ECLI:NL:RBZWB:2025:3723

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
C/02/435863 / FA RK 25-2717
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voogdij vanwege overlijden enige gezagsdrager

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 juni 2025 een nadere beschikking gegeven over de voorlopige voogdij van een minderjarige, geboren in 2013, na het overlijden van de enige gezagsdrager, de oma moederszijde. De kinderrechter heeft de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, en de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering betrokken bij de procedure. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een gezagsvacuüm is ontstaan na het overlijden van de oma, die tot dat moment de voogdij uitoefende. De kinderrechter heeft de GI belast met de voorlopige voogdij over de minderjarige, met ingang van 11 juni 2025 tot 28 augustus 2025, om te voorzien in de noodzakelijke gezagsuitoefening en om de belangen van de minderjarige te behartigen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk van kracht is, ongeacht een eventueel hoger beroep. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat de maatregel na drie maanden vervalt, tenzij er voor die tijd een verzoek tot voorziening in het gezag wordt ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/435863 / FA RK 25-2717
Datum uitspraak: 5 juni 2025
Nadere beschikking van de kinderrechter over voorlopige voogdij
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Breda, hierna te noemen de Raad,
over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2013 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt in deze zaak als belanghebbende aan:
de gecertificeerde instelling
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING, locatie Rotterdam, hierna te noemen de GI.
De kinderrechter merkt in deze zaak als informanten aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats 2] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
In het procesdossier zit de in deze zaak gegeven beschikking van deze rechtbank van 28 mei 2025 en alle daarin genoemde stukken.
1.2.
Op 5 juni 2025 heeft de kinderrechter het verzoek, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die behandeling zijn verschenen en gehoord:
  • de moeder;
  • de vader;
  • een vertegenwoordigster namens de Raad;
  • een vertegenwoordigster namens de GI.
1.3.
[minderjarige] is, gelet op zijn leeftijd, gerechtigd om zijn mening over het verzoek te geven. Bij aanvang van voormelde mondelinge behandeling heeft [minderjarige] zijn mening over het verzoek gegeven tijdens een gesprek met de kinderrechter. Bij aanvang van de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter een samenvatting hiervan gedeeld met partijen en hen in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is op [geboortedag] 2013 geboren als kind van mevrouw [de moeder] (de moeder) en de heer [de vader] (de vader).
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 18 december 2018 is het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] , die tot dat moment was belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag, beëindigd en is de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant benoemd tot voogdes over [minderjarige] .
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 17 december 2020 is de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant ontslagen als voogdes over [minderjarige] en is de gecertificeerde instelling Briedis Jeugdbeschermers benoemd tot voogdes over [minderjarige] .
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 31 augustus 2021 is de gecertificeerde instelling Briedis Jeugdbeschermers ontslagen als voogdes over [minderjarige] en is de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (de GI) benoemd tot voogdes over [minderjarige] .
2.5.
Bij beschikking van deze rechtbank van 10 december 2024 is de GI ontslagen als voogdes over [minderjarige] en is mevrouw [de oma] , hierna te noemen: de oma moederszijde, met ingang van 1 februari 2025 benoemd tot voogdes over [minderjarige] .
2.6.
De oma moederszijde is op [datum] 2025 overleden. Doordat de oma moederszijde als voogdes de enige gezagsdrager over [minderjarige] was, werd er sindsdien niet in het gezag over [minderjarige] voorzien waardoor er een gezagsvacuüm is ontstaan.
2.7.
Bij beschikking van deze rechtbank van 28 mei 2025 is de GI belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige] , met ingang van 28 mei 2025 tot 11 juni 2025. Deze maatregel is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beslissing is voor het overige aangehouden tot de mondelinge behandeling van 5 juni 2025. Deze beschikking is onverwijld uitgesproken, oftewel zonder partijen daaraan voorafgaand in de gelegenheid te stellen om hun mening hierover te geven.
2.8.
[minderjarige] woonde per medio 2015 bij de oma moederszijde. Sinds het overlijden van de oma moederszijde verblijft [minderjarige] bij zijn moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De kinderrechter dient allereerst te beoordelen of er sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden die aanleiding geven om voormelde spoedbeslissing van 28 mei 2025 met ingang van heden te herroepen.
3.2.
Daarnaast is nog aan de orde het resterende deel van het verzoek van de Raad tot het uitspreken van de voorlopige voogdij over [minderjarige] met ingang van 11 juni 2025 tot 28 augustus 2025.

4.De standpunten

4.1.
[minderjarige] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter, samengevat, onder meer het volgende aangegeven. [minderjarige] weet waar het verzoek over gaat, namelijk over wie de baas over hem mag zijn. Volgens [minderjarige] gaat het momenteel goed met hem, ook op school, ondanks dat hij in het verleden heftige dingen heeft meegemaakt. [minderjarige] verblijft inmiddels zes weken bij zijn moeder. Hoewel dat volgens [minderjarige] even wennen was, gaat dit goed. Hij vindt het leuk dat hij nu een zusje heeft en dat hij zijn kat mocht meenemen. Het contact met zijn vader verloopt ook goed. [minderjarige] kijkt ten slotte uit naar een reis naar Zweden en hij wil graag met zijn opa naar Disneyland. Zijn opa is namelijk eenzaam.
4.2.
De Raad heeft ter onderbouwing van voormeld verzoek, samengevat, onder meer het volgende aangegeven. De Raad handhaaft het resterende deel van het verzoek, in die zin dat de Raad verzoekt om de voorlopige voogdij over [minderjarige] uit te spreken voor de resterende duur (in totaal drie maanden) en de GI te belasten met de uitvoering daarvan. Van belang is dat er wordt voorzien in het gezag over [minderjarige] en dat een nieuw gezagsvacuüm wordt voorkomen. In de komende periode zal de Raad een onderzoek verrichten naar de definitieve invulling van het gezag over [minderjarige] .
4.3.
De GI heeft, samengevat, onder meer het volgende aangegeven. De GI stemt in met het verzoek. Van belang is dat bepaalde zaken over [minderjarige] geregeld kunnen en zullen worden. De jeugdbeschermer die eerder bij [minderjarige] en het systeem betrokken is geweest, zal de maatregel uitvoeren.
4.4.
De moeder heeft, samengevat, aangegeven dat zij het goed vindt dat er duidelijkheid komt over de invulling van het gezag over [minderjarige] door middel van het uitspreken van een voorlopige voogdijmaatregel in de komende periode. Dit zodat de moeder en [minderjarige] zich kunnen richten op het verdere rouwproces. De moeder maakt zich zorgen over hoe het op dit moment met [minderjarige] gaat. De moeder heeft daarnaast aangegeven dat zij het vervelend vindt, toen er een gezagsvacuüm ontstond, dat zij in eerste instantie niets kon doen en regelen met betrekking tot het inzetten van de nodige hulp voor [minderjarige] en het afhandelen van (het verwerpen van) de erfenis. Nadat de moeder contact had gezocht met de Raad en om hulp heeft gevraagd, heeft het namelijk enige tijd geduurd totdat het een en ander in gang gezet is. Een maand na het overlijden van de oma moederszijde is de voorlopige voogdij uitgesproken. De moeder heeft dit ervaren als een lange periode.
4.5.
De vader heeft, samengevat, aangegeven dat hij graag wil dat er een onderzoek wordt verricht naar de definitieve invulling van het gezag over [minderjarige] . De vader vindt het heftig om te horen dat [minderjarige] zich afvraagt wie nu de baas over hem is.

5.De nadere beoordeling

5.1.
De kinderrechter kan op grond van artikel 1:241, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), onder meer op verzoek van de Raad, een gecertificeerde instelling belasten met de voorlopige voogdij over de minderjarige indien het dringend en onverwijld noodzakelijk is om in de gezagsuitoefening over de minderjarige te voorzien teneinde de belangen van de minderjarige te kunnen behartigen.
5.2.
De kinderrechter verwijst naar de inhoud van voormelde beschikking van 28 mei 2025. Hierbij is met spoed de voorlopige voogdij over [minderjarige] uitgesproken voor de duur van twee weken, tot 11 juni 2025. Het verzoek van de Raad is voor het overige aangehouden. Deze beslissing is gegeven zonder dat partijen daaraan voorafgaand in de gelegenheid zijn gesteld om hun mening te geven. Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen daartoe in de gelegenheid gesteld. Naar aanleiding daarvan is, naar het oordeel van de kinderrechter, niet gebleken dat er sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden waardoor de spoedbeslissing van 28 mei 2025 met ingang van heden zou moeten worden herroepen. De kinderrechter laat deze spoedbeslissing dus in stand.
5.3.
De kinderrechter is voorts van oordeel dat wordt voldaan aan voormelde wettelijke vereisten om voor de komende periode een voorlopige voogdijmaatregel over [minderjarige] uit te spreken, en overweegt daartoe als volgt.
5.4.
Uit de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat de oma moederszijde van [minderjarige] op [datum] 2025 is overleden. Doordat de oma moederszijde tot haar overlijden was belast met de voogdij over [minderjarige] en zij de enige gezagsdrager was, werd er sindsdien niet in het gezag over [minderjarige] voorzien waardoor er een gezagsvacuüm is ontstaan. Om met spoed in het gezag over [minderjarige] te voorzien en direct bepaalde dingen te kunnen regelen in het belang van [minderjarige] , is bij voormelde beschikking de GI voorlopig belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige] . In de komende periode zal de Raad een onderzoek verrichten naar de wijze waarop het beste in het gezag over [minderjarige] kan worden voorzien. Van belang is dat er in de tussentijd, zeker in deze voor [minderjarige] moeilijke periode, belangrijke gezagszaken over hem kunnen worden geregeld en dat er gezagsbeslissingen kunnen worden genomen, zoals het inzetten van passende hulp en ondersteuning en de (verdere) afhandeling van (het verwerpen van) de erfenis voor [minderjarige] .
5.5.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat het dringend en onverwijld noodzakelijk is om in de gezagsuitoefening over [minderjarige] te voorzien teneinde de belangen van [minderjarige] te kunnen behartigen. De kinderrechter zal het resterende verzoek van de Raad daarom toewijzen en de GI belasten met de voorlopige voogdij over [minderjarige] met ingang van 11 juni 2025 (de datum waarop de huidige maatregel afloopt) en tot 28 augustus 2025. Aangezien de GI al eerder bij [minderjarige] en het systeem betrokken is geweest en met het oog op het onderlinge vertrouwen dat is opgebouwd, zal de kinderrechter de GI belasten met de uitvoering van de voorlopige voogdij.
5.6.
De kinderrechter zal de beslissing, gelet op het karakter daarvan, het belang dat hierover duidelijkheid bestaat en om te voorkomen dat er opnieuw een gezagsvacuüm ontstaat, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dit betekent dat de beslissing per direct van kracht is en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.
5.7.
De kinderrechter overweegt tot slot als volgt. Uit lid 4 van voormeld artikel volgt dat de maatregel na verloop van drie maanden na de dag van de beschikking vervalt, in dit geval gerekend vanaf de datum van de spoedbeschikking van 28 mei 2025, tenzij voor het einde van deze termijn om een voorziening in het gezag over de minderjarige is verzocht. In dat geval loopt de maatregel door totdat de rechtbank op voormeld verzoek heeft beslist.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
belast de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering met de voorlopige voogdij over [minderjarige] , met ingang van 11 juni 2025 tot 28 augustus 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
verstaat dat voormelde maatregel van rechtswege vervalt na expiratie van voormelde termijn, tenzij voor het einde van die termijn aan de rechter een voorziening in het gezag over [minderjarige] is verzocht.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2025 door mr. Sumner, kinderrechter, in aanwezigheid van de griffier, en schriftelijk uitgewerkt op 16 juni 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.