ECLI:NL:RBZWB:2025:3657

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
RK 25-003947 & 25-003948
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoekschrift schadevergoeding ex art. 530 en 533 Sv

Op 4 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding op grond van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, geboren in 1995, had op 7 februari 2025 een verzoek ingediend voor een schadevergoeding van in totaal € 860,00, bestaande uit € 520,00 voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift. Tijdens de behandeling op 29 april 2025 was de verzoeker niet aanwezig, maar zijn advocaat, mr. R.S. Vriend, was wel aanwezig en heeft het verzoek toegelicht. De officier van justitie, mr. E. Kranendonk, heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek afgewezen moet worden vanwege het ontbreken van gronden van billijkheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zaak is geseponeerd door het Openbaar Ministerie op 2 januari 2025, maar dat de verzoeker zelf verantwoordelijk was voor de situatie die tot zijn vrijheidsbeneming heeft geleid. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen gronden van billijkheid aanwezig zijn om een schadevergoeding toe te kennen, en heeft het verzoek tot schadevergoeding afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. J.C. Gillesse, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S.S. Fanis, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Middelburg
parketnummer : 02-299478-24
raadkamernummer : 25-003947 & 25-003948
datum : 4 juni 2025
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats],
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. R.S. Vriend, Lange Noordstraat 29, 4331 CB Middelburg,
hierna te noemen: de verzoeker.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het op 7 februari 2025 bij de griffie ingediende verzoek dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering(Sv) ten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 520,00, € 520,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling;
 het op 7 februari 2025 bij de griffie ingediende verzoek dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 340,00 € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 2 januari 2025;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie;
  • de overige stukken in het raadkamerdossier.
Het verzoek is behandeld op 29 april 2025. Hierbij zijn de officier van justitie mr. E. Kranendonk en mr. R.S. Vriend als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
De advocaat van verzoeker heeft aangevoerd dat uit het dossier, de camerabeelden en verklaring van verzoeker volgt dat hij is aangevallen en zichzelf heeft verdedigd tegen deze aanval. Het Openbaar Ministerie heeft vervolgens besloten de zaak in het geheel te seponeren, reden waarom het billijk wordt geacht dat de verzochte bedragen aan verzoeker worden vergoed.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoekschrift dient te worden afgewezen vanwege het ontbreken van de gronden van billijkheid. De officier van justitie stelt vast dat uit het vonnis [1] van de voormalig medeverdachte volgt dat verzoeker zich niet heeft onttrokken aan de situatie en wel geweldshandelingen heeft verricht. Omdat ook tegen verzoeker geweldshandelingen zijn verricht is de zaak met een sepot afgedaan. Voorgaande neemt niet weg dat de gronden van billijkheid zich verzetten tegen toekenning van een vergoeding.

2.De beoordeling

De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen omdat de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank zou worden vervolgd.
Op grond van artikel 533 Sv kan aan een gewezen verdachte een vergoeding van de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden worden toegekend. Voorwaarde hierbij is dat de zaak van de gewezen verdachte is geseponeerd of dat die verdachte niet is veroordeeld.
Op grond van artikel 530 Sv wordt aan een gewezen verdachte een vergoeding toegekend van de reis- en verblijfskosten die voor het onderzoek en de behandeling van de zaak zijn gemaakt. Er kan ook een vergoeding worden toegekend voor de schade die hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling van de zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden. Tot slot kan ook een vergoeding voor de kosten van een raadsman worden toegekend, tenzij de raadsman was toegevoegd.
Artikel 534 lid 1 Sv bepaalt dat de toekenning van een schadevergoeding steeds plaatsheeft, als en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter gronden van billijkheid aanwezig zijn. Bij deze beoordeling worden alle omstandigheden in aanmerking genomen.
Het Openbaar Ministerie is op 2 januari 2025 overgegaan tot een beleidssepot vanwege onvoldoende bewijs en medeschuld van de benadeelde. In zo’n geval kunnen gronden van billijkheid voor toekenning van een vergoeding ontbreken als verzoeker de kosten aan zichzelf te wijten had.
De rechtbank is van oordeel dat verzoeker de tegen hem gerezen verdenking en de daarop gevolgde vrijheidsbeneming aan zichzelf te wijten heeft gehad. Om die reden zijn er geen gronden van billijkheid om een vergoeding voor geleden schade toe te kennen. Daarbij heeft de rechtbank onder meer in aanmerking genomen dat uit het dossier volgt dat verzoeker zich samen met diens neef op 18 september 2024 op het station van Middelburg bevond. Verzoeker kreeg ruzie met het latere slachtoffer, waarna verzoeker en zijn neef zich beiden richtte op het slachtoffer. Er ontstond een gevecht en het slachtoffer rende weg over het spoor, waarover verzoeker en zijn neef hem volgden. Zeker uit het volgen van het latere slachtoffer blijkt dat verzoeker de verdenking en de daarop gevolgde vrijheidsbeneming aan zichzelf te wijten heeft. Daarbij wordt opgemerkt dat verzoeker van geluk mag spreken dat hij niet is vervolgd ter zake van openlijke geweldpleging, met name omdat zijn voormalig medeverdachte door deze rechtbank is veroordeeld tot een poging tot zware mishandeling.
De verzoeken tot toekennen van een vergoeding zullen worden afgewezen. De rechtbank wijst om die reden ook het verzoek tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding voor het indienen van de verzoeken en de behandeling in raadkamer af.

3.De beslissing

De rechtbank wijst de verzoeken tot toekenning van een vergoeding af.
Deze beslissing is gegeven door
mr. J.C. Gillesse, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.S.S. Fanis, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2025.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van de beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Rb. Zeeland-West-Brabant 2 januari 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:15.