ECLI:NL:RBZWB:2025:3605

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
C/02/433286 / JE RK 25-530
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van minderjarigen in een familiezakenprocedure

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 mei 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de ouders, hun advocaten, en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De GI verzocht om de ondertoezichtstelling te verlengen voor een jaar, omdat de kinderen nog niet openstaan voor contact met hun vader en er nog stappen gezet moeten worden in hun ontwikkeling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen voorzichtig vooruitgang boeken, maar dat er nog werk aan de winkel is, vooral met betrekking tot de emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 22 mei 2026 en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De ouders hebben beiden ingestemd met de verlenging, en de bijzondere curator heeft benadrukt dat contactherstel met de vader op een zorgvuldige manier benaderd moet worden, rekening houdend met de wensen en het tempo van de kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/433286 / JE RK 25-530
Datum uitspraak: 15 mei 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING EN RECLASSERING,gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1],geboren op [geboortedag 1] 2009 in [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige 1],
[minderjarige 2],geboren op [geboortedag 2] 2013 in [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige 2].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats],
advocaat mr. mr. E. van Nuenen-Meulensteen te Breda,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats],
advocaat mr. M.W.M. van Asseldonk te Schijndel.
Eveneens is als belanghebbende aangemerkt in de zaak met het kenmerk C/02/381702 / FA RK 21-389:
mr. [bijzondere curator],advocaat te [plaats], in zijn hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige kinderen van partijen.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 20 maart 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 15 mei 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vrouw en haar advocaat;
- de man;
- een vertegenwoordigster van de GI;
- een vertegenwoordigster van de Raad.
1.3.
De advocaat van de man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij hun moeder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 22 mei 2024 [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 22 mei 2025.

3.Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaats gevonden gelijktijdig met het tussen de ouders bij deze rechtbank aanhangige bodemgeschil betreffende wijziging van de contactregeling tussen de man en de minderjarigen in de zaak met het kenmerk C/02/381702 / FA RK 21-389.

4.HHet standpunt van de verzoeker

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek is door de GI schriftelijk en mondeling aanvullend - samengevat - aangevoerd dat tijdens gesprekken die [jeugdzorg], de gedragswetenschapper en de bijzondere curator hebben gevoerd met [minderjarige 1] en [minderjarige 2], beiden aangaven niet open te staan voor contact met hun vader. [jeugdzorg] en de GI zijn zich ervan bewust dat het niet helpend is de kinderen te dwingen tot contact met hun vader. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geven aan dat zij een trauma hebben opgelopen toen dit in het verleden door de GI werd afgedwongen. Hiermee wordt gedoeld op het incident waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] door de GI bij hun moeder werden opgehaald en zij verplicht mee moesten gaan naar hun vader. Gezien deze gebeurtenis is het van belang om het tempo en de wensen van de kinderen te respecteren.
4.2.
De samenwerking tussen [jeugdzorg] en de vader verloopt stroef. Vader is het niet eens met de opgestelde doelen voor zijn thuissituatie en hij ziet niet in dat er tijd nodig is om
contactherstel te kunnen realiseren, aangezien de kinderen daar momenteel niet voor
openstaan. De doelen die door [jeugdzorg] zijn opgesteld voor de vader zijn:
- dat hij pyscho-educatie accepteert ten aanzien van de omgangssituatie met
de kinderen;
- dat hij handvatten krijgt in de benadering naar de kinderen ten aanzien van de
incidentele contacten die plaats vinden.
4.3.
[minderjarige 2] is, naar de moeder aangeeft, momenteel meer bezig met het ontwikkelen
van haar eigen identiteit. Ook slaapt zij niet langer bij de moeder in bed maar op haar eigen kamer. Dit is bevorderlijk voor haar identiteitsontwikkeling. Verder fietst [minderjarige 2]
inmiddels in haar eentje naar school, zij is dus ook op dit vlak zelfstandiger geworden. Het doel ’[minderjarige 2] is niet afhankelijk van haar moeder en zij bepaalt haar eigen positie binnen het gezin’ is dus gedeeltelijk behaald. De komende periode zal daaraan verder gewerkt worden en het verloop zal door [jeugdzorg] gemonitord worden. Binnenkort zal er ook een tussenevaluatie plaats vinden tussen de GI en [jeugdzorg].
4.4.
Ten aanzien van [minderjarige 1] is gekeken naar hoe zij momenteel omgaat met haar emoties. [minderjarige 1] heeft aangegeven dat ze thuis met regelmaat ruzie heeft met haar zusje of moeder. Ze kan dan boos worden waarbij ze zowel fysiek als verbaal geweld kan gebruiken. Het lukt haar dan niet om op tijd haar boosheid te reguleren. [minderjarige 1] heeft ook aangegeven dat ze in haar dagelijks leven vaak wordt belemmerd door angst. Dit lijkt een sociale angst te zijn op
school en wanneer zij dingen moet ondernemen in de omgeving. Echter lijkt er ook een angst te zijn voortkomend vanuit trauma’s in relatie tot haar vader. Tot nu toe is er alleen nog maar aandacht geweest voor het inzichtelijk maken van [minderjarige 1]’s emoties en hoe zij daar mee om gaat. Inhoudelijk is daar nog geen zicht op. [minderjarige 1] gaat momenteel wel dagelijks naar school, zij heeft een bijbaantje bij de [winkel] en zij is een keer met de begeleider ergens wat gaan drinken in een restaurant. De sociale angst lijkt momenteel minder op de voorgrond te liggen. [minderjarige 1] lijkt steunfiguren in haar omgeving te hebben die haar helpen om deze sociale angst te doorbreken. Dit doel lijkt dus ook gedeeltelijk behaald. Zelf heeft [minderjarige 1] aangegeven dat zij niet voldoende heeft aan de gesprekken met haar begeleider van [jeugdzorg] en dat zij graag in behandeling wil. De GI gaat daarover in overleg met Crossroads en Sterk huis. Vervolgens zal er overleg plaatsvinden met [jeugdzorg] om te kijken welke behandeling het beste aansluit bij [minderjarige 1].
4.5.
Zoals hiervóór al aangegeven concludeert de GI dat de ingezette hulpverlening al gedeeltelijk tot resultaten leidt ten aanzien van de individuele ontwikkeling van beide kinderen. Dit geldt vooralsnog echter niet voor het komen tot contactherstel tussen de kinderen en de man. De GI wil daarom dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd, opdat zij de hulpverlening vanuit [jeugdzorg] kan blijven volgen om zicht te houden op hoe [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tegenover het contactherstel staan met de vader. Ook is de GI bezig met het monitoren van de communicatie tussen de ouders. Eerder was dit de taak van de betrokken gezinsadvocaat en gedragswetenschapper. Na een netwerkoverleg met beide ouders is in samenspraak besloten dat zij niet langer betrokken zullen zijn bij dit systeem en dat de GI en [jeugdzorg] de oudercommunicatie verder zullen oppakken. De GI is van mening dat beide ouders zich nog kunnen ontwikkelen op dit gebied, zodat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet belast zullen worden door de strijd tussen de ouders onderling. De GI handhaaft daarom haar verzoek om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden te verlengen.

5.Het standpunt van de bijzondere curator

5.1.
De bijzondere curator heeft aangevoerd dat hij op basis van zijn contacten met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft moeten vaststellen dat, zodra de man onderwerp van gesprek wordt, door hen spreekwoordelijk de deur wordt dicht gedaan. Hoewel bij beide kinderen met name angst daarbij een rol lijkt te spelen blijft geheel onduidelijk wat daaraan werkelijk onderliggend is. Het is hem uit de gesprekken in elk geval duidelijk geworden dat elke poging om contact-herstel tussen de kinderen en de man op geforceerde wijze tot stand te brengen averechts zal uitwerken. Om te proberen die situatie te doorbreken is het in zijn opvatting aan de vader om aan de kinderen - bij voorkeur in de vorm van een gesprek - kenbaar te maken dat, indien hij in hun beider visie iets verkeerd heeft gedaan hij zich daarvoor verontschuldigt en hij bereid is om daaraan te gaan werken. Dit in de hoop dat er daardoor een opening zal ontstaan van waaruit er voorzichtig naar contactherstel kan worden toegewerkt. In dit proces is voor [jeugdzorg] een belangrijke rol weggelegd om de man daarin te ondersteunen en de kinderen op een gesprek met de man voor te bereiden. Voor het proces als geheel geldt dat daarin steeds het tempo van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dient te worden gevolgd.

6.De standpunten van de ouders

6.1.
Door en namens de moeder is opgemerkt dat de moeder momenteel belangrijke stappen voorwaarts maakt in de uitoefening van haar rol als verzorger/opvoeder. Dit mede dankzij de hulp en ondersteuning die zij ontvangt, waar zij erg blij mee is. Ook gaat het goed met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op school. De moeder herkent beslist hetgeen door de GI en de bijzondere curator naar voren is gebracht over de door [minderjarige 1] en [minderjarige 2] getoonde weerstand ten aanzien van contactherstel met de vader. De moeder kan daarom achter het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling staan.
6.2.
De vader heeft naar voren gebracht dat door de afwezigheid van enig contact gedurende langere tijd er meer afstand tussen hem en de kinderen is ontstaan en hij hen zelfs niet meer herkent. Hij begrijpt dat het op zijn weg ligt om aan de kinderen een boodschap over te brengen, zoals door de bijzondere curator geadviseerd. Hij is zeker bereid om daaraan mee te werken en de hulp die hem in dat kader wordt geboden te accepteren. Hij ziet ook geen andere optie om enige beweging in de situatie te krijgen. Hij stemt daarom in met een verlenging van de ondertoezichtstelling.

7.Het standpunt van de Raad

7.1.
Namens de Raad is benadrukt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op een gesprek met de vader als door de bijzondere curator geadviseerd, zo er daar mogelijkheden voor worden gezien, met de beschikbare hulpverlening grondig dienen te worden voorbereid. De Raad kan eveneens achter een verlenging van de ondertoezichtstelling staan.

8.De beoordeling

8.1.
Op grond van artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
8.2.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
8.3.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt naar het oordeel van de kinderrechter dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met de tot dusver ingezette hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling voorzichtig stappen voorwaarts maken in hun individuele ontwikkeling en dat het goed met hen gaat op school. Wel geldt dat op dit vlak de doelstellingen nog niet geheel zijn behaald. Ten aanzien van [minderjarige 2] dient verder vooral nog te worden gewerkt aan het niet afhankelijk zijn van haar moeder en het zelf bepalen van haar positie in het gezin. Met betrekking tot [minderjarige 1] is van belang dat er inhoudelijk zicht komt op haar emoties, dat verder wordt gewerkt aan haar angstproblematiek en dat er voor haar geschikte behandeling wordt gevonden.
8.4.
Daarbij komt - niet in de minste plaats - dat de situatie aangaande het contact van beide kinderen met de vader onveranderd is gebleven. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] laten blijken dat de vader als ouder en in relatie tot (enig) contactherstel voor hen niet bespreekbaar is. Tijdens de mondelinge behandeling is de mogelijkheid besproken dat met de beschikbare hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling via [jeugdzorg] zal worden geprobeerd tot een gesprek tussen de vader en de kinderen te komen. Dit vanuit de hoop/verwachting dat, zodra [minderjarige 1] en [minderjarige 2] daarop voldoende zullen zijn voorbereid, dit gesprek daadwerkelijk zal kunnen plaats vinden en de vader bij die gelegenheid aan de kinderen zijn boodschap zal kunnen overbrengen, zoals door de bijzondere curator is geadviseerd. Van belang is dat er daarin geen te grote stappen ineens worden gezet. Dit betekent dat er steeds aandacht dient te zijn voor het tempo dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan kunnen.
8.5.
Uit voorgaande volgt naar het oordeel van de kinderrechter dat aan de hiervóór vermelde wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling nog steeds wordt voldaan.
8.6.
De kinderrechter verlengt daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar.
8.7.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

9.De beslissing

De kinderrechter:
9.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 22 mei 2025 tot 22 mei 2026;
9.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2025 door mr. Sumner, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans als griffier, en op schrift gesteld op 28 mei 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.