In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juni 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda beoordeeld. De heffingsambtenaar had een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan de belanghebbende, die eigenaar is van een auto die op 2 juni 2023 zonder betaling van parkeerbelasting was geparkeerd. De rechtbank constateert dat de heffingsambtenaar een onjuist bedrag aan kosten in rekening heeft gebracht, namelijk € 57,75 in plaats van het in de Verordening vastgelegde bedrag van € 52,75. Hierdoor is het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard en is de naheffingsaanslag verlaagd tot € 55,05. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de belanghebbende recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, omdat het bestreden besluit onrechtmatig was. Het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn is afgewezen, omdat de redelijke termijn niet was overschreden. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten aan de belanghebbende.