ECLI:NL:RBZWB:2025:3609

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
C/02/435071 / JE RK 25/836
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 21 mei 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2016. De kinderrechter heeft de zaak behandeld in een zitting met gesloten deuren, waarbij de pleegmoeder, een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling (GI) en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De moeder van de minderjarige was niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproep. De kinderrechter heeft de minderjarige de gelegenheid gegeven om zijn mening kenbaar te maken, wat resulteerde in een brief waarin hij aangaf zijn moeder wel vaker te willen zien, maar niet bij haar te willen overnachten.

De GI heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een jaar, onderbouwd met de zorgen over de onrust in de thuissituatie van de moeder, die in verwachting is van een vierde kind en wiens relatie met de vader van dat kind is geëindigd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de situatie van de moeder en de onrust die dit met zich meebrengt, van invloed zijn op de ontwikkeling van de minderjarige. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling te verlengen tot 7 juni 2026 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 7 december 2025, met de beslissing dat de verdere behandeling van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing wordt aangehouden tot een pro forma zitting op een later te bepalen datum.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/435071 / JE RK 25/836
Datum uitspraak: 21 mei 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
gevestigd te ’s-Hertogenbosch, hierna te noemen de GI,
over
[de minderjarige] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2016,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] ,
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[de pleegmoeder] ,
hierna te noemen de pleegmoeder,
wonende in [woonplaats] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 7 mei 2025;
  • de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 mei 2025;
  • de op 21 mei 2025 ontvangen brief van [de minderjarige] .
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 21 mei 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de pleegmoeder;
  • een vertegenwoordigster van de Raad;
  • een vertegenwoordigster van de GI via een beeldbelverbinding.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] in de gelegenheid zijn mening over het verzoek schriftelijk of tijdens een kindgesprek kenbaar te maken. [de minderjarige] heeft vervolgens een brief geschreven, die bij het begin van de zitting door de pleegmoeder aan de kinderrechter is overhandigd.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . De vader is overleden.
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant van 31 mei 2024 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] en zijn machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 7 juni 2024 tot 7 juni 2025.
2.3.
[de minderjarige] verblijft op grond van voornoemde machtiging in een pleeggezin, te weten bij de grootouders moederszijde.

3.Het verzoek

De GI verzoekt beide maatregelen te verlengen voor de duur van een jaar, met de verklaring dat deze uitvoerbaar bij voorraad zijn.

4.De brief van [de minderjarige]

In zijn brief aan de kinderrechter heeft [de minderjarige] aangegeven “Ik wil mama wel vaker zien, maar niet slapen”.

5.Het standpunt van de GI

5.1.
Ter onderbouwing van het verzoek is door de GI schriftelijk en mondeling aanvullend - samengevat - aangevoerd dat er in het afgelopen jaar hard is gewerkt aan het verschaffen van duidelijkheid aan [de minderjarige] over zijn toekomstperspectief. Het in januari 2024 door [jeugdzorg] gestarte perspectiefonderzoek is eind mei 2024 tijdelijk stilgelegd, omdat de relatie van de moeder juist was geëindigd, de moeder geen eigen woning meer had en zij op dat moment veel zaken moest regelen. Medio september 2024 is het onderzoek hervat. Intussen had de moeder een nieuwe partner en was zij van hem in verwachting geraakt. Daarom is besloten ook haar nieuwe partner in het onderzoek te betrekken. Het onderzoek door [jeugdzorg] zou eind november 2024 worden afgerond, echter is dit vertraagd wegens tussentijdse meldingen bij Veilig Thuis betreffende vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling.
5.2.
Er zijn door Veilig Thuis doelstellingen geformuleerd, waaraan gewerkt diende te worden, te weten:
- er dient zicht te komen op hoe de moeder en haar partner het ouderschap van de baby en
de nieuwe samenstelling van het gezin vorm gaan geven;
-de moeder en haar partner dienen mee te werken en in contact te zijn met een
jeugdprofessional zodat zij kunnen worden ondersteund in het vormgeven van hun ouderschap.
5.3.
Veilig Thuis heeft de moeder, met haar instemming, aangemeld bij het Sterk Lokaal Team. Daarop bleek dat door de moeder naar Veilig Thuis over het ouderschap en de situatie in haar gezin en de daaraan klevende risico’s voor de kinderen onvoldoende openheid is geboden. Ook bleek er op 21 februari 2025 een escalatie te hebben plaats gevonden tussen de moeder en haar partner in de woning. De moeder is vervolgens met [het halfbroertje] van [de minderjarige] , naar oma gegaan, waar [de minderjarige] woont, alwaar zij hebben overnacht. Toen zij de daaropvolgende ochtend terugkeerden naar de woning bleek, tegen de verwachting in, haar partner nog in die woning aanwezig was. Er ontstond vervolgens opnieuw een escalatie waarbij de moeder, de tevens aanwezige grootouders en [het halfbroertje] door de partner van de moeder met een mes werden bedreigd. Ook bleken er drugs, die werden gebruikt door de partner, in de woning aanwezig te zijn. De partner is vervolgens meegenomen door de politie en aan hem is een contact- en huisverbod opgelegd. Op 3 maart 2025 heeft er een adviesgesprek plaatsgevonden. Daaruit is gebleken dat [jeugdzorg] een negatief advies geeft voor een terugplaatsing van [de minderjarige] .
5.4.
De moeder heeft in gesprek met Veilig Thuis duidelijk gemaakt dat de relatie met haar partner is beëindigd en dat zij voor haar kinderen kiest. In afstemming met de moeder, Veilig Thuis en oma heeft de GI een veiligheidsplan gemaakt voor de moeder. Hierin zijn meerdere scenario’s opgenomen en stappen beschreven die de moeder in die voorkomende situaties dient te ondernemen. Daarbij heeft de GI betrokken dat de ex-partner van de moeder momenteel in hechtenis verblijft in België en onbekend is wat het vervolg gaat zijn.
5.5.
Hoewel [de minderjarige] bij zijn grootouders een veilige, voorspelbare opvoedomgeving heeft,
waar tegemoet wordt gekomen aan zijn ontwikkelbehoeftes, krijgt hij ook veel mee van de onrust, die telkens opnieuw in de situatie van de moeder ontstaat. Ook is uit zijn uitlatingen gebleken dat hij zich veel zorgen maakt over zijn moeder, met name toen zij geen woning had en zij op een camping woonachtig was. Ook heeft het incident in februari 2025 voor veel onrust gezorgd. [de minderjarige] laat de laatste maanden op school tevens wisselend negatief gedrag zien. Hij doet lelijke en bedreigende uitspraken naar andere leerlingen. Tevens kan hij in de klas opstandig zijn en een grote mond geven. Ook laat [de minderjarige] blijken sinds de moeder in haar nieuwe woning in [woonplaats] is gaan wonen, het spannend te vinden om bij haar thuis te slapen. Hij geeft aan dat hij wel naar zijn moeder wil, maar niet bij haar wil overnachten. Er zal nog met de moeder, oma en [de minderjarige] in gesprek worden gegaan om te bezien wat voor [de minderjarige] helpend is om in die situatie verandering te brengen.
5.6.
Er is met [de minderjarige] een gesprek gevoerd over zijn perspectief. Daarop werd door hem
boos en deels ook verdrietig gereageerd. Daarbij dient te worden vermeld dat sprake is van een perspectiefonderzoek en dat om die reden er nog geen definitief perspectiefbesluit aan de Raad ter toetsing is voorgelegd. Momenteel wordt onderzocht wat [de minderjarige] voor nu en zodra er een definitief perspectiefbesluit is, dat door de Raad is getoetst, aan ondersteuning en behandeling nodig heeft om zijn zorg- en opvoedsituatie zo stabiel mogelijk te houden. Verder is onduidelijk hoe de situatie van de moeder zal zijn, zodra zij is bevallen en meer specifiek wat het effect daarvan zal zijn op de algehele gezinsdynamiek. Dit omdat de relatie van de moeder is geëindigd, zij alleen de zorg voor al haar kinderen draagt en dit maakt dat er zorgen zijn over haar belastbaarheid. De moeder kan ter ondersteuning een beroep doen op haar eigen moeder (oma), maar dit zorgt soms ook voor onbegrip bij [de minderjarige] , die laat blijken moeite te hebben met het feit dat zijn oma haar aandacht moet verdelen.
5.7.
De moeder heeft zich aangemeld voor individuele hulpverlening, echter is die om verschillende redenen nog niet gestart. De GI acht het voor de moeder van belang dat er voor haar alsnog professionele ondersteuning beschikbaar komt. Gebleken is uit gesprekken met de moeder dat zij zich daarvoor open stelt. De GI wil het verloop en resultaat daarvan kunnen (blijven) volgen. Ten slotte geldt dat er nog geen duidelijkheid is over het vervolg van het traject van de ex-partner van de moeder en daaraan mogelijk voor de moeder, [de minderjarige] en zijn halfbroertje en -zusje verbonden veiligheidsrisco’s. Ook op dat vlak wenst de GI de situatie te blijven monitoren. Met deze toelichting handhaaft de GI haar verzoek om beide maatregelen te verlengen voor de duur van een jaar.

6.Het standpunt van de pleegmoeder (oma)

De pleegmoeder heeft naar voren gebracht dat [de minderjarige] in haar gezin redelijk stabiel functioneert, maar dat hij in emotioneel opzicht regelmatig moeilijke momenten kent. Emoties en gedachtes met betrekking tot zijn overleden vader spelen daarin deels ook een rol. Zij is met de jeugdbeschermer in gesprek om te bezien of [de minderjarige] daarin professioneel kan worden ondersteund. Daarnaast wordt eraan gewerkt om de contacten tussen [de minderjarige] en zijn moeder beter te laten aansluiten bij de wensen van [de minderjarige] , zoals dat hij incidenteel door de moeder wordt opgehaald van school en de weekendcontacten anders worden ingericht. Het is daarbij vooral de bedoeling dat de contacten voor [de minderjarige] beter hanteerbaar worden en dat ook serieus met zijn prikkelgevoeligheid rekening wordt gehouden. Met deze toelichting kan zij er achter de verzoeken van de GI staan.

7.Het standpunt van de Raad

Namens de Raad is naar voren gebracht dat, nu uit de mondelinge behandeling duidelijk is geworden dat er nog geen sprake is van een definitief perspectiefbesluit, maar dat er daarnaar nog onderzoek wordt verricht, er voor de Raad als adviserende instantie in dit stadium geen rol is weggelegd. De Raad ziet wel in dat het in het belang is van [de minderjarige] dat de verzoeken van de GI worden toegewezen.

8.De beoordeling

8.1.
Op grond van artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
8.2.
Op grond van artikel 1:260 lid 1 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
8.3.
Op grond van artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid).
8.4.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.)
8.5.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat gedurende de afgelopen periode, waarin de GI met alle betrokkenen heeft gewerkt aan het verkrijgen van duidelijkheid ten behoeve van [de minderjarige] , dit onderzoek met name wegens gebeurtenissen en daarmee verband houdende veranderingen in de persoonlijke situatie van de moeder stagnatie heeft opgelopen. [de minderjarige] heeft veel meegekregen van de door al deze veranderingen ontstane onrust. Dit is ook van invloed gebleken op zijn gedrag op school naar andere leerlingen. Daarnaast zijn er zorgen over de belastbaarheid van de moeder, nu zij in verwachting is van haar vierde kind, de relatie met de vader van dit kind is geëindigd en dit betekent dat de zorg en verantwoordelijkheid voor al haar kinderen bij haar alleen komt te rusten. Tevens zijn er zorgen over het vervolgtraject van haar ex-partner, die momenteel (in België) in hechtenis verblijft en omtrent mogelijk daaraan gerelateerde veiligheidsrisico’s voor haar en haar kinderen. In het belang van [de minderjarige] wordt daarom aan de vereisten voor ondertoezichtstelling naar het oordeel van de kinderrechter nog steeds voldaan. Daarbij speelt in niet onbelangrijke mate een rol dat de GI het verdere verloop zal kunnen blijven monitoren en hulpverlening voor [de minderjarige] en voor de moeder, daar waar nodig, daadwerkelijk wordt ingezet.
8.6.
Ook is naar het oordeel van de kinderrechter de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Hiertoe wordt in aanmerking genomen dat gebleken is dat met [de minderjarige] al wel is gesproken over zijn perspectief, maar dat het onderzoek daarnaar nog lopende is. Er is dus nog geen sprake van een formeel perspectiefbesluit. Bovendien zal dit besluit na afronding eerst nog ter toetsing aan de Raad voor de Kinderbescherming dienen te worden voorgelegd. De kinderrechter ziet hierin aanleiding om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in duur te beperken tot een periode van zes maanden en de beslissing op het restantverzoek aan te houden tot de hierna in het dictum vermelde pro forma datum, in afwachting van een schriftelijk verslag
uiterlijk op die pro forma datumvan de GI over de stand van zaken op dat moment, meer specifiek over het perspectiefbesluit, waaruit tevens dient te blijken of dit besluit ter toetsing aan de Raad is voorgelegd. Vervolgens zal het restantverzoek worden nader behandeld ter gelegenheid van een mondelinge behandeling op een nog te bepalen zittingsdatum en -tijdstip in [week] door kinderrechter mr. Toekoen.
8.7.
De toewijzende beslissing zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
8.8.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
9.
De beslissing
De kinderrechter:
9.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] met ingang van 7 juni 2025 tot 7 juni 2026;
9.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 7 juni 2025 tot 7 december 2025;
9.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de nog resterende periode (zes maanden) aan tot
donderdag, 6 november 2025 pro forma, zulks in afwachting van een schriftelijk verslag van de GI, als bedoeld in rechtsoverweging 8.6;
9.5
bepaalt dat het restantverzoek zal worden behandeld ter gelegenheid van een mondelinge behandeling op een nog nader te bepalen zittingsdatum en -tijdstip in [week] door kinderrechter mr. Toekoen;
9.6
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2025 door mr. Toekoen, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans, als griffier, en op schrift gesteld op 2 juni 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.