In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft de kantonrechter op 14 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een pleegdochter, aangeduid als [eiseres], en haar pleegouders, aangeduid als [gedaagden]. De eiseres vorderde een geldbedrag van € 9.215,11, dat zij in de jaren 2021 en 2022 aan de gedaagden had overgemaakt, met de stelling dat dit geld was bedoeld om te sparen. De eiseres stelde dat er afspraken waren gemaakt over het sparen van een deel van haar inkomsten, terwijl de gedaagden betoogden dat een deel van het geld was gebruikt voor uitgaven voor de eiseres zelf. De kantonrechter oordeelde dat de eiseres voldoende had aangetoond dat de gedaagden het gespaarde geld aan haar moesten terugbetalen, en dat de gedaagden niet hadden onderbouwd dat zij het geld voor andere uitgaven mochten gebruiken. De kantonrechter heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft hen ook veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van pleegouders ten aanzien van de financiën van pleegkinderen en de noodzaak om gemaakte afspraken na te komen.