ECLI:NL:RBZWB:2025:371

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
C/02/430055 / KG ZA 24-615
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding inzake zorg- en contactregeling tussen ouders en minderjarige

Op 14 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een vonnis in kort geding uitgesproken in een zaak tussen een vrouw en een man, die beiden ouders zijn van een minderjarig kind, geboren in 2018. De vrouw, eiseres in conventie, vorderde een schorsing van de bestaande zorg- en contactregeling tussen de man en hun kind, omdat zij zich zorgen maakte over de veiligheid van het kind. De man, gedaagde in conventie, verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering en vroeg om veroordeling in de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig was om advies uit te brengen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en de man gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun kind uitoefenen, en dat het kind bij de vrouw woont. De vrouw heeft de contactregeling met de man stopgezet, omdat zij zich zorgen maakte over de uitlatingen van het kind over haar verblijf bij de vader. De man heeft verweer gevoerd en stelde dat de vrouw tegenwerkt en dat de zorgen over het kind niet recent zijn. De Raad heeft ter zitting aangegeven dat het in het belang van het kind is om de omgang tussen het kind en de man zo snel mogelijk te hervatten.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vrouw geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, omdat er een bodemprocedure aanhangig is waarin de zorgregeling aan de orde is. De vorderingen van de vrouw zijn afgewezen, evenals de vorderingen van de man in reconventie. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
zaaknummer: C/02/430055 / KG ZA 24-615
Vonnis in kort geding van 14 januari 2025
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. E.M.A. Leijser te Tilburg,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
hierna te noemen de man,
advocaat: mr. J.M.C. van Gorkum te ‘s-Hertogenbosch.
betreffende hun minderjarig kind:
[minderjarige],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2018, hierna te noemen [minderjarige] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 21 december 2024, met 4 producties;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie van 8 januari 2025, met 4 producties.
1.2.
Op 9 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarige en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3.
Deze zaak in kort geding is tegelijk behandeld met de zaak met nummer: C/02/430478 / JE RK 25-26, waarin aan de orde was het verzoek van de Raad om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Tilburg, hierna te noemen: de GI.
1.4.
Tijdens de zitting is verschenen de man met zijn advocaat en de advocaat van de vrouw. De vrouw is niet in persoon verschenen. Ook was een medewerkster namens de Raad aanwezig.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren.
2.2.
De man heeft [minderjarige] erkend.
2.3.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.4.
[minderjarige] woont bij de vrouw, alwaar zij haar hoofdverblijfplaats heeft.
2.5.
Bij beschikking van 24 januari 2023 van deze rechtbank, verbeterd bij beschikking van 15 februari 2023, is, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de man en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken recht hebben op contact met elkaar, voor zover thans van belang, op de volgende wijze:
- afwisselend de ene week van vrijdag 12.00 uur tot 18.00 uur, waarbij [minderjarige] bij de man zal eten. De andere week zullen de man en [minderjarige] gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar (met overnachting) van vrijdag 12.00 uur tot zaterdag 16.00 uur, waarbij de man zorg draagt voor het halen en wegbrengen van [minderjarige] naar de vrouw.
Deze beschikking is bij beschikking van 28 september 2023 bekrachtigd door het gerechtshof te
’s-Hertogenbosch.
2.6.
Bij beschikking van 31 januari 2020 is [minderjarige] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Breda, locatie Tilburg , gesteld. Deze maatregel is daarna verlengd, voor het laatst bij beschikking van 25 oktober 2023, voor de periode tot 31 oktober 2024. De GI heeft in juni 2024 besloten om geen verlengingsverzoek in te dienen. De Raad heeft dit besluit getoetst en naar aanleiding daarvan besloten om een beschermingsonderzoek te starten. Dit onderzoek is inmiddels afgerond. Naar aanleiding van de uitkomst van dit onderzoek heeft de Raad een verzoek voor een nieuwe ondertoezichtstelling van [minderjarige] ingediend. De kinderrechter in deze rechtbank heeft dit verzoek gelijktijdig met de onderhavige voorzieningenprocedure behandeld op 9 januari 2025.
2.7.
De man heeft bij de rechtbank op 21 juni 2024 een bodemverzoek ingediend om de huidige zorgregeling te wijzigen. De man verzoekt een weekend in de veertien dagen van vrijdag na school tot maandagochtend voor school. De vrouw voert in deze procedure verweer, waarbij zij eigen verzoeken heeft ingediend. Deze zaak is bekend onder kenmerk C/02/424890 FA RK 24-3383. De zitting in deze zaak is gepland op 17 januari 2025.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert in conventie bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: te bepalen dat de man en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken recht hebben op contact met elkaar op de volgende wijze:
I. te bepalen dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de man en [minderjarige] , geboren op [geboortedag 2] 2018 te [geboorteplaats] , zoals deze is vastgelegd in de beschikking van de rechtbank van 24 januari 2023 wordt stopgezet c.q. geschorst in afwachting van de uitkomst van de bodemzaak welke aanhangig is bij de rechtbank onder zaaknummer C/02/424890 FA RK 24-3383.
II. althans een zodanige beslissing te nemen die de rechtbank in goede justitie oordelend redelijk en juist acht.
3.2.
De man verzoekt in conventie de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, althans haar deze te ontzeggen c.q. deze af te wijzen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
3.3.
In reconventie vordert de man de vrouw te veroordelen in de proceskosten van deze procedure, waaronder het salaris van de advocaat en het griffierecht, te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het vonnis en indien voldoening niet binnen deze veertien dagen na dagtekening van het vonnis plaatsvindt, vermeerderd met de wettelijke rente daarover te rekenen vanaf de vijftiende dag na het vonnis.
In conventie en in reconventie:
3.4.
Partijen hebben ieder hun standpunten ter zitting nader toegelicht en de vertegenwoordiger van de Raad heeft een advies uitgebracht.
3.5.
Door en namens de vrouw is in de stukken en tijdens de zitting, kort samengevat, het volgende aangevoerd. [minderjarige] doet al enige tijd zorgelijke uitlatingen over haar verblijf bij haar vader en over wat bij de vader is gebeurd. Op 5 december 2024 heeft de vrouw, via haar advocaat, aan de advocaat van de man kenbaar gemaakt dat zij de contactregeling voor vrijdag 6 december 2024 zal schorsen nu de veiligheid van [minderjarige] in het geding is. Per 13 december 2024 is deze contactregeling stopgezet door de vrouw. De vrouw is ervan overtuigd dat op dit moment een contactregeling tussen de man en [minderjarige] schadelijk is voor [minderjarige] zodat zij genoodzaakt is om haar te beschermen. De vrouw vraagt daarom de voorzieningenrechter de contactregeling stop te zetten c.q. te schorsen in afwachting van de uitkomst van de bodemprocedure. Zij maakt zich zorgen over de gevolgen voor [minderjarige] als de man weet wat [minderjarige] precies heeft gezegd. Om die reden heeft de vrouw spoedeisend belang bij een voorziening. In de voormelde bodemprocedure heeft de vrouw een verweerschrift ingediend met eigen zelfstandige verzoeken. De vrouw is voornemens om deze zelfstandige verzoeken te wijzigen waardoor die in overeenstemming worden gebracht met de vorderingen in deze kortgedingprocedure. De vrouw vindt dat de vordering van de man in reconventie dient te worden afgewezen.
3.6.
De man voert verweer tegen de vorderingen van de vrouw in conventie. De man verwijst voor een volledig beeld van de omstandigheden van de zaak naar het rapport van de Raad van 6 januari 2025, omdat hierin een volledig beeld van de gehele zaak door de loop der jaren wordt geschetst. Volgens de man blijkt hieruit dat er bij de vrouw sprake is van iemand die maar blijft tegenwerken, diskwalificeren en strijden. De uitspraken van [minderjarige] waar de vrouw naar refereert dateren van maanden geleden. De jeugdbeschermer van de GI was op de hoogte van deze uitspraken en heeft daarop geen actie ondernomen. Inmiddels hebben de man en [minderjarige] door het stopzetten van de contactregeling al vijf weken geen contact met elkaar. De man haalt het rapport van de Raad aan, waarin wordt opgemerkt dat de Raad het zeer zorgelijk acht dat de omgang tussen de vader en [minderjarige] recentelijk is stopgezet. Het vermoeden is dat [minderjarige] klem zit in haar loyaliteiten jegens partijen. Hoe langer gewacht wordt met het (opnieuw) opstarten van de omgang, hoe lastiger dit wordt voor [minderjarige] . Gelet hierop verzoekt de man het verzoek tot stoppen/schorsen van de zorg- en contactregeling af te wijzen. Tevens is de man van mening dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar vorderingen in kort geding, aangezien er een bodemzaak over de zorg- en contactregeling aanhangig is waarbij de zitting is bepaald op 17 januari 2024. De uitspraken van [minderjarige] en de zorgen hierover kunnen in deze procedure, mede gezien de zelfstandige verzoeken van de vrouw, tijdens de zitting worden besproken. Ten slotte bepleit de man een toewijzing van zijn vordering in reconventie.
3.7.
De Raad heeft ter zitting aangevoerd dat het in het belang van [minderjarige] is om de omgang tussen haar en de man zo snel mogelijk te hervatten. Een concrete invulling van deze hervatting dient in handen te worden gesteld van de GI. Hierbij gaat de Raad ervan uit dat zijn verzoek om [minderjarige] onder toezicht van de GI te stellen zal worden toegewezen.

4.De beoordeling van de voorzieningenrechter

4.1.
De voorzieningenrechter is bekend dat de kinderrechter in deze rechtbank het voormelde verzoek van de Raad om [minderjarige] , in de zaak met nummer: C/02/430478 / JE RK 25-26, onder toezicht van de GI te stellen ter zitting van 9 januari 2025 heeft toegewezen. Bij deze beslissing is [minderjarige] , uitvoerbaar bij voorraad, onder toezicht van de GI gesteld voor de periode van 9 januari 2025 tot 9 januari 2026.
in conventie:
4.2.
Op grond van artikel 254 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de voorzieningenrechter in alle spoedeisende zaken, waarin gelet op de belangen van partijen een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, bevoegd deze te geven. De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient te worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen van partijen en de uitkomst van de beoordeling van de voorlopige merites van de zaak. Spoedeisend belang heeft de eisende partij in ieder geval, indien van haar niet kan worden gevergd dat zij een bodemprocedure afwacht.
4.3.
De bodemprocedure waar de vrouw naar verwijst betreft de procedure met zaaknummer C/02/424890 FA RK 24-3383. In deze procedure is aan de orde verzoeken van de man en de vrouw betreffende de omgang tussen de man en [minderjarige] . De man wil een uitbreiding van de zorgregeling. De vrouw wil, zoals ter zitting is gebleken, na wijziging van haar zelfstandige verzoeken in die procedure een stopzetting c.q. een schorsing van de zorgregeling. De behandeling van deze verzoeken is gepland op 17 januari 2025. Het belang van [minderjarige] is het beste gediend met een oordeel van de bodemrechter over de vraag of de zorgregeling, zoals vastgesteld bij beschikking van 24 januari 2023, dient te worden gewijzigd. Nu de behandeling van de bodemprocedure is gepland op 17 januari 2025, kan niet worden geoordeeld dat van de vrouw niet kan worden gevergd dat zij de behandeling van de verzoeken in de bodemprocedure afwacht. Uit het voorgaande volgt dat de vrouw geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Deze vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.
in reconventie:
4.5.
De man heeft gevorderd om de vrouw, kort gezegd, te veroordelen in de proceskosten. De voorzieningenrechter ziet in deze procedure geen aanleiding om af te wijken van de gangbare beslissing in zaken als de onderhavige, waarbij ouders inzake familierechterlijke procedures met elkaar procederen, te weten een compensatie van de proceskosten. De vordering van de man zal dan ook worden afgewezen.
in conventie en in reconventie:
4.6.
Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan en ook de omstandigheid dat de procedure betrekking heeft op hun beider kind, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
in conventie: wijst de vorderingen van de vrouw af;
5.2.
in reconventie: wijst de vorderingen van de man af;
5.3.
in conventie en in reconventie: compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Toekoen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2025, in tegenwoordigheid van mr. Van Krieken, griffier.