ECLI:NL:RBZWB:2025:3728
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de daaruit voortvloeiende onroerendezaakbelasting
Op 16 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over de WOZ-waarde van een woning. De belanghebbende, eigenaar van een eindwoning in [plaats], had beroep aangetekend tegen de waardebeschikking van de heffingsambtenaar, die de waarde op 1 januari 2022 had vastgesteld op € 192.000. De heffingsambtenaar had het bezwaar van de belanghebbende ongegrond verklaard, wat leidde tot de aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) voor het jaar 2023.
Tijdens de zitting op 5 juni 2025 heeft de rechtbank de argumenten van de belanghebbende en de heffingsambtenaar gehoord. De belanghebbende betwistte de vastgestelde waarde en stelde een lagere waarde van € 178.000 voor. De rechtbank beoordeelde of de heffingsambtenaar de waarde niet te hoog had vastgesteld en of de argumenten van de belanghebbende voldoende onderbouwd waren.
De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar de waarde aannemelijk had gemaakt door gebruik te maken van een waarderapport en een taxatiematrix, waarin vergelijkbare woningen waren meegenomen. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning van de belanghebbende. Uiteindelijk werd het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waardoor de waardebeschikking en de aanslag OZB in stand bleven. De belanghebbende kreeg geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.