ECLI:NL:RBZWB:2025:3718

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
15 juni 2025
Zaaknummer
C/02/434305 / JE RK 25-691
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bogaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van de ontwikkeling en opvoeding

Op 21 mei 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van beide minderjarigen voor de duur van twaalf maanden, omdat er ernstige zorgen zijn over hun ontwikkeling. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag, maar zijn niet in staat om op een constructieve manier met elkaar te communiceren, wat leidt tot een onveilige opvoedomgeving voor de kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de zorgen om [minderjarige 2] zijn toegenomen, met psycho-somatische klachten en schoolverzuim als gevolg van de onrustige situatie. De kinderrechter heeft besloten om de ondertoezichtstelling voor de duur van vijf maanden toe te wijzen, met een toetsmoment na deze periode. De kinderrechter benadrukt dat de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling noodzakelijk is om de situatie van de kinderen te verbeteren en om de communicatie tussen de ouders te ondersteunen. De kinderrechter heeft de ouders aangespoord om hun verantwoordelijkheden als ouders serieus te nemen en te werken aan de ontwikkeling van hun kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/434305 / JE RK 25-691
Datum uitspraak: 21 mei 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
gevestigd te Breda,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2008 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2011 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats 1] ,
advocaat: mr. A. Koop- Van Vliet te Breda,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats 2] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling
(GI).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 16 april 2025, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
  • de berichten met bijlagen van mr. Koop-Van Vliet van 25 april 2025, 28 april 2025, 1 mei 2025 en 8 mei 2025;
  • het bericht met bijlagen van de Raad van 23 mei 2025, inhoudende een wijziging van het verzoek.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 21 mei 2025. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld om hun mening te geven. [minderjarige 1] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] woont volledig bij de moeder. [minderjarige 2] verblijft de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van zes maanden.
3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad het verzoek gewijzigd en verzocht [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van twaalf maanden. De Raad heeft het gewijzigde verzoek na de mondelinge behandeling schriftelijk bevestigd.
3.3.
De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de Raad

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de Raad, samengevat, aangevoerd dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Sinds de scheiding zijn de ouders onvoldoende in staat om op een constructieve manier met elkaar te communiceren en om met elkaar afspraken te maken. Daarbij hebben zij een totaal verschillende visie op de opvoeding en houden zij sterk vast aan hun eigen standpunten. De ouders hebben beiden door dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met hun onderlinge strijd worden belast maar leggen de schuld bij de andere ouder. Daarbij is het zorgelijk dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden belast met de negatieve uitspraken die de ouders over elkaar doen. Door voornoemd handelen van de ouders wordt het risico verhoogd dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet loyaal kunnen zijn aan beide ouders.
4.2.
De Raad heeft zorgen om [minderjarige 2] . Hij staat tussen de strijd van de ouders in en bevindt zich letterlijk in twee verschillende werelden. Hij heeft nooit contact met de andere ouder dan bij wie hij op dat moment verblijft en hoort van beide ouders negatieve verhalen over de andere ouder. Ook blijft [minderjarige 2] vaak lang in onzekerheid over zaken die geregeld moeten worden omdat de ouders niet met elkaar communiceren. De Raad ziet daarbij dat [minderjarige 2] vlakker is geworden in zijn emoties. Ook piekert hij veel, maar spreekt hij zijn gevoel niet uit. [minderjarige 2] geeft aan geen behoefte te hebben aan hulpverlening omdat hij niet het gevoel heeft dat die helpend is voor hem. Ook de ouders hebben hier beiden een verschillende visie op. De zorg is groot dat [minderjarige 2] blijft schipperen tussen de ouders en dat hij hierdoor onvoldoende toekomt aan zijn eigen behoeften en dat hij in een loyaliteitsconflict raakt. De Raad heeft de zorg dat [minderjarige 2] hierdoor kan vastlopen in zijn ontwikkeling. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat dat nu al aan de orde is. De zorgen om [minderjarige 2] zijn fors toegenomen. Hij vertoont psycho-somatische klachten en verzuimt steeds meer op school.
4.3.
Ook om [minderjarige 1] zijn er forse zorgen. Hij is uitgevallen op school en regulier onderwijs is op dit moment voor hem niet haalbaar. Er is sprake van paniekklachten, angsten, slecht slapen en van snelle overprikkeling, waardoor [minderjarige 1] niet tot ontwikkeling komt. [minderjarige 1] gaat nu ongeveer twee uur per week naar [hulpverlener] maar ook daar lukt het hem niet om op te bouwen in uren. Er speelt veel in het leven van [minderjarige 1] . Naast de scheiding van zijn ouders en de contactbreuk met zijn vader, heeft hij zichzelf recentelijk aangemeld bij de genderpoli. [minderjarige 1] geeft aan dat zijn hoofd vol zit en dat hij veel stress en spanning ervaart. [minderjarige 1] legt zichzelf veel druk op, vindt het moeilijk om hulp te vragen en heeft moeite met verandering. Het is voor hulpverlening onduidelijk wat de belastbaarheid van [minderjarige 1] is waardoor het lastig is om hem de juiste ondersteuning te bieden. Ook zijn er zorgen over de contactbreuk tussen [minderjarige 1] en zijn vader. [minderjarige 1] heeft geen vertrouwen meer in zijn vader omdat zijn vader niet naar hem luistert. Hij voelt zich afgewezen door hem en vindt dat zijn vader niet naar zijn eigen aandeel hierin kijkt. Ondanks voornoemde zorgen is het positief dat het recentelijk beter gaat met [minderjarige 1] . Het FACT-jeugdteam van de GGZ is met [minderjarige 1] gestart en er lijkt bij [minderjarige 1] meer rust en ruimte ontstaan te zijn sinds hij het contact met zijn vader heeft verbroken.
4.4.
De Raad ziet dat de ouders op dit moment onvoldoende in staat zijn om onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en om hulpverlening te accepteren. De grootste belemmering is gelegen in de onderlinge strijd tussen de ouders. Er is eerder gepoogd hulpverlening in te zetten voor de oudercommunicatie maar die heeft niet tot een verbetering geleid. De ouders hebben onvoldoende vertrouwen in elkaar en in elkaars opvoeding om tot een blijvende verandering te komen. Hierdoor blijft de ouderstrijd op de voorgrond staan. Hulpverlening binnen het vrijwillig kader heeft niet geleid tot het gewenste resultaat, stagneert of komt niet op gang. Dit komt mede doordat niet beide ouders de problematiek erkennen noch de noodzaak zien van hulpverlening.
4.5.
Gelet op het voorgaande verzoekt de Raad om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen van de GI. De betrokkenheid van de GI is nodig om zicht te krijgen op de oudercommunicatie. Voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] acht de Raad het van belang dat er onderzocht gaat worden waar hun problematiek vandaan komt. Wat [minderjarige 1] betreft heeft [jeugdhulp] in 2023 onderzoek gedaan maar de vraag is in hoeverre dit onderzoek nog actueel is. Vervolgens dient er passende hulpverlening voor hen ingezet te worden. Voor [minderjarige 2] acht de Raad de inzet van een onafhankelijke vertrouwenspersoon van belang. Wat [minderjarige 1] betreft, dient er gekeken te worden in hoeverre hij de ruimte heeft om zijn traumabehandeling op te starten en te werken aan een terugkeer naar school. Ook dient er aandacht te zijn voor contactherstel tussen [minderjarige 1] en de vader en voor het behouden van contact tussen [minderjarige 2] en de vader.
4.6.
Nu er sprake is van forse problematiek heeft de Raad besloten zijn verzoek aan te passen en te verzoeken om een ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, met eventueel een tussentijds toetsmoment na negen maanden. De GI heeft deze periode nodig om de problematiek in kaart te brengen en om de juiste hulpverlening in te zetten. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat zowel de GI als de hulpverleningsinstanties kampen met wachtlijsten. Tot slot benadrukt de Raad dat gebleken is tijdens de mondelinge behandeling dat de zorgen inmiddels fors zijn toegenomen. De Raad acht het daarom van belang dat de GI deze zaak met spoed oppakt om verdere escalaties te voorkomen.

5.De standpunten van de belanghebbenden en de informant

5.1.
Door en namens de moeder is, samengevat, aangevoerd dat zij het gewijzigde verzoek van de Raad ondersteunt. Er zijn forse zorgen op diverse leefgebieden. De afgelopen drie jaar is er hulpverlening ingezet vanuit de gemeente maar die heeft niet tot een afname van de zorgen geleid. De zorgen om [minderjarige 1] waren fors. Hij heeft veel meegemaakt door de scheiding van zijn ouders, door het contactverlies met zijn vader en door zijn persoonlijke traject. Sinds [minderjarige 1] geen contact meer heeft met zijn vader gaat het wel beter met hem. Hij piekert minder, zet zich in op school, heeft werk en onderneemt meer met vrienden. Het lijkt alsof [minderjarige 1] meer rust en ruimte ervaart om zichzelf te ontwikkelen. Er is al veel hulpverlening bij [minderjarige 1] betrokken. [minderjarige 1] voelt zich prettig bij het FACT-jeugdteam en is sinds kort gestart met traumabehandeling. Wat het contactherstel tussen [minderjarige 1] en de vader betreft, benadrukt de moeder dat [minderjarige 1] zijn behoeftes hierin voorop dienen te staan.
De zorgen om [minderjarige 2] zijn de afgelopen periode enorm toegenomen. [minderjarige 2] vertoont psycho-somatische klachten waarbij er ook sprake is van een hoog schoolverzuim. Daarbij sluit hij zich steeds verder af en vertelt hij niet wat er in hem omgaat. Ook maakt de moeder zich zorgen dat [minderjarige 2] zijn eigen identiteit lijkt te verliezen doordat hij zich wekelijks in twee compleet verschillende werelden bevindt. [minderjarige 2] heeft daarnaast weerstand gecreëerd richting de hulpverlening. Hij heeft vroeger aangegeven hulpverlening te willen maar die hulp is nooit ingezet omdat de vader er geen toestemming voor gaf. [minderjarige 2] voelt zich niet gehoord en daardoor is zijn vertrouwen in de hulpverlening geschaad. De moeder heeft haar zorgen om [minderjarige 2] gedeeld met de vader maar de vader herkent de zorgen niet. De moeder acht afspraken op school en bij de huisarts noodzakelijk maar de vader komt steeds niet opdagen of zegt de afspraken op het laatste moment af.
5.2.
De moeder is van mening dat de zorgen niet in het vrijwillig kader weggenomen kunnen worden. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] stagneren volledig in hun ontwikkeling omdat de ouders niet in staat zijn om met elkaar te communiceren. De advocaat benadrukt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hier zodanig onder lijden dat zij zelfs een verzoek tot gezagsbeëindiging heeft overwogen. Gelet op het voorgaande ondersteunt de moeder een ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden maar verzoekt zij een tussentijds toetsmoment in te lassen na vijf maanden. De situatie heeft te lang stil gelegen binnen het vrijwillig kader waardoor het noodzakelijk is dat er spoedig stappen worden gezet. Dit is ook van belang om te voorkomen dat er vervangende toestemming voor hulpverlening gevraagd moet worden. Daarbij heeft de vader een procedure aanhangig gemaakt voor de wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige 2] . Ook in dat kader is het belangrijk om een vinger aan de pols te houden.
5.3.
De vader heeft, samengevat, aangevoerd dat hij het gewijzigde verzoek van de Raad ondersteunt. Hij onderschrijft de zorgen die er zijn om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Daarbij benadrukt de vader dat hij hulpverlening voor [minderjarige 2] ondersteunt maar dat hij eerst met de moeder in gesprek wil gaan over de invulling van die hulpverlening. Voornamelijk nu [minderjarige 2] aangeeft geen hulpverlening te willen. De moeder staat echter niet open voor een gesprek. De vader vindt daarnaast dat er al een geruime tijd geen sprake is van gelijkwaardig ouderschap. Ten eerste staan [minderjarige 1] én [minderjarige 2] bij de moeder ingeschreven. De moeder ontvangt daardoor alle informatie en de vader wordt niet ingelicht. De vader wenst persoonlijk met de moeder te communiceren maar de moeder wil enkel schriftelijk contact met hem.
Door alle problematiek heeft de vader al geruime tijd geen contact met [minderjarige 1] . De vader heeft getracht juridische procedures te voorkomen in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] maar ziet op dit moment geen andere mogelijkheden meer. De hulpverlening in het vrijwillig kader is niet afdoende gebleken en de vader ziet een ondertoezichtstelling als laatste redmiddel om gelijkwaardig ouderschap te creëren. Hij ondersteunt ook de verzochte duur van twaalf maanden, aangezien de zorgen al drie jaar aanwezig zijn. De vader heeft meermaals aangegeven dat er ingegrepen moest worden maar hier is niet naar geluisterd. Het feit dat [minderjarige 1] in oktober 2024 heeft aangegeven het contact met de vader volledig te willen verbreken, heeft de emmer voor de vader doen overlopen. De vader hoopt dat de ondertoezichtstelling wordt uitgesproken zodat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zo spoedig mogelijk geholpen kunnen worden. De vader verzet zich niet tegen een tussentijds toetsmoment maar denkt niet dat de zorgen binnen een kortere periode weggenomen kunnen worden.
5.4.
De GI ondersteunt het gewijzigde verzoek van de Raad. Er zijn forse zorgen op diverse leefgebieden. De GI hoort dat de ouders hulpverlening willen maar dat hun visie daarover verschilt en dat de communicatie tussen hen zeer moeizaam verloopt. Er is gedegen onderzoek nodig om te bepalen welke hulpverlening passend is. Voor [minderjarige 2] is dit ook van belang om ervoor te zorgen dat zijn vertrouwen in de hulpverlening niet opnieuw geschaad wordt. De GI betreurt het om mee te delen dat er sprake is van een wachtlijst waardoor de onderhavige casus niet direct opgepakt kan worden. Desondanks geeft de GI aan dat gebleken is tijdens de mondelinge behandeling dat de zorgen zijn toegenomen en dat zij zal bespreken of deze zaak met spoed opgepakt kan worden.

6.De beoordeling

Het wettelijk kader
6.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het burgerlijk wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
De inhoudelijke beoordeling
6.2.
Uit de overgelegde stukken en uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt naar het oordeel van de kinderrechter dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] groeien al geruime tijd op in een onrustige opvoedomgeving waarin zij worden belast met de voortdurende strijd tussen de ouders. Het lukt de ouders niet om constructief met elkaar te communiceren. De ouders hebben een totaal verschillende visie op de opvoeding en houden beiden sterk vast aan hun eigen standpunt. Mede daardoor zijn de opvoedsituaties bij beide ouders totaal verschillend en lukt het hen niet om hierover afspraken met elkaar te maken. Het is zeer zorgelijk dat [minderjarige 2] zich hierdoor iedere week aan een compleet ander leven moet aanpassen. Met de Raad acht de kinderrechter het risico groot dat [minderjarige 2] daardoor in een loyaliteitsconflict terecht komt of dat hij daar zelfs al in zit. Voornamelijk nu deze situatie ook heeft geleid tot contactverlies tussen [minderjarige 1] en zijn vader.
6.3.
Daarbij is gebleken dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] al de nodige gevolgen ervaren van de spanningsvolle situatie waarin zij zitten. [minderjarige 1] is uitgevallen op school en heeft last van paniekklachten, angsten, slecht slapen en van snelle overprikkeling. Daarbij piekert hij veel waardoor hij geen ruimte ervaart om aan zijn ontwikkeling te werken. Ondanks voornoemde zorgen is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat er een prille verbetering zichtbaar is bij [minderjarige 1] . Het doet de kinderrechter deugd om te horen dat [minderjarige 1] weer de ruimte voelt om dingen te ondernemen en om zijn schoolgang op te bouwen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de zorgen om [minderjarige 2] echter zijn toegenomen. Waar [minderjarige 2] eerst in mindere mate zorgelijk gedrag vertoonde, is dit de afgelopen periode toegenomen. [minderjarige 2] piekert veel en is zeer gesloten. Daarbij vertoont [minderjarige 2] , in ieder geval in de thuissituatie bij de moeder, psycho-somatische klachten waardoor het schoolverzuim van [minderjarige 2] enorm is toegenomen. Het baart de kinderrechter zorgen dat [minderjarige 2] hierdoor stagneert in zijn ontwikkeling.
6.4.
De kinderrechter is van oordeel dat de ouders onvoldoende in staat zijn gebleken om voornoemde zorgen om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder eigen verantwoordelijkheid weg te nemen. De dynamiek tussen de ouders is ernstig verstoord. Het is de verantwoordelijkheid van de ouders om hun strijd aan de kant te zetten en om te gaan handelen in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Gebleken is dat de ouders hier op dit moment onvoldoende toe in staat zijn. Het is daarbij zeer zorgelijk dat het de ouders niet eens lukt om met elkaar afspraken te maken bij de school en bij de huisarts van [minderjarige 2] terwijl dit in het belang van [minderjarige 2] noodzakelijk is. Naast het gebrek aan oudercommunicatie is gebleken dat hulpverlening in het vrijwillig kader niet afdoende is geweest om voornoemde zorgen weg te nemen.
6.5.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. De GI dient zo snel mogelijk de regie te voeren, zicht te krijgen op de situatie en passende hulpverlening in te zetten. Daarbij is het van belang dat de GI de ouders ondersteunt in de communicatie zodat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] daar niet meer mee belast worden. Ook dienen de mogelijkheden voor contactherstel tussen [minderjarige 1] en de vader onderzocht te worden, waarbij er aandacht moet zijn voor de behoeften en belastbaarheid van [minderjarige 1] . Aan de ouders benadrukt de kinderrechter dat zij hun verantwoordelijkheid als ouder moeten nemen en dat zij dienen te handelen in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . In dat kader dienen zij ook afspraken te maken bij de school en bij de huisarts van [minderjarige 2] . De kinderrechter benadrukt dat, hoe langer het schoolverzuim van [minderjarige 2] voortduurt, hoe moeilijker het voor hem wordt om zijn normale schoolritme weer op te pakken.
6.6.
Als doelen waaraan binnen de ondertoezichtstelling gewerkt dient te worden, worden aangemerkt:
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ervaren bij beide ouders emotionele veiligheid om zich te kunnen uiten en om het contact onbelast kunnen aangaan en onderhouden met de andere ouder. Hiermee wordt bedoeld dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zichzelf kunnen zijn in het contact met beide ouders en dat zij zich vrij voelen om positief over de andere ouder te vertellen (niet het gevoel hebben te moeten kiezen);
  • de ouders communiceren op een constructieve, respectvolle en gelijkwaardige wijze met elkaar en informeren en consulteren elkaar over de opvoeding en ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben een vertrouwenspersoon bij wie zij zich vertrouwd voelen en bij wie zij (blijvend) hun zorgen, behoeften, onzekerheden en emoties kunnen uiten;
  • [minderjarige 1] heeft passende hulpverlening door wie hij begeleid en gestimuleerd wordt om toe te kunnen komen aan de ontwikkelingstaken die horen bij zijn leeftijd. Daarnaast dient hij ondersteund te worden bij het aanleren van vaardigheden om spanningen en stress te reduceren en om alternatieven te krijgen voor zijn vermijdende coping;
  • [minderjarige 1] heeft een duidelijke dagstructuur, dagbesteding en heeft passende hulpverlening om toe te werken naar schoolgang en naar het opbouwen en onderhouden van sociale relaties;
  • [minderjarige 2] heeft passende hulpverlening om zicht te krijgen op, onder meer, zijn psycho-somatische klachten en om ervoor te zorgen dat [minderjarige 2] weer (volledig) naar school toe gaat;
  • er wordt met behulp van hulpverlening een plan gemaakt samen met de vader en [minderjarige 1] om eventueel tot contactherstel te kunnen komen.
6.7.
Hoewel de kinderrechter van oordeel is dat een periode van twaalf maanden, minimaal, nodig zal zijn om voornoemde zorgen weg te nemen, onderschrijft zij het standpunt van de moeder dat een toetsmoment na vijf maanden noodzakelijk is. De zorgen zijn fors en de zaak heeft te lang stilgelegen in het vrijwillig kader. De GI dient zo spoedig mogelijk de regie te voeren en de nodige hulpverlening in te zetten. Er dient binnen vijf maanden een plan te liggen zodat de situatie niet verder escaleert. Dit is des te meer van belang nu [minderjarige 2] een zeer zorgelijke ontwikkeling laat zien. De kinderrechter zal het verzoek van de Raad daarom toewijzen voor de duur van vijf maanden, onder de aanhouding van het resterende deel van het verzoek. Op deze manier kan de kinderrechter een vinger aan de pols houden. Hoewel de kinderrechter onderschrijft dat de GI kampt met wachtlijsten, benadrukt zij dat deze zaak spoedige betrokkenheid van een jeugdbeschermer vereist. De GI wordt daarom met klem verzocht deze zaak met prioriteit te behandelen.
6.8.
De beoordeling van het resterende deel van het verzoek zal worden aangehouden tot een
nader te bepalen mondelinge behandeling. De datum is bij het afgeven van de beschikking nog niet bekend. De betrokkenen zullen bij separate brief worden opgeroepen voor die mondelinge behandeling. Zoals tijdens de mondelinge behandeling is besproken, zal de kinderrechter proberen de zaak onder zich te houden om herhaling te voorkomen.
6.9.
De kinderrechter verzoekt de GI om
uiterlijk één week voorafgaand aan de volgende mondelinge behandelingeen schriftelijk verslag over te leggen, met daarin een weergave van het verloop van de ondertoezichtstelling, onder de gelijktijdige toezending van een afschrift van dat verslag aan (de advocaat van) de moeder, de vader en aan de Raad. Ook verzoekt de kinderrechter de GI om ervoor zorg te dragen dat de betrokken jeugdbeschermer bij de volgende mondelinge behandeling aanwezig zal zijn.
Uitvoerbaar bij voorraad
6.10.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
6.11.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van de Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 21 mei 2025 tot 21 oktober 2025;
7.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
7.3.
houdt de behandeling van het resterende deel van het verzoek aan tot
een nader te bepalen mondelinge behandeling, bij de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, in de persoon van mr. Bogaert, aan de Stationslaan 10, 4815 GW te Breda;
7.4.
bepaalt dat de Raad, de moeder en haar advocaat, de vader en de GI
bij separate briefworden opgeroepen voor die mondelinge behandeling;
7.5.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2025 door mr. Bogaert, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Van der Linde als griffier, en op schrift gesteld op 28 mei 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.