Op 13 januari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak betreft een verzoek van de Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, de gecertificeerde instelling (GI), om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. De kinderrechter heeft de zitting met gesloten deuren gehouden, waarbij de moeder, de vader, de stiefvader en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig waren. Tijdens de zitting is [minderjarige] gehoord en heeft zij haar mening over de situatie gegeven.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder het ouderlijk gezag over [minderjarige] uitoefent en dat [minderjarige] bij haar moeder en stiefvader woont. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd tot 23 januari 2025. De GI heeft aangegeven dat het goed gaat met [minderjarige], maar dat er nog steeds ondersteuning en toezicht nodig is om de samenwerking tussen de ouders te verbeteren. De ouders hebben beiden ingestemd met de verlenging van de ondertoezichtstelling, hoewel er zorgen zijn over de communicatie tussen hen.
De kinderrechter heeft op basis van de feiten en de ingediende stukken geconcludeerd dat er nog steeds sprake is van bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige]. Daarom heeft de kinderrechter het verzoek van de GI toegewezen en de ondertoezichtstelling verlengd tot 23 januari 2026. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden opgevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 23 januari 2025.