ECLI:NL:RBZWB:2025:3748

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
11660581 \ VV EXPL 25-32
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Badal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een gehuurde kamer in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde]. [Eiser] vorderde de ontruiming van een kamer die door [gedaagde] werd gehuurd, omdat deze zonder recht of titel in de woning verbleef. De procedure begon met een dagvaarding op 13 mei 2025, gevolgd door een mondelinge behandeling op 3 juni 2025. Tijdens deze zitting was [eiser] aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. M.P.M. Riep, terwijl [gedaagde] niet verschenen was, waardoor verstek werd verleend.

De kantonrechter oordeelde dat er voldoende bewijs was dat [gedaagde] vanaf 11 december 2024 zonder recht of titel in de woning verbleef, aangezien de huurovereenkomst tijdig en correct was aangezegd door [eiser]. De kantonrechter concludeerde dat de vordering tot ontruiming met grote waarschijnlijkheid in een bodemprocedure zou worden toegewezen, gezien het spoedeisende belang van [eiser]. De ontruimingstermijn van één week werd als redelijk beschouwd, en het vonnis werd uitvoerbaar verklaard. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die in totaal € 912,47 bedroegen.

Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en kan tot 18 juni 2026 ten uitvoer worden gelegd tegen ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging in de onroerende zaak bevindt. De uitspraak is gedaan door mr. Badal en openbaar uitgesproken op 17 juni 2025.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 11660581 \ VV EXPL 25-32
Vonnis in kort geding van 17 juni 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M.P.M. Riep,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 mei 2025 met producties,
  • de mondelinge behandeling van 3 juni 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert samengevat - ontruiming van de gehuurde kamer aan [adres] te [plaats 2] met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 juni 2025. Ter zitting was [eiser] aanwezig, bijgestaan door mr. M.P.M. Riep.
2.3.
Hoewel behoorlijk gedagvaard met inachtneming van de bij de wet voorgeschreven termijnen en formaliteiten, is aan de zijde van [gedaagde] formeel niemand ter zitting verschenen. Tegen hem is dan ook verstek verleend.

3.De beoordeling

3.1.
Voor toewijzing van een vordering tot ontruiming in kort geding is alleen plaats als met een grote mate van waarschijnlijkheid is vast te stellen dat de bodemrechter de huurovereenkomst zal ontbinden en de huurder tot ontruiming zal veroordelen en de uitkomst van de bodemprocedure, vanwege een spoedeisend belang aan de zijde van [eiser] , niet kan worden afgewacht.
Spoedeisend belang
3.2.
Voldoende is gebleken dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn gevorderde voorziening tot ontruiming van de woning. [gedaagde] verblijft momenteel zonder recht of titel in de woning, wat een inbreuk op zijn eigendomsrecht is. Daarnaast lijdt [eiser] schade, omdat [gedaagde] geen huurbetalingen doet, de kosten voor gas, water en elektriciteit voor [eiser] blijven doorlopen en [eiser] de kamer niet aan een ander kan verhuren.
Ontruiming
3.3.
Nu [gedaagde] niet is verschenen en de stellingen van [eiser] niet zijn weersproken, moet er van uit worden gegaan dat sprake is van een huurovereenkomst voor bepaalde tijd, waarbij het einde van de huurovereenkomst tijdig en correct door [eiser] is aangezegd. [1] Dit brengt mee dat de einddatum van de huurovereenkomst 10 december 2024 is en daarmee met ingang van 11 december 2024 geen sprake meer is van een huurovereenkomst.
3.4.
Voldoende aannemelijk is dat [gedaagde] vanaf 11 december 2024 zonder recht of titel in de woning van [eiser] verblijft. Nu [gedaagde] niet is verschenen heeft hij zichzelf de mogelijkheid ontnomen om op de stellingen van [eiser] in te gaan, zijn situatie toe te lichten en om vragen van de kantonrechter te beantwoorden. Het is de kantonrechter niet gebleken dat sprake is van belangen van [eiser] anders dan een algemeen woonbelang. Met inachtneming hiervan is de kantonrechter van oordeel dat de vordering tot ontruiming van de woning in een bodemprocedure met grote mate van waarschijnlijkheid zal worden toegewezen. Deze vordering is daarom ook in dit kort geding toewijsbaar. Ter zitting heeft [eiser] nog toegelicht dat er geen gehele woning ontruimd moet worden, maar dat het om een kamer gaat van ongeveer 15 m2 waarbij het bed en een kast niet ontruimd moeten worden, omdat deze van [eiser] zijn. De kantonrechter acht de gevorderde ontruimingstermijn van één week daarom een redelijke termijn.
Tenuitvoerlegging vonnis ten opzichte van derden
3.5.
[eiser] heeft verzocht om te bepalen dat dit vonnis tot één jaar nadat het vonnis is uitgesproken, ten uitvoer kan worden gelegd tegen eenieder die zich ten tijde van de uitvoering van het vonnis in de onroerende zaak (en de daarin gehuurde en/of in gebruik zijnde kamer) bevindt, daar binnentreedt of telkens wanneer dit zich voordoet. Deze vordering is niet afzonderlijk door [gedaagde] weersproken en is gebaseerd op de wet. [2] De bepaling is bedoeld voor de situatie dat op het moment van tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis ook andere personen, dan tegen wie de ontruiming is uitgesproken, aanwezig zouden kunnen zijn. Deze vordering komt de kantonrechter niet onrechtmatig voor en zal worden toegewezen.
3.6.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
144,47
- griffierecht
90,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
912,47

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen één week na betekening van dit vonnis de onroerende zaak en de daarin door hem gehuurde en/of in gebruik zijnde kamer aan [adres] te [plaats 2] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van [eiser] zijn, en de sleutels af te geven aan [eiser] ,
4.2.
bepaalt dat dit vonnis tot 18 juni 2026 ten uitvoer kan worden gelegd tegen ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging daar bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer dat zich voordoet,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 912,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Badal en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2025.

Voetnoten

1.Art. 7:271 lid 1 jo art. 7:228 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
2.Art. 557a lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.