ECLI:NL:RBZWB:2025:3606

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
C/02/434251 / JE RK 25-684
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de ontwikkeling en veiligheid

Op 15 mei 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar, omdat er ernstige zorgen zijn over zijn ontwikkeling en de relatie met zijn vader. De ouders van [minderjarige] zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de situatie is zodanig dat de ouders niet in staat zijn om de nodige zorg en begeleiding te bieden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige], die sinds december 2024 geen contact meer heeft met zijn vader. Tijdens de zitting heeft [minderjarige] aangegeven dat hij geen band met zijn vader voelt en dat hij zich onveilig voelt in het contact met hem. De kinderrechter heeft besloten om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, met als doel de communicatie tussen de ouders te verbeteren en ervoor te zorgen dat [minderjarige] zich veilig voelt in de contactmomenten met zijn vader. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/434251 / JE RK 25-684
Datum uitspraak: 15 mei 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING regio Zuidwest Nederland,
locatie Breda,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2014 in [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1],
advocaat mr. M. Warnink,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2],
advocaat mr. M. van Vliet.
Als informant is aangemerkt:
DE STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
gecertificeerde instelling, hierna te noemen de GI,
gevestigd te Tilburg.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 9 april 2025;
- het rapport van de Raad van 9 april 2025;
  • beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 april 2025;
  • het op 12 mei 2025 van de moeder ontvangen emailbericht, met producties.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 15 mei 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader en zijn advocaat;
- de moeder en haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld om zijn mening over het verzoek ter gelegenheid van een kind gesprek kenbaar te maken. [minderjarige] heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. De kinderrechter heeft van dit gesprek tijdens de zitting een korte samenvatting gegeven.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
[minderjarige] woont bij zijn moeder.

3.Het verzoek

De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de Raad

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek is door de Raad schriftelijk en mondeling aanvullend - samengevat - aangevoerd dat er aanvankelijk sprake was van begeleid contact tussen de vader en [minderjarige], dat echter sinds december 2024 is geëindigd. [minderjarige] laat blijken onveiligheid te hebben ervaren in het contact met zijn vader. Ook kampt hij met een loyaliteitsconflict, waardoor hij last heeft van nachtmerries, buikpijn en boosheid. De moeder spreekt in relatie tot [minderjarige] en zijn problematiek dat bij hem sprake is van hoogbegaafdheid en van een autismespectrumstoornis. De school heeft aangegeven zich in dit beeld niet te herkennen.
4.2.
[minderjarige] lijkt de huidige partner van de moeder te zien en te ervaren als zijn vaderfiguur. Ook lijken de uitlatingen van [minderjarige] erop te duiden dat er vanaf jonge leeftijd geen band is ontstaan tussen hem en zijn vader. Vervolgafspraken om het contact weer begeleid te laten zijn konden niet worden gemaakt. Dit ook omdat er geen hulpaanbieder kon worden gevonden, die door de ouders als passend werd geoordeeld. De vader heeft met Valentijnsdag voor [minderjarige] een kaartje met een cadeautje in de brievenbus willen stoppen, echter heeft [minderjarige] dit als bedreigend ervaren.
4.3.
Bij de Raad is de indruk ontstaan dat er voor [minderjarige], maar ook voor de vader, meer druk is komen te liggen op de contactmomenten. [minderjarige] lijkt meer dan andere kinderen behoefte te hebben aan houvast, hij wil weten waar hij aan toe is. Er is intussen veel hulpverlening ingezet, waaronder EMDR specifiek voor [minderjarige], [stichting], [naam 1], de praktijkondersteuner en psychomotorische therapie voor de moeder. De vader is geadviseerd aan een persoonlijkheidsonderzoek mee te werken, echter heeft hij aangegeven dat hij daartoe niet bereid is.
4.4.
Naar het oordeel van de Raad is ten aanzien van [minderjarige] sprake van een situatie waarin hij in zijn (identiteits)ontwikkeling wordt bedreigd. Daartoe neemt de Raad in aanmerking dat uit de signalen, die van [minderjarige] worden ontvangen, blijkt dat er tussen hem en zijn vader geen sprake is van een positieve ouder-kind relatie. Ook laat [minderjarige] blijken dat hij de contacten, die er tot dusver tussen hem en zijn vader hebben plaats gevonden, als onveilig heeft ervaren. In het belang van [minderjarige] acht de Raad aangewezen dat de signalen van [minderjarige] serieus worden genomen. Dit houdt in dat onderzocht dient te gaan worden wat er nodig is om ervoor te zorgen dat er tussen hem en de vader een positief en onbelast contact kan plaats vinden.
4.5.
Meer concreet dient aan de navolgende doelstellingen te worden gewerkt:
  • [minderjarige] ervaart de contactmomenten met zijn vader als prettig;
  • [minderjarige] ervaart veiligheid om zich te leren uiten naar zijn vader en hij kan zich onderdeel voelen van de contactmomenten doordat er afspraken gemaakt kunnen worden over de inhoud van deze momenten; de contactmomenten moeten als het ware van vader en [minderjarige] zijn; daarvoor acht de Raad nodig dat er gesprekken zullen plaats vinden tussen de vader en [minderjarige];
  • er is sprake van betere oudercommunicatie en er kunnen onderling afspraken worden gemaakt, waar mogelijk door het betrekken daarbij van de beide partners;
  • de moeder heeft een plek om haar zorgen te uiten en terug te koppelen wat zij ziet bij [minderjarige]; doordat haar vertrouwen groeit durft zij meer los te laten.

5.Het standpunt van [minderjarige]

5.1.
noemt zijn vader in het gesprek niet als zodanig, maar gebruikt consequent de naam ‘[naam 2]’. Op de vraag van de kinderrechter hoe hij aankijkt tegen het contact met zijn vader antwoordt [minderjarige] dat hij hem liever niet in zijn leven heeft. Als het moet wil hij niet langer dan een uur contact en ook met begeleiding erbij. Wanneer de kinderrechter iets anders mocht beslissen vindt hij dat niet leuk. Als reden voor zijn standpunt geeft [minderjarige] op dat zijn vader niet luistert naar wat hij werkelijk wil en dat hij ook enkele malen door hem is vernederd. Daarbij is het enkele keren voorgekomen dat zich door zijn vader bespioneerd voelde, toen hij zich in de buurt van zijn woonadres en bij zijn school ophield. Ook houdt zijn vader zich niet aan gemaakte afspraken. Bij wijze van voorbeeld daarvan leest [minderjarige] een passage voor uit zijn dagboek, waaruit blijkt dat het ontbijt van hem met zijn vader met kerstmis langer duurde dan vooraf was afgesproken. Hij begrijpt dat de kinderrechter dit met de vader wil bespreken, maar alleen als hij er zeker van kan zijn dat zijn vader daar niet boos over is. Het valt de kinderrechter op dat [minderjarige] in verhouding tot zijn jonge leeftijd een zeer volwassen zinsopbouw en woordkeuze hanteert.

6.De standpunten van de belanghebbenden

6.1.
Door en namens de vader is opgemerkt dat het verlies van het contact met [minderjarige] en al hetgeen [minderjarige] daarover heeft verklaard hem emotioneel zeer heeft aangegrepen en ook tot somatische klachten heeft geleid. Hij wil al het mogelijke aangrijpen om in die situatie verandering te brengen. Hij hoopt dat dit met hulpverlening in het kader van een ondertoezichtstelling kan worden bereikt. De vader wenst verder duidelijk te maken dat hij [minderjarige] nooit heeft bespioneerd. Wel deed zich de situatie voor dat de moeder met [minderjarige] langs reed, juist op het moment dat hij voor [minderjarige] een kaartje wilde afgeven. Ten slotte wenst de vader te benadrukken dat hij beslist niet boos is op [minderjarige]. Met deze toelichting kan hij achter het verzoek tot ondertoezichtstelling staan. Ook ondersteunt hij de daarin opgenomen doelstellingen, hoewel die in zijn opvatting erg summier zijn geformuleerd.
6.2.
Door de advocaat van de moeder is in de eerste plaats gewezen op de op 24 juni 2021 door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch gegeven beslissing naar aanleiding van een door de vader ingesteld hoger beroep in de zaak met het kenmerk C/02/329238/ FA RK 17-1858, meer specifiek waar in die beslissing door het gerechtshof een zorgregeling van twee tot vier uur, waarbij - voor zover mogelijk - wordt toegewerkt naar maximaal vier uur als het meest passend werd geoordeeld. Verder heeft het gerechtshof geoordeeld dat de omgang op korte termijn, zodra de financiering is geregeld, niet meer bij de moeder dient plaats te vinden, maar door [naam 1] wordt begeleid en dat allereerst gewerkt moet worden aan een kwalitatief goed contact tussen de vader en [minderjarige], voordat gedacht kan worden aan een uitbreiding van de regeling c.q. eventueel kan worden toegewerkt naar een onbegeleide regeling. Met de begeleiding door [naam 1] kwam er vervolgens enige rust in het contact tussen [minderjarige] en de vader. Echter is daarop, naar achteraf is gebleken, te lichtvaardig door het [team] het besluit genomen dat de begeleiding eraf kon. Dat daardoor een situatie is ontstaan, zoals nu aan de orde is, valt de ouders niet te verwijten. Zij hebben immers de hen geboden hulp steeds met beide handen aangegrepen. De moeder blijft intussen streven naar een positief contact tussen [minderjarige] en de vader. Echter uit gesprekken daarover met [minderjarige] maakt zij op dat hij zich op dat vlak gevoelsmatig voor een dilemma geplaatst weet en dat, zodra hij daarover wordt bevraagd, dit bij hem de nodige boosheid teweeg brengt. De moeder is tot de conclusie gekomen dat [minderjarige] vooral het vertrouwen dient te krijgen dat hij niet zelf verantwoordelijk is voor het goed verlopen van het contact tussen hem en de vader. Zij heeft intussen meerdere pogingen ondernomen om [minderjarige] op een andere manier naar de situatie te laten kijken. Die hebben echter niet de gewenste verandering gebracht. De moeder hoopt dat met hulpverlening in het kader van een ondertoezichtstelling duidelijk zal worden wat er nodig is om tussen [minderjarige] en de vader op een prettige en onbelaste wijze contact plaats te laten vinden. Namens de moeder wordt daarom ingestemd met een ondertoezichtstelling voor de aldus verzochte periode. Wel wordt namens de moeder verzocht, indien overeenkomstig het verzoek wordt beslist, om extra aan de al door de Raad geformuleerde doelstellingen toe te voegen dat de vader dient te leren hoe hij op de juiste wijze kan aansluiten bij wat [minderjarige] nodig heeft, ook waar dit ziet op het consequent nakomen van afspraken.

7.Het standpunt van de GI

Namens de GI is naar voren gebracht dat zij bereid is, in het geval dat een beslissing wordt gegeven waarbij [minderjarige] onder toezicht wordt gesteld, de uitvoering daarvan op zich te nemen. De casus zal in eerste instantie worden opgepakt door het provinciale instroomteam, in afwachting van een nog aan te stellen vaste jeugdbeschermer.

8.De beoordeling

8.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
8.2.
De kinderrechter is van oordeel dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige]. Tussen [minderjarige] en de vader vond aanvankelijk begeleid contact plaats, maar sinds december 2024 is dit contact gestopt. [minderjarige] geeft sindsdien blijk van weerstand ten aanzien van contact met zijn vader. Meer recent geeft [minderjarige] aan dat hij geen band met zijn vader voelt, dat hij onvoldoende veiligheid in het contact met zijn vader heeft ervaren. Om die reden kan hij alleen instemmen met contact tussen hem en zijn vader voor hoogstens een uur en bovendien onder begeleiding. De heftige wijze waarop [minderjarige] zich afzet tegen zijn vader alsook zijn sterke gerichtheid op het maken van afspraken en het strikt nakomen daarvan baart ernstige zorgen. Dit kan immers ernstige consequenties hebben voor met name zijn verdere identiteitsontwikkeling. De ouders slagen er, ondanks hun oprechte betrokkenheid bij [minderjarige]’s situatie, niet in om zelfstandig dan wel met de tot dusver geboden hulpverlening in het vrijwillig kader deze situatie in positieve zin om te buigen. Op grond van deze omstandigheden is een verplicht kader noodzakelijk gebleken om eraan te kunnen gaan werken dat [minderjarige] zich weer voldoende vrij voelt om zich veilig naar zijn vader te kunnen uiten en er inhoudelijk vaste en duidelijke afspraken over de contactmomenten kunnen worden gemaakt, ook opdat die contacten vervolgens door beiden als ‘quality time’ worden ervaren. Tevens dient de communicatie tussen de ouders zodanig te verbeteren dat er ruimte ontstaat om voorkomende zorgen die er zijn over [minderjarige]’s functioneren op ouderniveau naar elkaar kenbaar en bespreekbaar te maken. Dit ook opdat de moeder [minderjarige] vervolgens meer los zal durven laten.
8.3.
Concreet zal de hulpverlening in het kader ondertoezichtstelling dienen te worden ingezet om de navolgende doelstellingen te behalen:
- [minderjarige] ervaart de contactmomenten met zijn vader als prettig;
- [minderjarige] ervaart veiligheid om zich te leren uiten naar zijn vader en hij voelt zich onderdeel van de contactmomenten, doordat er inhoudelijk afspraken gemaakt kunnen worden over deze momenten;
- er is sprake van verbeterde communicatie tussen de ouders en er kunnen tussen de ouders afspraken worden gemaakt, waarbij zo mogelijk ook hun beide partners worden betrokken;
- de moeder kan haar zorgen over [minderjarige] uiten en deze terugkoppelen;
- de vader leert hoe hij op de juiste wijze kan aansluiten bij wat [minderjarige] nodig heeft, ook waar dit ziet op het consequent nakomen van afspraken.
8.4.
Naar verwachting zal het werken aan de hiervóór geformuleerde doelstellingen het nodige van de ouders vragen, rekening houdend met de heftige weerstand die [minderjarige] momenteel laat zien. Ook wordt de mogelijkheid niet uitgesloten dat eerder ingezette en niet voltooide hulpverleningstrajecten geheel of gedeeltelijk alsnog hervat en afgerond dienen te worden.
8.5.
De kinderrechter zal [minderjarige] daarom onder toezicht stellen voor de duur van een jaar.
8.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

9.De beslissing

De kinderrechter:
9.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 15 mei 2025 tot 15 mei 2026;
9.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven door mr. Sumner, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2025, in aanwezigheid van Baremans als griffier en schriftelijk uitgewerkt op 28 mei 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.