ECLI:NL:RBZWB:2025:3634

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
02-374267-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke brandstichting met levensgevaar voor anderen

Op 11 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die opzettelijk brand heeft gesticht in zijn appartement, wat levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor anderen met zich meebracht. De verdachte, geboren in 1993 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Rotterdam, is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard. De rechtbank oordeelde dat de brandstichting kan worden gezien als een schreeuw om hulp en is daarmee geen a-typische brandstichting. De verdachte heeft op 22 november 2024 brand gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een gordijn, wat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen veroorzaakte. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 510 dagen, waarvan 300 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaar. Bijzondere voorwaarden werden opgelegd zoals geadviseerd door de reclassering, en de rechtbank verklaarde deze dadelijk uitvoerbaar. De uitspraak volgde na een inhoudelijke behandeling op 28 mei 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank achtte het feit wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en de beschikbare bewijsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-374267-24
vonnis van de meervoudige kamer van 11 juni 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 mei 2025, waarbij de officier van justitie, mr. G. Smid, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in een appartement, terwijl daardoor onder meer levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. Verdachte heeft bekend dat hij zijn woning in brand heeft gestoken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en geen vrijspraak is bepleit, wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, registratienummer ZB3R024082, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en digitaal doorgenummerd van pagina 1 tot en met 56, tenzij anders vermeldt.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
  • Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] van 23 november 2024 (p. 8 – 10);
  • Het proces-verbaal van verhoor [getuige] van 23 november 2024 (p. 19 – 21);
  • Het aanvullende proces-verbaal van forensisch onderzoek aan de woning van 28 januari 2025;
  • Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 24 november 2024 (p. 47 – 56).
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 22 november 2024 te [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een gordijn (in de woning aan [adres] ), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de overige goederen in zijn woning en (de inboedel van) meerdere omliggende woning(en) en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten een persoon die aanwezig was in
eenomliggende woning te duchten was;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
Gelet op de ernst van het feit en het gevaar dat verdachte met zijn handelen heeft veroorzaakt acht de officier van justitie een lange gevangenisstraf passend. Wel ziet de officier van justitie in de persoon van verdachte aanleiding om een groot deel hiervan voorwaardelijk op te leggen. De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar waarvan twee jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen en hiermee rekening te houden in de strafmaat. De verdediging stelt zich op het standpunt dat met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest kan worden volstaan. Daarnaast verzoekt de verdediging aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in zijn woning in een appartementencomplex. In het algemeen geldt dat brandstichting gevoelens van angst, onveiligheid en onrust teweeg brengt, te meer nu de brandstichting plaatsvond in een appartementencomplex. Verdachte heeft met zijn handelen een zeer gevaarlijke situatie laten ontstaan nu zijn appartement direct grensde aan andere woningen. Dat de gevolgen hiervan beperkt zijn gebleven tot brand- en roetschade is niet te danken aan het handelen van verdachte. Met zijn handelen heeft verdachte een risico op de dood of zwaar lichamelijk letsel bij andere bewoners in het appartementencomplex veroorzaakt. Gebleken is dat de bewoners van het appartementencomplex zijn geëvacueerd en dat er een bewoner ten tijde van de brand in zijn appartement aanwezig was en door andere omwonenden uit zijn woning is gehaald. Door snel en alert optreden van de brandweer is verdere schade of menselijk leed voorkomen.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 20 januari 2025. Hieruit volgt dat er geen sprake is van recidive.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de Pro Justitia rapportage van 17 maart 2025, opgesteld door psycholoog [naam] . Verdachte lijdt aan een persisterende depressieve stoornis, een stoornis in het gebruik van cannabis (volledig in remissie), een stoornis in het gebruik van een amfetamineachtig middel (beginnend in remissie) en traumatische ervaringen. De psycholoog constateert dat verdachte al vanaf zijn pubertijd neerslachtige en negatieve gevoelens ervaart, vanwege zijn onzekerheid en angst niet (goed) genoeg te zijn. Om deze gevoelens te onderdrukken heeft verdachte in het verleden overmatig cannabis gebruikt. Verdachte heeft in het verleden geëxperimenteerd met cocaïne, maar hiervan werd hij angstig en belandde hij vermoedelijk in een psychotische episode. Kort voor het ten laste gelegde feit is verdachte zijn angsten en de gevoelens van onzekerheid gaan onderdrukken door te experimenteren met een amfetamineachtig middel, hierdoor is hij opnieuw in een psychose geraakt. Zijn angst en achterdocht nam de overhand, wat heeft geleid tot de paniek en de wens te worden geholpen door de politie. Verdachte heeft daarom zijn woning in brand gestoken en zich vervolgens via de dakgoot zeven meter naar beneden laten vallen. Volgens de psycholoog waren de geconstateerde stoornissen ten tijde van de strafbare gedraging aanwezig. Ondanks dat het ontstaan van de psychotische toestand aan verdachte te wijten is, adviseert de psycholoog het ten laste gelegde feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen, vanwege het doorwerken van de overige problematiek in zijn handelen. De rechtbank volgt de conclusies van de psycholoog en neemt deze over. De rechtbank zal het ten laste gelegde feit in verminderde mate aan verdachte toerekenen.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 29 april 2025, waarin wordt geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden. Verdachte is gemotiveerd om met zijn problematiek aan de slag te gaan en is bereid zich aan de voorwaarden te houden.
De straf
De rechtbank acht een gevangenisstraf passend en geboden. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf slaat de rechtbank acht op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarnaast wordt rekening gehouden met de persoon van verdachte en de omstandigheid dat verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht. Voorts is de rechtbank van oordeel dat bij de strafbepaling de focus moet liggen op het strafdoel van preventie door hulpverlening aan verdachte. De brandstichting kan worden gezien als een schreeuw om hulp en is daarmee een a-typische brandstichting. Het is in het belang van verdachte en de maatschappij om de geadviseerde behandeling van verdachte zo snel mogelijk te laten aanvangen. Gelet hierop acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest passend en geboden. Daarnaast zal een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank legt aan verdachte op een gevangenisstraf van 510 dagen waarvan 300 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest, een proeftijd van twee jaar en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Om herhaling te voorkomen en de behandeling van verdachte spoedig aan te laten vangen zal de rechtbank de tenuitvoerlegging van de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 510 dagen, waarvan 300 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* Meldplicht bij reclassering: dat verdachte zich meldt bij de reclasseringsorganisatie vallend onder Stichting Verslavingsreclassering GGZ in de regio waar hij zal uitstromen. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
* Ambulante behandeling: dat verdachte zich laat behandelen door een forensische polikliniek te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
* Begeleid wonen of maatschappelijke opvang: dat verdachte verblijft bij DOOR Forensische Zorg of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend op de detentie. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
* Meewerken aan middelencontrole: dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten 1 STK Bijl;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde straf;
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. Wijffels, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Verdult, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 juni 2025.
Mr. C.H.W.M. Sterk is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.