Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[minderjarige],
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 14 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een vonnis in kort geding uitgesproken in een zaak tussen een vrouw en een man, die beiden ouders zijn van een minderjarig kind, geboren in 2018. De vrouw, eiseres in conventie, vorderde een schorsing van de bestaande zorg- en contactregeling tussen de man en hun kind, omdat zij zich zorgen maakte over de veiligheid van het kind. De man, gedaagde in conventie, verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering en vroeg om veroordeling in de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig was om advies uit te brengen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en de man gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun kind uitoefenen, en dat het kind bij de vrouw woont. De vrouw heeft de contactregeling met de man stopgezet, omdat zij zich zorgen maakte over de uitlatingen van het kind over haar verblijf bij de vader. De man heeft verweer gevoerd en stelde dat de vrouw tegenwerkt en dat de zorgen over het kind niet recent zijn. De Raad heeft ter zitting aangegeven dat het in het belang van het kind is om de omgang tussen het kind en de man zo snel mogelijk te hervatten.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vrouw geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, omdat er een bodemprocedure aanhangig is waarin de zorgregeling aan de orde is. De vorderingen van de vrouw zijn afgewezen, evenals de vorderingen van de man in reconventie. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt.