4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van feiten en omstandigheden
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 5 en 6 september 2024 een onderzoek door de politie heeft plaatsgevonden in een loods aan [adres] in [plaats 1] . In de loods werden jerrycans, zakken met procaïne, zakken met witte poederresten, zakken met brokken, emmers vervuild met poederresten en restanten vloeistof, inductiekookplaten, pannen met restanten wit poeder, een pan met een laag harde bruinachtige substantie, vervuilde centrifuges, emmers met daarin houten stokken die aan de onderzijde een witte aanslag hadden, gripzakken, maatbekers, koolstoffilters, ventilatieboxen met afzuigslangen en ventilatoren aangetroffen. Bij het inventariseren van de stoffen en na onderzoek aan die stoffen bleek het te gaan om circa 60 kilogram procaïne, 3.500 liter vervuilde aceton, 3.180 liter schone aceton, 520 liter ammonia, 480 liter zoutzuur en 300 liter basisch afval.
Volgens de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (hierna: LFO) zijn de aangetroffen goederen en chemicaliën typische goederen en chemicaliën die aangetroffen worden op locaties waar (synthetische) drugs vervaardigd of bewerkt worden. De verschillende ruimtes van dit bedrijfspand waren ingericht en gebruikt voor het op grote schaal bewerken van een versnijdingsmiddel van cocaïne, namelijk procaïne, met behulp van aceton. Door het bewerken van procaïne met aceton verkrijgt de procaïne een parelmoerglans zodat deze er uit ziet als cocaïne. Ambtshalve is het bij de LFO bekend dat procaïne een vaak gebruikt versnijdingsmiddels is van cocaïne.
Volgens het Nederlands Forensisch Instituut is procaïne in relatie tot drugs een versnijdingsmiddel voor cocaïne en is procaïne een kortwerkend plaatselijk verdovings-middel dat nauwelijks meer wordt toegepast. In relatie tot drugs kunnen aceton, ammonia en zoutzuur worden gebruikt bij de vervaardiging en/of bewerking van diverse drugs, drugsgerelateerde stoffen en drugsprecursoren.
Op het moment dat de politie de loods op 5 september 2024 betrad, was [medeverdachte] hier aanwezig. Nadat het onderzoek de volgende ochtend werd voortgezet werd ook verdachte aangetroffen. Verdachte had zich verstopt op het dak van het in de loods gevestigde kantoor en had daar gedurende de nacht van 5 op 6 september 2024 gelegen.
Voorbereidingshandelingen
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op 5 en 6 september 2024 in voornoemde loods onder meer de bewerking en verwerking van cocaïne werden voorbereid.
Anders dan de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat het ontbreken van cocaïne(resten) in de loods niet betekent dat het onderhavige feit niet bewezen zou kunnen worden. De rechtbank stelt in dat kader voorop dat ten laste is gelegd dat verdachte voorbereidingshandelingen zou hebben gepleegd en niet het daadwerkelijk be- of verwerken van cocaïne. Daarnaast volgt uit de rapportage van LFO dat procaïne en aceton veelvuldig gebruikt worden om cocaïne te versnijden. Ten slotte is niet gebleken dat de grote hoeveelheid aanwezige grondstoffen een ander, legitiem, doel had.
Het door de verdediging geopperde alternatieve scenario dat de bewerkte procaïne direct als cocaïne werd verkocht en er daarom enkel sprake zou zijn van voorbereidingshandelingen voor oplichting, acht de rechtbank niet aannemelijk. In het dossier zijn geen aanknopingspunten te vinden die de stelling van de verdediging onderbouwen en verdachte heeft hier zelf niet over verklaard. Het alternatieve scenario is ook overigens niet onderbouwd. Ten slotte zou een werkwijze zoals door de verdediging is geopperd een aanzienlijk risico in het leven roepen, nu de tussenpersonen die de verdovende middelen uiteindelijk verkopen zeer waarschijnlijk verhaal zouden komen halen op het moment dat de oplichting aan het licht zou komen. Het geschetste alternatieve scenario wordt dan ook als onwaarschijnlijk terzijde geschoven.
De rol van verdachte
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte betrokken was bij de voorbereidingshandelingen die plaatsvonden in de loods in die zin dat hij als (mede)pleger van die handelingen kan worden aangemerkt.
Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank een ongeloofwaardige verklaring afgelegd over de reden voor zijn aanwezigheid in de loods. Hij heeft bij de politie verklaard dat hij in de loods was om enkele uren schoon te maken. Uit het dossier, met name uit de foto’s van wat in de loods is aangetroffen, valt niet op te maken dat er gedurende de twee dagen dat verdachte in de loods verbleef schoonmaakwerk is verricht. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij ten tijde van het ten laste gelegde feit in [plaats 2] woonde, geen auto had, deels verlamd was (aan een arm en een been) en daarom (groten)deels in een rolstoel zat. De rechtbank acht het volstrekt onaannemelijk dat iemand verdachte in die (fysieke) omstandigheden zou vragen om in [plaats 1] op een afstand van ongeveer 125 kilometer van [plaats 2] enkele uren schoon te gaan maken, laat staan dat verdachte hiermee zou instemmen.
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte en [medeverdachte] op 5 september 2024 omstreeks 17.23 uur - ten tijde van de inval van de politie - in de loods in [plaats 1] aanwezig waren. In die loods werd een grote hoeveelheid goederen aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met het be- en verwerken van verdovende middelen, in het bijzonder cocaïne. In plaats van een aannemelijke verklaring af te leggen waarom zij in de loods aanwezig waren, hebben beide verdachten wisselend en ongeloofwaardig verklaard. Deze omstandigheden brengen de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich samen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 10a van de Opiumwet.