ECLI:NL:RBZWB:2025:372

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
C/02/429148 / JE RK 24-2145
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

Op 13 januari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak betreft een verzoek van de Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, de gecertificeerde instelling (GI), om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. De kinderrechter heeft de zitting met gesloten deuren gehouden, waarbij de moeder, de vader, de stiefvader en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig waren. Tijdens de zitting is [minderjarige] gehoord en heeft zij haar mening over de situatie gegeven.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder het ouderlijk gezag over [minderjarige] uitoefent en dat [minderjarige] bij haar moeder en stiefvader woont. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd tot 23 januari 2025. De GI heeft aangegeven dat het goed gaat met [minderjarige], maar dat er nog steeds ondersteuning en toezicht nodig is om de samenwerking tussen de ouders te verbeteren. De ouders hebben beiden ingestemd met de verlenging van de ondertoezichtstelling, hoewel er zorgen zijn over de communicatie tussen hen.

De kinderrechter heeft op basis van de feiten en de ingediende stukken geconcludeerd dat er nog steeds sprake is van bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige]. Daarom heeft de kinderrechter het verzoek van de GI toegewezen en de ondertoezichtstelling verlengd tot 23 januari 2026. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden opgevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 23 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/429148 / JE RK 24-2145
Datum uitspraak: 13 januari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2015 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. C.E. Koopmans te Dordrecht,
[de stiefvader] ,
hierna te noemen: de stiefvader,
wonende te [woonplaats 1] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. A.J.C.W. Scholte-van de Ven te Oss .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 26 november 2024.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 13 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
  • de vader met zijn advocaat;
  • de begeleidster van de vader vanuit [stichting] , aan wie bijzondere toegang is verleend;
  • de stiefvader;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. Zij heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij haar moeder en stiefvader.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 22 januari 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 23 januari 2024 tot 23 januari 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek voert de GI, samengevat, het volgende aan. Het gaat goed met [minderjarige] . Ze is een vrolijk, open meisje. Na geruime tijd geen contact te hebben gehad met haar biologische vader, is de omgang hersteld. De GI geeft aan dat beide ouders na de spoeduithuisplaatsing hard aan de slag zijn gegaan om de situatie voor [minderjarige] te verbeteren. De ouders zijn zeer betrokken en houden erg van hun dochter. Het grootste knelpunt blijft de samenwerking tussen de ouders. Het opvolgen van de aanwijzingen om de communicatie via de GI of via de begeleidster van de vader van [stichting] te doen, blijft voor beiden nog een uitdaging. De GI is van mening dat er nog ondersteuning en toezicht nodig is om de samenwerking tussen de ouders verder te stabiliseren. Wat betreft de omgangsregeling heeft de GI benadrukt dat blijvend gekeken wordt naar wat het beste is voor [minderjarige] . De GI heeft zich afgevraagd wat de gebeurtenissen in het verleden zou betekenen voor [minderjarige] . De GI heeft gekozen om niet in te zetten op intensieve hulpverlening. [minderjarige] laat geen tekenen zien van een trauma. Zij geeft nu wel aan het moeilijk te vinden om van de ene ouder naar de andere ouder te gaan. Op school gaat een psycholoog onderzoek doen naar een mogelijk loyaliteitsconflict waarin [minderjarige] zich bevindt.
4.2.
Door en namens de moeder is, samengevat, naar voren gebracht dat de zorgen met betrekking tot [minderjarige] zelf beperkt zijn. Ten aanzien van de communicatie tussen de ouders zijn er wel zorgen. De GI heeft hierin een belangrijke taak om ondersteuning te bieden. Het is van belang dat er in het komende jaar stappen gezet gaan worden om de situatie zodanig te verbeteren dat de ondertoezichtstelling kan worden beëindigd. De moeder verzet zich niet tegen de verzochte verlenging van de ondertoezichtstelling.
4.3.
Door en namens de vader is, samengevat, het volgende aangegeven. De vader gaat akkoord met de verlenging van de ondertoezichtstelling. Hij benadrukt dat het niet gaat om een zuivere omgangsondertoezichtstelling, maar dat er wel degelijk ook andere problematieken spelen. De vader vindt het jammer dat [minderjarige] toch nog wel klem lijkt te zitten tussen de ouders en is van mening dat hier onderzoek naar moet worden verricht. De vader is erg blij dat het contact er weer is. Het contact met [minderjarige] gaat goed. Zij heeft het fijn bij hem. De vader onderneemt leuke activiteiten en het corrigeren van [minderjarige] gaat ook steeds beter. De vader hoopt dat de ondertoezichtstelling niet meer nodig is, maar op dit moment is het nog te vroeg om daarmee te stoppen. Er is nu nog hulp van een derde nodig.
4.4.
De stiefvader pleit voor toewijzing van het verzoek van de GI.
4.5.
[minderjarige] heeft in haar gesprek met de kinderrechter aangegeven dat zij de gesprekken met de jeugdzorgwerker prettig vindt. Zij heeft er dan ook geen bezwaar tegen een verlenging van de ondertoezichtstelling. Zij vindt het fijn dat het contact met haar biologische vader is hersteld.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Op grond van artikel 1:260 lid 1 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.3.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt het volgende. Er is geruime tijd geen omgang geweest tussen [minderjarige] en haar biologische vader. Die omgang is er nu wel. [minderjarige] vindt het prettig om omgang te hebben met haar vader. Omdat het contact nog als pril wordt aangemerkt is het goed dat het verloop hiervan nog de aandacht van de GI heeft. Er is daarnaast behoefte aan onderzoek naar een mogelijk loyaliteitsconflict waarin [minderjarige] zich lijkt te bevinden. Het is van belang dat de GI ook hier aandacht voor heeft. Daarnaast dient de GI door te gaan met het verbeteren van de oudercommunicatie. Beide ouders hebben aangegeven het noodzakelijk te vinden dat de ondertoezichtstelling wordt voortgezet.
5.4.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat er nog altijd concrete bedreigingen zijn in de ontwikkeling van [minderjarige] en dat aan de wettelijke vereisten voor de ondertoezichtstelling daarom nog steeds wordt voldaan.
5.5.
De kinderrechter zal het onweersproken verzoek toewijzen voor de verzochte periode.
5.6.
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregelen, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er daartegen hoger beroep wordt ingesteld.
5.7.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 23 januari 2025 tot 23 januari 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2025 door mr. Toekoen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Van Krieken als griffier, en op schrift gesteld op 23 januari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.