Op 4 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding op grond van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, geboren in 1995, had op 7 februari 2025 een verzoek ingediend voor een schadevergoeding van in totaal € 860,00, bestaande uit € 520,00 voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift. Tijdens de behandeling op 29 april 2025 was de verzoeker niet aanwezig, maar zijn advocaat, mr. R.S. Vriend, was wel aanwezig en heeft het verzoek toegelicht. De officier van justitie, mr. E. Kranendonk, heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek afgewezen moet worden vanwege het ontbreken van gronden van billijkheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zaak is geseponeerd door het Openbaar Ministerie op 2 januari 2025, maar dat de verzoeker zelf verantwoordelijk was voor de situatie die tot zijn vrijheidsbeneming heeft geleid. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen gronden van billijkheid aanwezig zijn om een schadevergoeding toe te kennen, en heeft het verzoek tot schadevergoeding afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. J.C. Gillesse, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S.S. Fanis, griffier.