard dit gedaan te hebben om contact te krijgen met zijn kinderen.
Is het handelen van verdachte aan te merken als belaging?
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de hiervoor beschreven handelingen van verdachte kunnen worden gekwalificeerd als belaging in de zin van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. Van belaging is sprake als een verdachte wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van een ander om die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel vrees aan te jagen. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, zijn verschillende factoren van belang. Het gaat daarbij om de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van een slachtoffer.
Hoewel de rechtbank begrijpt dat enig contact tussen [slachtoffer] en verdachte vanwege hun kinderen gewenst is, is het aantal keer dat verdachte in de periode van 25 augustus 2024 tot en met 2 september 2024 telefonisch contact heeft gezocht met [slachtoffer] en digitale berichten aan haar heeft verstuurd buitensporig. Daarbij komt dat de inhoud van die berichten niet zakelijk, maar zeer dwingend, intimiderend en bedreigend van aard was. Tevens geldt dat op het moment dat [slachtoffer] op 1 september 2024 na aanhoudend bellen van verdachte toch de telefoon opneemt, verdachte haar meermaals met de dood bedreigd.
De rechtbank is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van verdachte tezamen, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van [slachtoffer] zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest met het oogmerk haar te dwingen iets te doen (contact toestaan tussen de kinderen en verdachte), iets niet te doen (de relatie verbreken), en vrees aan te jagen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich in de periode van
25 augustus 2024 tot en met 2 september 2024 schuldig heeft gemaakt aan belaging van [slachtoffer] .
Ten aanzien van feit 2
Verdachte heeft bekend dat hij de ten laste gelegde bewoordingen naar [slachtoffer] heeft geuit. Hoewel het eerste deel van de ten laste gelegde bewoordingen ‘je wilt…nog hoeveel’ op zichzelf beschouwd geen bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling bevat, is de rechtbank van oordeel dat deze bewoordingen, gelet op de context waarin deze zijn geuit en tezamen genomen met de andere in de tenlastelegging opgenomen bewoordingen, te kwalificeren zijn als bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 25 augustus 2024 tot en met 2 september 2024 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke
levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door die [slachtoffer]
- veelvuldig (digitale) berichten te sturen en
- meermalen te bellen,
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen en vrees aan te jagen;
2.
op
meerderetijdstippen in de periode van 25 augustus 2024 tot en met 2 september 2024 in
Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer] digitaal de woorden toe te voegen 'je wilt het echt niet weten, maar je komt nooit meer van mij af, je bent de vrouw van wie ik hou, ik wil mijn kinderen zien, het word weer luiers verschonen, de vraag is nog hoeveel', en 'als je oorlog wil kan je het krijgen, dat ik morgen moet komen en als ik niet kom, dat die dood gaat, dat ik de kinderen moet brengen, dat ik ze niet meer zou zien, denk je dat iets mij tegen gaat houden, ik reken het je aan om wat ik heb moeten doen om bij je te komen, als ik in de gevangenis heb moet zitten is het oorlog voor het leven' en die [slachtoffer] mondeling de woorden toe te voegen 'ik maak je
dood, als ik je zie vermoord ik je, het gaat niet op een leuke of snelle manier zijn' en 'ik ga je vermoorden, ik ga je vermoorden'
.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 283 dagen. Daarnaast vordert hij aan verdachte terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met verpleging van overheidswege op te leggen alsmede in dit kader een contactverbod met [slachtoffer] . De TBS moet ongemaximeerd zijn. Er is rekening gehouden met verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, dan moet rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarnaast moet in strafmatigende zin rekening worden gehouden met de verminderde toerekenbaarheid van de feiten aan verdachte. Gelet op de strafvorderingsrichtlijnen die de officier van justitie kan raadplegen en gelet op de LOVS-oriëntatiepunten, zit verdachte nu al veel te lang vast. Ten aanzien van de TBS stelt de verdediging dat de aard van de feiten oplegging van een TBS niet rechtvaardigen. Als de rechtbank van oordeel is dat de TBS met verpleging van overheidswege moet worden opgelegd, dan moet er sprake zijn van een gemaximeerde TBS van 4 jaar. Een TBS met voorwaarden of een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met reclasseringstoezicht is niet zinvol, omdat verdachte van mening is dat hij geen hulp nodig heeft. Maatregelen in de zin van artikel 38v of 38z zijn niet noodzakelijk.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging en bedreiging van zijn ex, [slachtoffer] . Verdachte kon het niet verkroppen dat zij hem samen met hun kinderen in februari 2024 had verlaten en hij sindsdien ook de kinderen niet meer had gezien. Als gevolg daarvan heeft hij haar benaderd door haar in een korte periode van 9 dagen meerdere keren via WhatsApp en e-mail berichten te sturen en haar veelvuldig – op één dag in die korte periode zelfs 32 keer – te bellen. Verdachte heeft in zijn berichten en ook mondeling via de telefoon zeer vervelende en intimiderende bewoordingen geuit, waarbij meerdere bewoordingen dreigend van aard zijn geweest. Van de mondelinge bedreiging – dreiging met moord – is nota bene de zoon van [slachtoffer] en verdachte getuige geweest.
Als gevolg van dit alles is bij [slachtoffer] de reeds bestaande angst voor haar veiligheid alleen maar vergroot. Uit angst voor verdachte verbleef zij al op een geheim adres en droeg ze al een alarmknop bij zich.
De rechtbank acht het uiterst zorgelijk en kwalijk dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij nog steeds in staat is om [slachtoffer] te vermoorden of haar wat aan te doen.
Het strafblad
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van verdachte van 28 oktober 2024, waaruit blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, maar niet voor soortgelijke feiten als de onderhavige. Wel is hij eerder meerdere keren veroordeeld voor geweldsdelicten.
Toerekeningsvatbaarheid
Voor beantwoording van de vraag in welke mate de ten laste gelegde gedragingen aan verdachte kunnen worden toegerekend, slaat de rechtbank acht op de
Pro Justitia-rapportages van de psychiater, drs. [naam 1] , en van de
GZ-psycholoog, drs. [naam 2] , van 23 december 2024.
De psychiater concludeert het volgende:
Bij verdachte is sprake van autisme en adhd, waarbij met name sprake is van een grote moeite met verandering, rigiditeit in het denken en impulsiviteit. Daarnaast is sprake van het problematisch gebruik van cocaïne en cannabis. Verdachte is vanwege zijn autisme gevoelig voor het ontwikkelen van een psychose met op de voorgrond paranoïdie en betrekkingswanen, ten tijde van spanning en stress en/of bij middelengebruik. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van de feiten en beïnvloedden zijn gedragskeuzen en gedragingen. Verdachte raakte toenemend ontregeld en psychotisch. Door de rigiditeit en inflexibiliteit die bij hem aanwezig zijn door zijn autisme, was hij, door de hoge frustratie van het zich niet gehoord voelen door instanties en de paranoïde verklaringen van het gedrag van [slachtoffer] , nauwelijks in staat om andere gedragskeuzes te maken om zijn kinderen te zien dan het herhaaldelijk contact zoeken met [slachtoffer] . Ook over het middelengebruik heeft hij onvoldoende controle gehad. Dit gebruik is voor verdachte een remedie tegen de onrust die hij ervaart en hij onderkent daarvan de gevolgen niet. Ten tijde van de bedreigingen was er sprake van ontregeling en was verdachte nauwelijks meer in staat om zijn gedrag te controleren.
De psycholoog komt tot de volgende conclusie:
Bij verdachte is sprake van een autismespectrumstoornis, een stoornis in het gebruik van cannabis (licht, in vroege remissie in een gereguleerde omgeving), een stoornis in het gebruik van een stimulantium (matig/ernstig in remissie in een gereguleerde omgeving) en andere gespecificeerde schizofreniespectrumstoornis of andere psychotische stoornis d.d. een psychotische stoornis door het gebruik van een middel. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van de feiten en beïnvloedden zijn gedragskeuzen en gedragingen. De aangetoonde psychopathologie is in toenemende mate van invloed geweest op de keuze- en handelingsvrijheid. Verdachte is in steeds mindere mate in staat geweest om zijn gedrag en impulsen te beheersen dan wel rationele afwegingen te maken. In de periode voor zijn aanhouding (ten tijde van feit 2) was in zeer hevige mate sprake van excessief cocaïnegebruik en gedragsmatige en psychotische ontregeling.
Gelet op het voorgaande wordt door de deskundigen geadviseerd de ten laste gelegde feiten aan verdachte in verminderde mate toe te rekenen, waarbij de psycholoog de mate van vermindering van feit 2 als sterk verminderd beschouwt.
De rechtbank is van oordeel dat deze rapportages op deugdelijke wijze tot stand zijn gekomen. De conclusies vloeien logisch voort uit de bevindingen en overwegingen.
De rechtbank neemt de conclusies daarom over en legt deze conclusies ten grondslag aan haar beslissing dat de bewezenverklaarde feiten verdachte verminderd kunnen worden toegerekend.
Strafoplegging
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de feiten, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Bij de bepaling van de hoogte van die straf houdt de rechtbank in strafverminderende zin rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest opgelegd moet worden.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of en, zo ja, op welke wijze de kans op recidive moet worden tegengegaan.
Bij het beantwoorden van deze vraag slaat de rechtbank acht op eerdergenoemde rapportages van de psychiater en psycholoog, op het advies van de reclassering van 14 mei 2025 en op de verklaring van verdachte ter zitting.
De psychiater schat de kans op herhaling van agressief gedrag (bedreiging van [slachtoffer] ), zonder behandeling en begeleiding, op matig tot hoog. Zij schat de kans op volharding in belaging van [slachtoffer] evenals de kans op terugval in het belagen eveneens op matig tot hoog. Om de kans op herhaling te beperken, en gezien de chroniciteit en de ernst van de problematiek van verdachte, de matig tot hoog ingeschatte recidiverisico’s en omdat langdurige behandeling en begeleiding noodzakelijk worden geacht, adviseert de psychiater TBS op te leggen. Er zijn stevige en duidelijke kaders nodig om gedragsverandering te bereiken en om een gedegen risicomanagement uit te voeren. De psychiater acht verdachte in staat om zich aan voorwaarden van TBS te houden en zijn medewerking daaraan te verlenen en adviseert dan ook om aan verdachte TBS met voorwaarden op te leggen.
Volgens de psycholoog is het risico op soortgelijke delicten zonder behandeling en bij ongewijzigde omstandigheden matig tot hoog. Als er sprake is van effectieve hulpverlening wordt dat risico naar inschatting beduidend verlaagd. De psycholoog adviseert klinische behandeling bij een forensische zorginstelling (FPA), waar specialistische behandeling kan worden geboden op het gebied van de autismespectrumproblematiek. Er dient toegewerkt te worden naar zelfstandig (begeleid) wonen. De behandeling moet ambulant worden voortgezet, zodat ook in dit stadium passende behandeling kan worden geboden. De behandeling kan worden opgelegd in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf. Als er twijfel bestaat of verdachte zich aan de voorwaarden zal houden of in het geval er een langer toezicht nodig wordt geacht, kan er naast voornoemd kader een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel in overweging worden genomen.
De reclassering schat het risico op recidive, letsel en het onttrekken aan voorwaarden in als hoog. Ook het risico op het volharden in stalkinggedrag en dat dit gedrag op enig moment escaleert in geweld wordt ingeschat als hoog. De reclassering kan niet anders concluderen dan dat verdachte onvoldoende in staat en bereid is om in het kader van een TBS met voorwaarden de geadviseerde voorwaarden na te leven, aanwijzingen vanuit hulpverlening op te volgen en een intensief behandeltraject aan te gaan. Dit maakt het aannemelijk dat er binnen afzienbare tijd noodzaak zou worden gezien voor een omzetting naar TBS met dwangverpleging. Dit zal naar inschatting afbreuk doen aan de motivatie van verdachte ten aanzien van verdere hulpverlening en gedragsverandering. De reclassering adviseert dan ook negatief over een TBS met voorwaarden.
Bij een veroordeling tot TBS of een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf adviseert zij een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, omdat verdachte volgens de reclassering langdurig is aangewezen op een zekere mate van toezicht en zorg.
Verdachte heeft ter zitting stellig en bij herhaling aangegeven uitsluitend op vrijblijvende basis en niet in het kader van een voorwaardelijke straf of TBS met voorwaarden bereid te zijn tot medewerking aan een eventueel behandeltraject.
Op basis van de rapporten van de psychiater en psycholoog en het reclasseringsadvies is de rechtbank van oordeel dat voor verdachte een intensief en niet vrijblijvend behandeltraject nodig is om het grote risico op recidive waarbij gebruik van geweld niet is uit te sluiten, in te perken.
Gelet op de houding van verdachte ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid om dit recidiverisico tegen te gaan dan met oplegging van een TBS met dwangverpleging.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat wordt voldaan aan alle eisen die de wet daaraan stelt. De rechtbank stelt op basis van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht vast dat belaging en bedreiging misdrijven zijn waarvoor een TBS kan worden opgelegd. Verder bestond er bij verdachte ten tijde van het plegen van de feiten ziekelijke stoornissen van zijn geestvermogens. Ook is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, te weten [slachtoffer] , het opleggen van een TBS eist. Als verdachte niet wordt behandeld, dan is de kans op herhaling groot.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank dan ook de TBS van verdachte gelasten en bevelen dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Gemaximeerde of ongemaximeerde TBS?
De volgende vraag is of de duur van de TBS met verpleging van overheidswege gemaximeerd of ongemaximeerd moet zijn.
Belaging en bedreiging zijn niet zonder meer aan te merken als geweldsmisdrijven als bedoeld in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, zodat de TBS met verpleging van overheidswege in beginsel de maximale duur van vier jaren niet te boven kan gaan. Onder omstandigheden kan echter bij een bewezenverklaring van belaging en bedreiging een ongemaximeerde TBS worden opgelegd, waarbij onder meer kan worden betrokken of aannemelijk is dat de bedreiging zal worden uitgevoerd.
Gelet op de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, de wijze waarop verdachte zich (over de feiten) uitlaat, de vaststelling met betrekking tot het gedrag van verdachte en de reële mogelijkheid dat verdachte de daad bij het woord zal voegen, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, zodat sprake is van geweldsmisdrijven in de zin van artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht.
De totale duur van de TBS kan daarom een periode van vier jaren te boven gaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in dit geval de TBS voor wat betreft de duur ongemaximeerd is.
Conclusie
Gelet op het voorgaande legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van het voorarrest en daarnaast een ongemaximeerde TBS met verpleging van overheidswege. Gelet op de oplegging van de TBS ziet de rechtbank geen aanleiding om daarnaast in het kader van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht een contactverbod met [slachtoffer] op te leggen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b, 57, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: belaging;
feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verplegingvan overheidswege.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. G.H. Nomes en
mr. L.W. Boogert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 juni 2025.
Mr. Skalonjic is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

9.Bijlage I

De tenlastelegging
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2024 tot en met 2 september
2024, althans de periode van 25 augustus 2024 tot en met 2 september
2024, te [plaats] en/of elders in Nederland, wederrechtelijk
stelselmatig
opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke
levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] ,
door die [slachtoffer]
- veelvuldig/meermalen (digitale) berichten te sturen, en/of
- veelvuldig/meermalen te bellen,
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te
dulden en/of vrees aan te jagen;
( art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van
25 augustus 2024 tot en met 2 september 2024 te [plaats], althans in
Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht en/of met zware mishandeling,
door
(telkens) die [slachtoffer] digitaal de woorden toe te voegen 'je wilt het echt
niet weten, maar je komt nooit meer van mij af, je bent de vrouw van wie
ik hou, ik wil mijn kinderen zien, het word weer luiers verschonen, de
vraag is nog hoeveel', en/of 'als je oorlog wil kan je het krijgen,
dat ik morgen moet komen en als ik niet kom, dat die dood gaat, dat ik
de kinderen moet brengen, dat ik ze niet meer zou zien, denk je dat iets
mij tegen gaat houden, ik reken het je aan om wat ik heb moeten doen
om bij je te komen, als ik in de gevangenis heb moet zitten is het oorlog
voor het leven', althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard
en/of strekking, en/of
(telkens) die [slachtoffer] mondeling de woorden toe te voegen 'ik maak je
dood, als ik je zie vermoord ik je, het gaat niet op een leuke of snelle
manier zijn' en/of 'ik ga je vermoorden, ik ga je vermoorden', althans
(telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)