ECLI:NL:RBZWB:2025:3638

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
C/02/416205/HA ZA 23-608
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Stoof
  • mr. Sterk
  • mr. Bosters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in een civiele zaak met internationale elementen

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een incident over de bevoegdheid om kennis te nemen van de vorderingen van Bridgnorth Aluminium Ltd. tegen verschillende gedaagden, waaronder Fujifilm Manufacturing Europe B.V. en Fujifilm Corporation. Bridgnorth vordert schadevergoeding wegens wanprestatie van de EF overeenkomsten, die zijn gesloten voor de levering van lithografische aluminium spoelen. De rechtbank oordeelt dat zij bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen tegen de Nederlandse gedaagden, maar onbevoegd is ten aanzien van de Japanse gedaagden, omdat de vorderingen tegen hen niet voldoende samenhangen met de vorderingen tegen de Nederlandse gedaagden. De rechtbank wijst het verzoek om tussentijds hoger beroep af, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De zaak zal opnieuw op de rol komen voor het nemen van een conclusie van antwoord door de Nederlandse gedaagden.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/416205 / HA ZA 23-608
Vonnis in incident van 28 mei 2025
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
BRIDGNORTH ALUMINIUM LTD.,
te Bridgnorth (Verenigd Koninkrijk),
eisende partij in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: Bridgnorth,
advocaat: mr. A.W.P. Marsman,
tegen

1.FUJIFILM MANUFACTURING EUROPE B.V.,

te Tilburg,
hierna te noemen: EF,
2.
FUJIFILM EUROPE B.V.,
te Tilburg,
hierna te noemen: Fujifilm EU,
3.
FUJIFILM CORPORATION,
te Minato-ku, Tokyo (107-0052 Japan),
hierna te noemen: Fujifilm Corporation,
4.
FUJIFILM HOLDINGS CORPORATION,
te Minato-ku, Tokyo (107-0052 Japan),
hierna te noemen: Fujifilm Holdings,
gedaagde partijen in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
hierna samen te noemen: Fujifilm c.s.,
advocaat: mr. D.G.J. Heems.

1.De zaak in het kort

1.1.
Bridgnorth en EF hebben sinds 2010 opeenvolgende overeenkomsten gesloten voor het leveren door Bridgnorth aan EF van lithografische aluminium spoelen, onder andere in 2016 en 2020 (de “EF 2016 overeenkomst”, respectievelijk “EF 2020 overeenkomst” en samen de “EF overeenkomsten”). Naast deze overeenkomsten heeft Bridgnorth in 2020 ook een overeenkomst gesloten met Fujifilm Manufacturing U.S.A., Inc. (“FA”). FA is geen partij in deze procedure. In de overeenkomst met FA is een arbitrageclausule opgenomen (“FA 2020 overeenkomst”).
1.2.
Bridgnorth vindt dat EF de verplichtingen uit de overeenkomsten die zijn gesloten in 2016 en in 2020 niet is nagekomen. Bridgnorth vordert in de hoofdzaak de schade die zij daardoor stelt te hebben geleden. Ten aanzien van de schending van de verplichtingen uit de EF 2020 overeenkomst houdt Bridgnorth ook Fujifilm EU, Fujifilm Corporation en Fujifilm Holdings aansprakelijk voor de ontstane schade. Bridgnorth baseert de aansprakelijkheid van deze directe en indirecte houdstermaatschappijen van EF op onrechtmatige daad. Fujifilm c.s. heeft nog niet geantwoord in de hoofdzaak, maar duidelijk is dat Fujifilm c.s. het niet eens is met de standpunten en vorderingen van Bridgnorth.
1.3.
In dit incident gaat het om de vraag of deze rechtbank bevoegd is om te beslissen op alle vorderingen van Bridgnorth. Fujifilm c.s. vindt dat de rechtbank niet bevoegd is voor zover (i) de vorderingen verband houden met de door Bridgnorth gestelde gemiste FA volumes (“de FA vordering”) en (ii) zijn ingesteld tegen Fujifilm Corporation en Fujifilm Holdings (hierna samen: “de Japanse gedaagden”). Fujifilm c.s. verzoekt tussentijds hoger beroep toe te staan. Bridgnorth voert gemotiveerd verweer en komt tot de conclusie dat deze rechtbank wel bevoegd is om op alle vorderingen in de hoofdzaak te beslissen. Voor openstelling van tussentijds hoger beroep bestaat volgens Bridgnorth geen aanleiding.
1.4.
De rechtbank is kort samengevat van oordeel bevoegd te zijn om kennis te nemen van de vorderingen tegen EF en Fujifilm EU en onbevoegd te zijn om kennis te nemen van de vorderingen ingesteld tegen de Japanse gedaagden. Tussentijds hoger beroep wordt niet toegestaan.
1.5.
Dit oordeel wordt hierna toegelicht, na een weergave van het verloop van de procedure tot nu toe.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 het vonnis in incident van 19 juni 2024 en de daarin genoemde processtukken,
 de akte overlegging productie van Fujifilm c.s. met productie 28,
 de akte overlegging productie van Fujifilm c.s. met productie 29,
 de mondelinge behandeling van 15 april 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
 de spreekaantekeningen van de advocaten van beide partijen, zoals die tijdens de mondelinge behandeling zijn voorgelezen.
2.2.
De rechtbank heeft aan het einde van de mondelinge behandeling bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

3.De verdere beoordeling in het incident

3.1.
Het beroep van Fujifilm c.s. op onbevoegdheid van de rechtbank ziet niet op de gehele procedure in de hoofdzaak. Zoals uit de inleiding volgt ligt in dit incident de vraag voor of de rechtbank bevoegd is ten aanzien van:
de vordering van Bridgnorth tegen Fujifilm c.s. voor het deel dat betrekking heeft op de FA vordering,
de vordering van Bridgnorth tegen de Japanse gedaagden.
3.2.
De procedure in de hoofdzaak krijgt dus sowieso een vervolg bij deze rechtbank. Dit vervolg omvat in ieder geval de beoordeling van de vorderingen van Bridgnorth tegen EF voor zover deze onbetwist zien op de nakoming van de verplichtingen uit de EF 2016 en 2020 overeenkomst door EF. Ook heeft deze rechtbank onbetwist rechtsmacht om kennis te nemen van de vorderingen van Bridgnorth tegen Fujifilm EU voor zover de vorderingen geen betrekking hebben op de FA vordering.
Bevoegdheid ten aanzien van de FA vordering
Standpunten van partijen
3.3.
In de kern komt het verweer van Fujifilm c.s. erop neer dat Bridgnorth in haar eis ook een schadebedrag gerelateerd aan volumes die FA had moeten afnemen heeft opgenomen en daarmee een poging doet om het arbitragebeding dat is overeengekomen in de FA 2020 overeenkomst te omzeilen. Bridgnorth baseert zich bij de omvang van haar vermeende schadevordering op de FA 2020 overeenkomst, waardoor Fujifilm c.s. zich bij haar verweer ook op die overeenkomst zal moeten beroepen. Het is diezelfde FA 2020 overeenkomst die bepaalt dat een dergelijk debat dient te worden gevoerd in arbitrage en niet bij de rechtbank. Fujifilm c.s. is geen partij bij de FA 2020 overeenkomst, maar kan wel een beroep doen op derdenwerking van het arbitragebeding nu aan de voorwaarden daarvoor wordt voldaan.
3.4.
Het betoog van Bridgnorth komt er samengevat op neer dat zij geen vorderingen heeft ingesteld op basis van de FA 2020 overeenkomst. Bridgnorth heeft vorderingen ingesteld die voortkomen uit of verband houden met de EF 2016 en EF 2020 overeenkomsten. Deze vorderingen richten zich (enkel) tegen EF, wegens wanprestatie van EF onder deze EF overeenkomsten. In de EF overeenkomsten is een rechtsgeldig forumkeuzebeding opgenomen, dat deze rechtbank aanwijst als exclusief bevoegde rechter. Van toepassing van het arbitragebeding uit de FA 2020 overeenkomst is geen sprake.
Het oordeel van de rechtbank
3.5.
Bridgnorth vordert in de hoofdzaak onder andere veroordeling van EF tot betaling van een schadevergoeding van GBP 20.389.000. Ditzelfde bedrag wordt (hoofdelijk) gevorderd van Fujifilm EU en de Japanse gedaagden. In het bedrag aan schadevergoeding zit een deel dat betrekking heeft op schade als gevolg van volumes die FA niet heeft afgenomen. In de processtukken wordt dit ‘scenario 2’ genoemd. Scenario 1 gaat uit van het bedrag aan schadevergoeding zonder deze gestelde gemiste FA volumes.
3.6.
Bridgnorth baseert dit FA deel van haar vorderingen expliciet op artikel 11 van de EF 2020 overeenkomst en artikel 4 van appendix V bij diezelfde overeenkomst. Of uit die artikelen inderdaad een vordering voortvloeit voor Bridgnorth is een vraag naar uitleg van die bepalingen. Partijen verschillen daarover van mening. Welke partij de juiste uitleg geeft aan de bepalingen is een vraag die beantwoord moet worden in de hoofdzaak. Die inhoudelijke beoordeling speelt geen rol in dit bevoegdheidsincident.
3.7.
Het deel van de vordering van Bridgnorth dat ziet op FA-volumes is dus gebaseerd op de (uitleg van deze) EF 2020 overeenkomst. Om te bepalen of deze rechtbank bevoegd is om van de vorderingen van Bridgnorth kennis te nemen moet worden gekeken naar de litigieuze verbintenis, ofwel de verbintenis die aan de vordering ten grondslag ligt, als aanknopingspunt. [1] Bridgnorth heeft in dat kader aan haar vorderingen alleen verbintenissen uit de EF overeenkomsten ten grondslag gelegd. Tussen partijen is niet in geschil dat in de EF overeenkomsten een rechtsgeldig forumkeuzebeding is opgenomen dat deze rechtbank als exclusief bevoegde rechter aanwijst om kennis te nemen van geschillen die voortkomen uit die overeenkomsten. Nu Bridgnorth haar vorderingen baseert op de EF overeenkomsten betekent dit dat deze rechtbank bevoegd is om ook kennis te nemen van dit deel van de vorderingen. De FA 2020 overeenkomst speelt geen rol bij het bepalen van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter nu deze overeenkomst niet ten grondslag is gelegd aan de vorderingen. Het arbitragebeding uit die overeenkomst is daarom niet van toepassing.
Bevoegdheid ten aanzien van de Japanse gedaagden
3.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vraag of de rechtbank rechtsmacht heeft ten aanzien van de Japanse gedaagden beantwoord moet worden aan de hand van artikel 7 lid 1 en artikel 6 sub e Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (“Rv”).
Artikel 7 lid 1 Rv
3.9.
Artikel 7 lid 1 Rv bepaalt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht kan aannemen ten aanzien van een gedaagde met woonplaats in het buitenland als de rechter ten aanzien van een medegedaagde (de zogenaamde ankergedaagde) bevoegd is en “
tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden een zodanige samenhang bestaat, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen”.
3.10.
Artikel 7 lid 1 Rv is gebaseerd op (de voorloper van) artikel 8 aanhef en onder 1 Brussel I bis-Vo (nr. 1215/2012). Daarin is bepaald dat een verweerder voor het gerecht van de woonplaats van een andere verweerder in een lidstaat kan worden opgeroepen op voorwaarde dat er tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, om te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven.
3.11.
De rechtsgrondslag van de vorderingen zal de rechter in zijn beschouwing moeten betrekken, waarbij niet is vereist dat de vorderingen dezelfde rechtsgrondslag hebben. [2] Overeenstemming van de rechtsgrondslag vormt echter wel een relevante factor bij de beoordeling of de verschillende vorderingen samenhangend zijn. Verder geldt dat beslissingen niet reeds tegenstrijdig kunnen worden geacht in de zin van artikel 8 Brussel I bis-Vo op grond van enkele divergentie in de beslechting van het geschil; vereist is dat deze divergentie zich voordoet in het kader van eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens. Daarbij kan van belang zijn of de gedaagden onafhankelijk van elkaar hebben gehandeld. Wanneer de tegen de verschillende gedaagden ingestelde vorderingen verschillende rechtsgrondslagen hebben (bijvoorbeeld een verschil in toepasselijk recht), staat dat op zichzelf niet aan toepassing van artikel 8 Brussel I bis-Vo in de weg, mits voor de gedaagden voorzienbaar was dat zij konden worden opgeroepen in de lidstaat waarin één van hen zijn woonplaats heeft.
3.12.
Tussen partijen is niet in geschil dat de rechtbank rechtsmacht heeft ten aanzien van de Nederlandse gedaagden EF en Fujifilm EU. Partijen verschillen van mening over de vraag of de vorderingen die Bridgnorth heeft ingesteld tegen de Japanse gedaagden zodanig samenhangen met de vorderingen tegen de Nederlandse gedaagden, dat de rechtbank ook ten aanzien van de Japanse gedaagden om redenen van doelmatigheid rechtsmacht mag aannemen. De rechtbank is van oordeel dat die vereiste samenhang ontbreekt en daartoe overweegt zij als volgt.
3.13.
De vorderingen tegen EF zijn gebaseerd op wanprestatie. Bridgnorth stelt dat EF de verplichtingen uit de EF overeenkomsten niet goed is nagekomen. De vorderingen tegen de Japanse gedaagden zijn gebaseerd op onrechtmatige daad, bestaande uit het uitlokken door de Japanse gedaagden van wanprestatie door EF en het profiteren daarvan door de Japanse gedaagden. Bridgnorth heeft op de zitting betoogd dat de Japanse gedaagden hun 100% dochtervennootschap EF eerst opdracht hebben gegeven om van Bridgnorth haar exclusieve leverancier te maken voor een periode van vijf jaar, om vervolgens EF op te dragen de afname van het product te staken om de productie van offsetplaten te verplaatsen naar China en Japan. Hoewel een verschil in rechtsgrondslag op zichzelf genomen niet vereist is om samenhang aan te nemen, merkt de rechtbank op dat uit de aan deze verschillende vorderingen ten grondslag gelegde feiten blijkt dat het gaat om verschillende entiteiten met ieder een eigen, ander gesteld aandeel in wat volgens Bridgnorth heeft geleid tot schade. Of sprake is van het uitlokken van het plegen van een wanprestatie is een geheel andere vraag dan de vraag of sprake is van wanprestatie. De verwijten die Bridgnorth de Japanse gedaagden maakt zijn daarom niet gebaseerd op dezelfde situatie feitelijk en rechtens als die ten aanzien van EF.
3.14.
De vorderingen tegen Fujifilm EU zijn weliswaar gebaseerd op dezelfde juridische grondslag – de onrechtmatige daad –, maar Bridgnorth heeft onvoldoende uitgelegd dat de vereiste samenhang met de vorderingen tegen de Japanse gedaagden bestaat. Gelet op wat hiervoor onder 3.13 is overwogen, is de rol die Fujifilm EU heeft gespeeld in het geheel tot op heden onderbelicht gebleven. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat de vorderingen tegen de Japanse gedaagden zodanige samenhang hebben met de vorderingen tegen Fujifilm EU dat redenen van doelmatigheid rechtsmacht creëren voor deze rechtbank.
Artikel 6 sub e Rv
3.15.
Dit artikel geeft de Nederlandse rechter rechtsmacht om te oordelen ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad indien het schadebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan. De plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan ziet volgens het Hof van Justitie zowel op de plaats waar de schade is ingetreden (het zogenaamde
Erfolgsort) als op de plaats van de veroorzakende gebeurtenis (het zogenaamde
Handlungsort). Indien het Erfolgsort en het Handlungsort niet samenvallen, mag de eisende partij kiezen of hij de gedaagde oproept voor de plaats van het Erfolgsort of de plaats van het Handlungsort.
3.16.
Zowel het Erfolgsort als het Handlungsort liggen naar het oordeel van de rechtbank buiten Nederland. Bridgnorth verwijt de Japanse gedaagden onrechtmatig te hebben gehandeld door de wanprestatie van EF uit te lokken en daarvan te profiteren. De besluitvorming die Bridgnorth aan haar stellingen ten grondslag legt heeft onweersproken plaatsgevonden in Japan. De gestelde schadelijke gevolgen daarvan doen zich voelen in het Verenigd Koninkrijk, waar Bridgnorth gevestigd is. Bridgnorth stelt immers schade te hebben geleden in de vorm van gemiste afname van het product, hogere financieringslasten, kosten voor de inkoop van ongebruikte grondstoffen en het aanhouden van overtollige voorraden en de kosten voor het ontslaan van personeel. De productiefaciliteiten van Bridgnorth zijn gevestigd in de stad Bridgnorth, in de West Midlands van het Verenigd Koninkrijk. Hier wordt de gestelde schade geleden en hier moet dan ook het Erfolgsort worden gevonden.
3.17.
Deze rechtbank kan dus ten aanzien van de Japanse gedaagden geen rechtsmacht ontlenen aan artikel 6 aanhef onder sub e of 7 lid 1 Rv. De rechtbank verklaart zich daarom onbevoegd om kennis te nemen van de vorderingen die door Bridgnorth zijn ingesteld tegen de Japanse gedaagden.
Tussentijds hoger beroep
3.18.
Fujifilm c.s. heeft gevorderd het instellen van tussentijds hoger beroep toe te staan. Indien zij zou moeten wachten tot het eindvonnis in de hoofdzaak is gewezen, zou het instellen van hoger beroep zinloos zijn. Er is dan immers al doorgeprocedeerd in Nederland, terwijl zij dit met het bevoegdheidsverweer juist probeert te voorkomen.
3.19.
Op grond van artikel 337 lid 2 Rv kan van een tussenvonnis slechts tegelijk met dat van het eindvonnis hoger beroep worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Dit is de hoofdregel. Van de bevoegdheid om af te wijken van deze hoofdregel moet terughoudend gebruik worden gemaakt en enkel worden toegepast in de situatie dat sprake is van bijzondere omstandigheden die afwijking van de hoofdregel rechtvaardigen.
3.20.
Fujifilm c.s. lijkt met haar vordering vooral het oog te hebben op de situatie dat de procedure ten aanzien van de Japanse gedaagden in Nederland zou worden voortgezet. Deze situatie doet zich gezien de beoordeling van de rechtbank in dit incident niet voor, nu zij geen rechtsmacht aanneemt ten aanzien van deze gedaagden. Van bijzondere omstandigheden die afwijking van de hoofdregel zouden rechtvaardigen is dan ook niet gebleken. Ook het belang van een voortvarende procesvoering brengt mee dat de vordering om tussentijds hoger beroep toe te staan moet worden afgewezen.
Proceskosten
3.21.
Beide partijen zijn over en weer in het ongelijk gesteld. De rechtbank compenseert daarom de proceskosten. Dit betekent dat iedere partij de eigen kosten van deze procedure in incident moet dragen.
Ten aanzien van de hoofdzaak
3.22.
Deze beslissing in incident betekent voor de hoofdzaak dat EF en Fujifilm EU dienen te antwoorden op de vorderingen zoals Bridgnorth die tegen deze gedaagden heeft ingesteld. De Japanse gedaagden hoeven niet te antwoorden, nu aan deze rechtbank geen rechtsmacht toekomt om over de vorderingen die Bridgnorth tegen deze gedaagden heeft ingesteld te oordelen.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de vorderingen zoals die door Bridgnorth zijn ingesteld tegen de Japanse gedaagden,
4.2.
verklaart zich voor het overige bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen die Bridgnorth in de hoofdzaak heeft ingesteld,
4.3.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de hoofdzaak
4.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
9 juli 2025voor het nemen van een conclusie van antwoord door EF en Fujifilm EU.
Dit vonnis is gewezen door mr. Stoof, mr. Sterk en mr. Bosters en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025.

Voetnoten

1.Vgl. HvJ EG 6 oktober 1976, zaak C-14/76 (
2.HvJEG 11 oktober 2007, C-98/06, ECLI:EU:C:2007:595,