ECLI:NL:RBZWB:2025:3610

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
C/02/434459 / JE RK 25-730
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter op 21 mei 2025 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2017, die onder toezicht is gesteld van de Stichting Jeugdbescherming Brabant. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor een periode van vijf maanden, tot 28 oktober 2025, en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige, die momenteel bij zijn moeder woont, een turbulente periode heeft doorgemaakt, waaronder meerdere wisselingen van woonplek en school. De moeder heeft aangegeven dat de minderjarige het goed doet in zijn nieuwe omgeving, maar dat er nog steeds behoefte is aan hulpverlening. De vader heeft zijn bezorgdheid geuit over de ondertoezichtstelling en heeft verzocht om een nieuw raadsonderzoek, maar zijn verzoek is afgewezen. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling nog steeds van toepassing zijn, gezien de spanningen tussen de ouders en de impact daarvan op de ontwikkeling van de minderjarige. De kinderrechter heeft de GI de opdracht gegeven om te blijven werken aan de hulpverlening en het contactherstel tussen de minderjarige en zijn vader.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/434459 / JE RK 25-730
Datum uitspraak: 21 mei 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Etten-Leur, hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige] ,geboren op [geboortedag] 2017 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder] ,
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. Drenth te Gorinchem.
De kinderrechter merkt aan als informant:
[de vader] ,
hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 17 april 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 21 mei 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder en haar advocaat;
  • de vader;
  • een vertegenwoordigster van de GI.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij de moeder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 28 mei 2024 [minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld tot 28 mei 2025.

3.Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van negen maanden en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de verzoeker

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek is door de GI schriftelijk en mondeling aanvullend - samengevat - aangevoerd dat [minderjarige] een zevenjarige, pientere en sociale jongen is, die houdt van de boerderij, games en voetballen. [minderjarige] heeft een turbulente periode achter de rug, waarin hij in korte tijd driemaal van woonplek en tweemaal van school is veranderd. In de herfstvakantie van 2024 is [minderjarige] door de vader niet volgens afspraak teruggebracht naar de moeder. Er was in die periode sprake van een gespannen situatie, waarin [minderjarige] werd blootgesteld aan drugsgebruik, onzekerheid en vreemde en oninvoelbare mensen, die hem probeerden te indoctrineren met het soevereine gedachtengoed van de vader. Daarop is [minderjarige] door de politie bij de vader weggehaald. Vervolgens hebben [minderjarige] en de moeder enige tijd uit veiligheidsoogpunt in een safe house verbleven. Sinds [minderjarige] door de politie bij de vader is weggehaald hebben zij elkaar niet meer gezien of gesproken. De moeder verblijft inmiddels met [minderjarige] bij haar nieuwe partner, die in een andere provincie woont. [minderjarige] kent nu een periode van betrekkelijke rust en stabiliteit. Binnen zeer afzienbare tijd zullen [minderjarige] en de moeder op het adres van haar nieuwe partner worden ingeschreven. De hulpverlening van [minderjarige] dient nog steeds onder regie van de GI plaats te vinden. Daarvoor is nodig dat de ondertoezichtstelling blijft voortduren. Daarom volhardt de GI in haar verzoek.
4.2.
In de tussen de ouders bij deze rechtbank aanhangige bodemprocedure heeft de rechtbank overwogen dat de Raad voor de Kinderbescherming een zorgregeling tussen [minderjarige] en de vader adviseert vast te stellen onder regie van de GI, met dien verstande, dat de omgang onder begeleiding kan starten mits de vader zich kan houden aan de voorwaarden die door de GI zijn geformuleerd in het door haar opgestelde stappenplan. Het is aan de vader om contact op te nemen met de GI en aan te sluiten bij de voorwaarden die zijn gesteld om te komen tot begeleide omgang. Ook heeft [minderjarige] nodig dat de vader hem een
gevoel van veiligheid biedt door voorspelbaar te zijn en zijn afspraken na te komen zodat
[minderjarige] weet waar hij aan toe is. Tot dusver weigert de vader daaraan mee te werken. Ook is de GI er niet in geslaagd, ondanks meerdere daartoe ondernomen pogingen, om met de vader in gesprek te komen over hoe aan contactherstel tussen hem en [minderjarige] alsnog vorm kan worden gegeven. Gezien het verschijnen van de vader ter zitting is de GI optimistischer gestemd over de mogelijkheden om haar daarop gerichte inspanningen voort te zetten. Zij hoopt dat die er nu wel in zullen resulteren dat qua contactherstel tussen [minderjarige] en de vader wordt bereikt wat mogelijk is.
4.3.
[minderjarige] dient de komende tijd de ruimte te krijgen om bij de moeder en haar partner zijn leven verder op te bouwen en voor zichzelf rust, stabiliteit en autonomie te creëren. In de visie van de GI kan de moeder hierin sturing van de GI gebruiken. Dit ook met name omdat al wat er is gepasseerd ertoe heeft geleid dat de moeder wantrouwend is geworden en dit ervoor heeft gezorgd dat zij obstakels ervaart, zoals bij het periodiek blijven informeren van de vader over [minderjarige] ’s ontwikkeling. Voor [minderjarige] acht de GI het noodzakelijk dat hij persoonlijke hulpverlening krijgt, in de eerste plaats op het vlak van traumaverwerking. Zodra [minderjarige] in zijn nieuwe woonomgeving zal zijn geland kan er voor hem therapeutische hulpverlening worden opgestart. [minderjarige] is daarvoor inmiddels aangemeld. Op een later moment, indien er in de situatie rondom het contactherstel tussen hem en de vader geen verandering mocht komen, kan er worden ingezet op hulpverlening gericht op rouwverwerking.
4.4.
Onder verwijzing naar al het voorgaande handhaaft de GI haar verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor een periode van negen maanden. Wel met dien verstande dat binnen een periode van zes maanden naar verwachting de therapeutische hulpverlening voor [minderjarige] zal zijn gestart, de moeder ervoor zal hebben gezorgd dat hij in de nieuwe woonsituatie voldoende stabiliteit en autonomie heeft en over een sociaal netwerk beschikt en er definitief duidelijkheid is over de (on)mogelijkheden ten aanzien van contactherstel tussen hem en de vader.

5.Het standpunt van de moeder (belanghebbende)

Door en namens de moeder is naar voren gebracht dat [minderjarige] het op dit moment goed doet in de nieuwe woonsituatie en ook op school. Wel begrijpt de moeder dat zijzelf en [minderjarige] nog hulpverlening nodig hebben. De therapeutische hulpverlening voor [minderjarige] staat in de steigers en zal, zodra hij voldoende is gesetteld, kunnen starten. Ook staat zij open voor ondersteuning voor zichzelf, daartoe staat zij in contact met de desbetreffende hulpverlenende instanties. Wat resteert is dat er geen contact is tussen [minderjarige] en zijn vader. Daarover heeft de rechtbank in haar beslissing duidelijk aangegeven wat er van de vader wordt gevraagd om daaraan te (kunnen) gaan werken. Tot dusver ontbreekt in dat opzicht elke medewerking vanuit de vader. Ook neemt hij geen enkel initiatief - hetzij uit eigen beweging hetzij in samenwerking met de GI - om te komen tot een daarop gericht plan van aanpak. De moeder valt in dat opzicht geen verwijten te maken. Zij heeft, voor het geval dat contactherstel tussen [minderjarige] en de vader definitief niet mogelijk mocht blijken, een professionele instantie bereid gevonden die [minderjarige] op het vlak van rouwverwerking kan ondersteunen. De moeder acht het voor [minderjarige] en voor haarzelf van belang dat er een hoofdstuk wordt afgesloten. Zij kan daarom uitsluitend instemmen met het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor een periode van maximaal drie maanden, onder afwijzing van het restantverzoek.

6.Het standpunt van de vader (informant)

Door de vader is opgemerkt dat hij van opvatting is dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] op basis van onjuiste en onvolledige onderzoeksgegevens is uitgesproken. Hij beschikt over bewijsstukken, waarmee hij dit kan aantonen. Daarom eist hij dat er een nieuw raadsonderzoek zal plaats vinden. De bewijsstukken, waarover hij beschikt, wenst hij alsnog ter zitting over te leggen.

7.De beoordeling

7.1.
Allereerst wordt overwogen dat de kinderrechter op de zitting heeft geweigerd om
de stukken die de vader toen aan hem heeft willen overhandigen in ontvangst te nemen, dit vanwege het handelen in strijd met een goede procesorde. Immers, ter zitting zijn alle betrokken door het voornemen van de vader overvallen. Het betreft hier een relatief dik pakket aan stukken die in een gesloten envelop werd aangeboden. De kinderrechter, de GI, de moeder en haar advocaat konden door dit handelen van de vader geen adequate kennis nemen van de inhoud.
7.2.
In artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de kinderrechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een GI, als een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat zijn te dragen.
In artikel 1:260, eerste lid, BW is bepaald dat de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 255 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens kan verlengen met ten hoogste een jaar.
7.3.
Naar het oordeel van de kinderrechter wordt aan de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling op dit moment nog steeds voldaan. Daarbij neemt de kinderrechter in aanmerking dat in de beschikking van 28 mei 2024, waarbij [minderjarige] onder toezicht is gesteld, is overwogen dat het voor een goede ontwikkeling van [minderjarige] nodig is dat hij in goed contact staat met zijn ouders en hij met beiden een fijne band kan hebben. Er is echter sprake van veel wantrouwen en diskwalificaties van beide ouders over de wederzijde opvoedsituaties, waardoor het hen niet lukt om samen aan het ouderschap over [minderjarige] vorm te geven en tot afspraken met elkaar te komen over [minderjarige] . Daarnaast is er bij de vader sprake van wantrouwen ten aanzien van (hulp)instanties en heeft hij daarover negatieve opvattingen. [minderjarige] ervaart door deze situatie spanningen, die tot uiting komen door middel van sociaal-emotionele problemen en gedragsproblemen en hij komt steeds meer klem te zitten tussen zijn ouders. Dit staat een onbelast contact tussen [minderjarige] en zijn beide ouders in de weg. Bovendien bestaat het risico, als deze situatie niet verandert, dat hij het contact met één van zijn ouders zal verliezen.
7.4.
Uit de stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige] in de afgelopen periode - wederom - met veranderingen en daarnaast spanningen en onrust is geconfronteerd. In de herfstvakantie is hij door de vader niet volgens afspraak teruggebracht naar de moeder, waarop hij door de politie is teruggehaald en hij enige tijd met de moeder in een safe house heeft verbleven. Sinds hij recent met zijn moeder en haar nieuwe partner in een andere woonregio woonachtig is ziet de GI voor [minderjarige] mogelijkheden om opbouwend te gaan werken aan een situatie die aan hem rust, stabiliteit en meer autonomie biedt. Daarvoor acht de GI hulpverlening in een verplicht kader op dit moment nog nodig, te weten ter ondersteuning van de moeder, met name nu zij belemmeringen ervaart bij het periodiek blijven informeren van de vader over [minderjarige] ’s ontwikkeling. Voor [minderjarige] acht de GI persoonlijke hulpverlening nodig om te komen tot traumaverwerking, die zal kunnen starten zodra hij in zijn nieuwe woonomgeving voldoende gesetteld zal zijn. Daarnaast wenst de GI in te blijven zetten op herstel van het contact tussen [minderjarige] en de vader, of in elk geval in beeld te krijgen of er daartoe mogelijkheden zijn. In het geval dat de situatie rondom het contactherstel niet mocht veranderen dient te worden ingezet op hulpverlening voor [minderjarige] gericht op rouwverwerking. Duidelijk is geworden in het kader van alle hiervóór genoemde aandachtspunten dat de GI als uitgangspunt neemt dat naar een afronding van de ondertoezichtstelling dient te worden toegewerkt.
7.5.
Met inachtneming van het voorgaande zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen, zij het voor beperkte duur, te weten een periode van vijf maanden en het restantverzoek afwijzen. Rekening houdend met de mondelinge toelichting van de GI op haar verzoek beschikt zij daarmee over de gelegenheid om verder te werken aan de nog te behalen doelstellingen en om tot goede afronding van de ondertoezichtstelling te komen. Vervolgens kan de verdere hulpverlening worden overgedragen aan het vrijwillig kader.
7.6.
Waar de ondertoezichtstelling erop gericht zal zijn zicht te krijgen op de mogelijkheden om tot contactherstel te komen tussen [minderjarige] en de vader wijst de kinderrechter de vader expliciet op de beschikking van deze rechtbank van 13 maart 2025, meer specifiek rechtsoverweging 4.14. Daarin heeft de rechtbank overwogen dat er een stappenplan is gemaakt in het kader van de ondertoezichtstelling om tot contactherstel
te komen, dat daar tot nu toe geen uitvoering aan kon worden gegeven, omdat het de GI niet lukt om met de vader in gesprek te komen en de GI hoopt dat dit in de toekomst
wel lukt, zodat alsnog kan worden ingezet op contactherstel tussen de man en [minderjarige] .
7.7.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

8.De beslissing

De kinderrechter:
8.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 28 mei 2025 tot
28 oktober 2025;
8.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
8.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2025 door mr. Toekoen, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans als griffier, en op schrift gesteld op 2 juni 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.