ECLI:NL:RBZWB:2025:3669

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
11306267 \ CV EXPL 24-3151
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Kool
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing geldvordering na vermindering van eis in een civiele procedure tussen een pleegdochter en haar pleegouders

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft de kantonrechter op 14 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een pleegdochter, aangeduid als [eiseres], en haar pleegouders, aangeduid als [gedaagden]. De eiseres vorderde een geldbedrag van € 9.215,11, dat zij in de jaren 2021 en 2022 aan de gedaagden had overgemaakt, met de stelling dat dit geld was bedoeld om te sparen. De eiseres stelde dat er afspraken waren gemaakt over het sparen van een deel van haar inkomsten, terwijl de gedaagden betoogden dat een deel van het geld was gebruikt voor uitgaven voor de eiseres zelf. De kantonrechter oordeelde dat de eiseres voldoende had aangetoond dat de gedaagden het gespaarde geld aan haar moesten terugbetalen, en dat de gedaagden niet hadden onderbouwd dat zij het geld voor andere uitgaven mochten gebruiken. De kantonrechter heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft hen ook veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van pleegouders ten aanzien van de financiën van pleegkinderen en de noodzaak om gemaakte afspraken na te komen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 11306267 \ CV EXPL 24-3151
Vonnis van 14 mei 2025
in de zaak van
[eiseres],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. M. Harte,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [plaats] ,
2.
[gedaagde 2],
te [plaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 oktober 2024 en de daarin genoemde stukken;
- de mondelinge behandeling van 19 april 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft een aantal jaren, tot en met augustus 2022, als pleegdochter bij [gedaagden] gewoond. Bij de plaatsing van [eiseres] bij [gedaagden] was zorgverlener Juvent betrokken.
2.2.
[gedaagden] ontving van Juvent de (gebruikelijke) pleegvergoeding, welke in de leeftijdscategorie achttien jaar en ouder in 2021 € 23,68 per dag bedroeg. In de ‘financiële wegwijzer pleegzorg Juvent 2021’ (hierna: de financiële wegwijzer) is daarover het volgende opgenomen:

PLEEGVERGOEDING EN TOESLAGEN De basis pleegvergoeding
(…)
De pleegvergoeding is bestemd als onkostenvergoeding voor de kosten die verzorging en opvoering van het pleegkind met zich meebrengt. De Belastingdienst ziet de pleegvergoeding dan ook niet als inkomsten. Volgens de toelichting op de Regeling Jeugdwet zijn in de genormeerde basisbedragen opgenomen die kosten die normaliter gemoeid zijn met onder meer voeding, kosten van woninginrichting, verwarming e.d., lichamelijke verzorging, zak- en kleedgeld, deelname aan maatschappelijke activiteiten zoals sport en ontspanning, reiskosten (…), kleine onderwijskosten (…), ziektekosten en kosten voor een WA-premie indien het kind op de WA-polis van de pleegouders.
2.3.
In januari 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden bij Juvent, waarbij [naam] van Juvent, [eiseres] en [gedaagden] aanwezig waren. [naam] heeft in haar e-mail van 17 januari 2021 een gespreksverslag opgesteld. Daarin valt – voor zover hier van belang – het volgende te lezen:

Over studiefinanciering die [eiseres] ontvangt zijn afspraken gemaakt, ze helft sparen, de helft uitgeven.
(…)
Het spaargeld is in beheer van pleegouders, wanneer [eiseres] ooit uit huis gaat, kan ze dit gebruiken als opstart.”
2.4.
In 2021 en 2022 heeft [eiseres] diverse bedragen aan [gedaagden] overgemaakt.
2.5.
De gemachtigde van [eiseres] heeft [gedaagden] op 12 oktober 2023 een aanmaning gestuurd, waarin zij [gedaagden] verzoekt om het gespaarde geld van [eiseres] ter hoogte van € 10.167,00 binnen vijftien dagen na ontvangst van de brief te betalen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – na vermindering van eis – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 9.215,11, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 28 oktober 2023, subsidiair vanaf 28 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening en betaling van het griffierecht.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij met [gedaagden] is overeengekomen dat [gedaagden] het door haar overgemaakte geld voor haar spaart en dat dit gespaarde geld op het eerste verzoek van [eiseres] aan haar zou worden teruggestort. [eiseres] vordert dan ook primair nakoming van deze afspraak. [eiseres] stelt subsidiair dat er sprake is van onverschuldigde betaling. Zij heeft in 2021 en 2022 verschillende bedragen zonder rechtsgrond aan [gedaagden] overgemaakt. Er is geen sprake van schenking of een andere rechtsgrond voor de betaling. [gedaagden] ontving juist een maandelijkse pleegzorgvergoeding voor allerhande kosten.
3.3.
[gedaagden] voert het verweer dat slechts een gedeelte van het door [eiseres] overgemaakte geld apart werd gezet om te sparen. Van het geld werden ook kosten en uitgaven voor [eiseres] betaald (die onder meer zijn ontstaan vanaf het bereiken van meerderjarigheid). Het betreft onder andere kosten voor school, zorgverzekering, telefoon, incassokosten voor onbetaalde rekeningen, sportkleding en het inrichten van een huis voor [eiseres] . [eiseres] was op de hoogte van deze afspraken en deze afspraken zijn ook bevestigd door Juvent.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 19 maart 2025. [gedaagden] is, hoewel daartoe opgeroepen, niet verschenen zodat de kantonrechter daar de gevolgtrekking aan zal verbinden die hij geraden acht.
4.2.
Tussen partijen staat vast dat [eiseres] in 2021 en 2022 een totaalbedrag van € 10.167,00 aan [gedaagden] heeft overgemaakt en dat in elk geval een deel daarvan bedoeld was om te sparen. Daarbij is de afspraak gemaakt dat [eiseres] het gespaarde geld zou kunnen aanwenden om kosten te voldoen als zij op zichzelf zou gaan wonen. Ter zitting heeft [eiseres] bevestigd dat [gedaagden] in verband daarmee een aantal facturen van in totaal € 951,89 voor haar heeft betaald, zodat zij haar eis heeft verminderd. De vraag die voorligt is of [gedaagden] het bedrag van € 9.215,11 aan [eiseres] dient terug te betalen.
4.3.
[eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat partijen hebben afgesproken dat zij maandelijks een deel van haar salaris en/of studiefinanciering aan [gedaagden] zou overmaken, waarbij [gedaagden] dit geld voor haar zou sparen. Het verweer dat van het overgemaakte geld ook uitgaven voor [eiseres] werden betaald en deze in mindering moeten worden gebracht op het gevorderde bedrag, slaagt niet. [gedaagden] ontving immers voor deze uitgaven een pleegvergoeding van Juvent. Daarnaast heeft [eiseres] ter zitting aangevoerd dat niet was afgesproken dat deze uitgaven voor haar rekening zouden komen. Omdat [gedaagden] niet aanwezig was ter zitting, is dit niet weersproken. De conclusie is dan ook dat [gedaagden] onvoldoende heeft onderbouwd dat van het gespaarde geld ook de voor [eiseres] gemaakte uitgaven mochten worden betaald.
4.4.
[gedaagden] moet dus de hoofdsom van € 9.215,11 aan [eiseres] betalen. De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag is door [gedaagden] niet betwist en zal daarom ook toegewezen, met ingang van 28 oktober 2023.
4.5.
[gedaagden] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [eiseres] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal [gedaagden] niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten
.De proceskosten van [eiseres] worden vastgesteld op:
- griffierecht
87,00
- nakosten
135,00
Totaal
222,00
4.6.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 9.215,11, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 28 oktober 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten, waarbij die kosten aan de zijde van [eiseres] zijn vastgesteld op € 222,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kool en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2025.