In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juni 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda beoordeeld. De heffingsambtenaar had een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende, die als bestuurder van een auto was geconstateerd zonder parkeerbelasting. Het bezwaar van belanghebbende werd door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 15 januari 2025 was de heffingsambtenaar niet aanwezig, maar de rechtbank oordeelde dat de uitnodiging voor de zitting correct was verzonden. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende deels gegrond verklaard, omdat het bedrag aan kosten dat in rekening was gebracht hoger was dan in de Verordening was vastgelegd. De rechtbank heeft de naheffingsaanslag verminderd tot € 55,05 en heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan belanghebbende. Het verzoek om vergoeding van immateriële schade werd afgewezen, omdat de redelijke termijn niet was overschreden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.