ECLI:NL:RBZWB:2025:3632

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
02-286432-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van medeplegen van voorbereiden van de bewerking van cocaïne met behulp van versnijdingsmiddel procaïne

Op 11 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de voorbereiding van de bewerking van cocaïne. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 28 mei 2025, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd beschuldigd van het voorbereiden van de bewerking van cocaïne op 5 en/of 6 september 2024, samen met anderen. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de voorbereidingshandelingen, ondanks de verdediging die vrijspraak bepleitte op basis van onvoldoende bewijs voor de voorbereidingshandelingen. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig en concludeerde dat hij samen met een medeverdachte aanwezig was in een loods waar aanzienlijke hoeveelheden procaïne en andere chemicaliën werden aangetroffen, die typisch zijn voor de bewerking van cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het voorbereiden van de bewerking van cocaïne en legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de risico's die gepaard gaan met de opslag en bewerking van drugsgerelateerde chemicaliën.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-286432-24
vonnis van de meervoudige kamer van 11 juni 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende te [woonplaats] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Ter Apel,
raadsman mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam .

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 mei 2025, waarbij de officier van justitie mr. Y.E.Y. Vermeulen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 5 en/of 6 september 2024 samen met anderen de bewerking van cocaïne heeft voorbereid.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte medepleger is geweest van het voorbereiden van het bewerken van cocaïne met behulp van het versnijdingsmiddel procaïne en aceton. In de loods waar verdachte samen met [medeverdachte] aanwezig was, werd een laboratorium aangetroffen dat daarvoor geschikt was. Gelet op de omstandigheden die in het dossier naar voren komen, had verdachte ten minste ernstige reden om te vermoeden dat de voorwerpen en stoffen die in de loods aanwezig waren, bestemd waren ter voorbereiding van het bewerken van cocaïne en ook daadwerkelijk daarvoor gebruikt zijn.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, omdat niet bewezen kan worden dat er sprake is van voorbereidingshandelingen met betrekking tot cocaïne, nu het rapport van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (hierna: LFO) daartoe onvoldoende redengevend is. Het is goed mogelijk dat er handelingen in de loods plaatsvonden om procaïne te bereiden, maar uit het rapport volgt niet dat er een plan - en dus opzet - was om cocaïne te be- of verwerken. Het feit dat er in het geheel geen cocaïne in de loods en in de vervuilde aceton is aangetroffen, is juist een contra-indicatie. Niet uit te sluiten valt dat op deze productielocatie enkel procaïne werd bewerkt met aceton, waarna het als cocaïne werd verkocht. Dat zou hoogstens oplichting opleveren.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van feiten en omstandigheden
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 5 en 6 september 2024 een onderzoek door de politie heeft plaatsgevonden in een loods aan [adres] in [plaats 1] . In de loods werden jerrycans, zakken met procaïne, zakken met witte poederresten, zakken met brokken, emmers vervuild met poederresten en restanten vloeistof, inductiekookplaten, pannen met restanten wit poeder, een pan met een laag harde bruinachtige substantie, vervuilde centrifuges, emmers met daarin houten stokken die aan de onderzijde een witte aanslag hadden, gripzakken, maatbekers, koolstoffilters, ventilatieboxen met afzuigslangen en ventilatoren aangetroffen. Bij het inventariseren van de stoffen en na onderzoek aan die stoffen bleek het te gaan om circa 60 kilogram procaïne, 3.500 liter vervuilde aceton, 3.180 liter schone aceton, 520 liter ammonia, 480 liter zoutzuur en 300 liter basisch afval.
Volgens de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (hierna: LFO) zijn de aangetroffen goederen en chemicaliën typische goederen en chemicaliën die aangetroffen worden op locaties waar (synthetische) drugs vervaardigd of bewerkt worden. De verschillende ruimtes van dit bedrijfspand waren ingericht en gebruikt voor het op grote schaal bewerken van een versnijdingsmiddel van cocaïne, namelijk procaïne, met behulp van aceton. Door het bewerken van procaïne met aceton verkrijgt de procaïne een parelmoerglans zodat deze er uit ziet als cocaïne. Ambtshalve is het bij de LFO bekend dat procaïne een vaak gebruikt versnijdingsmiddels is van cocaïne.
Volgens het Nederlands Forensisch Instituut is procaïne in relatie tot drugs een versnijdingsmiddel voor cocaïne en is procaïne een kortwerkend plaatselijk verdovings-middel dat nauwelijks meer wordt toegepast. In relatie tot drugs kunnen aceton, ammonia en zoutzuur worden gebruikt bij de vervaardiging en/of bewerking van diverse drugs, drugsgerelateerde stoffen en drugsprecursoren.
Op het moment dat de politie de loods op 5 september 2024 betrad, was [medeverdachte] hier aanwezig. Nadat het onderzoek de volgende ochtend werd voortgezet werd ook verdachte aangetroffen. Verdachte had zich verstopt op het dak van het in de loods gevestigde kantoor en had daar gedurende de nacht van 5 op 6 september 2024 gelegen.
Voorbereidingshandelingen
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op 5 en 6 september 2024 in voornoemde loods onder meer de bewerking en verwerking van cocaïne werden voorbereid.
Anders dan de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat het ontbreken van cocaïne(resten) in de loods niet betekent dat het onderhavige feit niet bewezen zou kunnen worden. De rechtbank stelt in dat kader voorop dat ten laste is gelegd dat verdachte voorbereidingshandelingen zou hebben gepleegd en niet het daadwerkelijk be- of verwerken van cocaïne. Daarnaast volgt uit de rapportage van LFO dat procaïne en aceton veelvuldig gebruikt worden om cocaïne te versnijden. Ten slotte is niet gebleken dat de grote hoeveelheid aanwezige grondstoffen een ander, legitiem, doel had.
Het door de verdediging geopperde alternatieve scenario dat de bewerkte procaïne direct als cocaïne werd verkocht en er daarom enkel sprake zou zijn van voorbereidingshandelingen voor oplichting, acht de rechtbank niet aannemelijk. In het dossier zijn geen aanknopingspunten te vinden die de stelling van de verdediging onderbouwen en verdachte heeft hier zelf niet over verklaard. Het alternatieve scenario is ook overigens niet onderbouwd. Ten slotte zou een werkwijze zoals door de verdediging is geopperd een aanzienlijk risico in het leven roepen, nu de tussenpersonen die de verdovende middelen uiteindelijk verkopen zeer waarschijnlijk verhaal zouden komen halen op het moment dat de oplichting aan het licht zou komen. Het geschetste alternatieve scenario wordt dan ook als onwaarschijnlijk terzijde geschoven.
De rol van verdachte
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte betrokken was bij de voorbereidingshandelingen die plaatsvonden in de loods in die zin dat hij als (mede)pleger van die handelingen kan worden aangemerkt.
Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank een ongeloofwaardige verklaring afgelegd over de reden voor zijn aanwezigheid in de loods. Hij heeft bij de politie verklaard dat hij in de loods was om enkele uren schoon te maken. Uit het dossier, met name uit de foto’s van wat in de loods is aangetroffen, valt niet op te maken dat er gedurende de twee dagen dat verdachte in de loods verbleef schoonmaakwerk is verricht. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij ten tijde van het ten laste gelegde feit in [plaats 2] woonde, geen auto had, deels verlamd was (aan een arm en een been) en daarom (groten)deels in een rolstoel zat. De rechtbank acht het volstrekt onaannemelijk dat iemand verdachte in die (fysieke) omstandigheden zou vragen om in [plaats 1] op een afstand van ongeveer 125 kilometer van [plaats 2] enkele uren schoon te gaan maken, laat staan dat verdachte hiermee zou instemmen.
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte en [medeverdachte] op 5 september 2024 omstreeks 17.23 uur - ten tijde van de inval van de politie - in de loods in [plaats 1] aanwezig waren. In die loods werd een grote hoeveelheid goederen aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met het be- en verwerken van verdovende middelen, in het bijzonder cocaïne. In plaats van een aannemelijke verklaring af te leggen waarom zij in de loods aanwezig waren, hebben beide verdachten wisselend en ongeloofwaardig verklaard. Deze omstandigheden brengen de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich samen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 10a van de Opiumwet.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 5 en 6 september 2024 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een ander,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad,
waarvan hij, verdachte, en zijn mededader, ernstige reden hadden om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, te weten een of meer
- jerrycans,
- vaten,
- verpakkingen met daarin aceton, ammonia, zoutzuur en procaïne,
- gasmaskers,
- kookplaten,
- ventilatoren,
- ketels,
- gripzakken en
- maatbekers.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van dertig maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Bij een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit bepleit de raadsman een gevangenisstraf van achttien maanden, zodat verdachte na het uitzitten van negen maanden vervroegd kan worden uitgezet naar Colombia.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft samen met een ander voorbereidingshandelingen verricht voor het bewerken van cocaïne door een versnijdingsmiddel van cocaïne, namelijk procaïne, met behulp van aceton te bewerken.
Het is algemeen bekend dat harddrugs, mede vanwege de zeer verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Door de verspreiding van drugs en het gebruik ervan wordt niet alleen de volksgezondheid ernstig bedreigd, maar de ervaring leert ook dat dit in veel gevallen gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. Bovendien gaat er van de georganiseerde drugshandel in toenemende mate een ondermijnend effect uit. Het voorgaande is ook de reden dat er op het plegen van drugsfeiten strenge straffen staan.
Het opslaan en bewerken van chemicaliën die worden gebruikt bij het voorbereiden van het bewerken van drugs leveren bovendien veelal brand- en ontploffingsgevaar op en kunnen het vrijkomen van giftige dampen veroorzaken.
De LFO vermeldt dat in de loods 6680 liter aceton en/of aan aceton gerelateerd afval werd aangetroffen. Aceton is een brandbaar oplosmiddel. Wanneer er zulke hoeveelheden aceton aanwezig zijn, brengt dit een aanzienlijk risico met zich mee. Als er brand uitbreekt brengt dit de hulpdiensten in gevaar en is de brand lastig onder controle te krijgen. De chemicaliën stonden niet in een chemicaliën-/brandbestendige kast opgeslagen. Er waren geen veiligheidsbladen aanwezig en de elektrische bedrading van de afzuiging in de containers lag deels bloot van de stekker. Ook de afzuiging voldeed niet aan de eisen.
Dit was niet alleen levensgevaarlijk voor verdachte en zijn medeverdachte, maar ook voor de bewoners van de in de nabijheid van de loods gelegen woningen.
De rechtbank neemt als strafverzwarende omstandigheid mee dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor de bewezen verklaarde feiten. Hij is tegen beter weten in blijven verklaren dat hij van niets weet en alleen in de loods was om schoon te maken.
Persoonlijke omstandigheden
Verdachte heeft verklaard dat hij een relatie en zes volwassen kinderen in Colombia heeft. Hij verblijft inmiddels vijf jaar in Nederland en hij heeft de asielprocedures doorlopen, maar die zijn negatief voor hem geëindigd. Hij verbleef sinds twee à drie maanden bij een vriendin in [plaats 2] . Hij zit vaak in een rolstoel omdat hij door een slechte doorbloeding deels verlamd is aan een been en een arm.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging geen rekening met een eventuele vervroegde vrijlating, mede omdat daarover geen concrete, onderbouwde informatie is verstrekt.
De straf
Alles afwegende kan, gezien de ernst van het feit en de genoemde strafverzwarende omstandigheden, niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Gelet hierop zal de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf enigszins matigen en aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van 24 maanden met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen telefoon aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, voorbereiden en/of bevorderen door voorwerpen en stoffen
voorhanden te hebben, waarvan hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij
bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen voorwerp, te weten een gsm, merk Motorola (beslagnr. PL20000-2024228603-G2767844).
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, mr. E.B. Prenger en
mr. P.L. Cheung, rechters, in tegenwoordigheid van E.A.J. de Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 juni 2025.
Mr. Cheung is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 5 en/of 6 september 2024 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of vervaardigen van cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad,
waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededaders, wisten of ernstige reden hadden om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, te weten een of meer
- jerrycans,
- vaten,
- verpakkingen met daarin aceton, ammonia, zoutzuur en/of procaïne,
- gasmaskers,
- kookplaten,
- ventilatoren,
- ketels,
- gripzakken en/of
- maatbekers;
(Artikel art 10a lid 1 ahf/sub 3 Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht