ECLI:NL:RBZWB:2025:3779

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
25/1061
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op een bezwaar inzake een omgevingsvergunning voor het houden van paarden

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juni 2025, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar tegen een omgevingsvergunning. Eiser had op 30 juli 2024 bezwaar gemaakt tegen de beslissing van 4 juli 2024, waarbij een omgevingsvergunning was verleend voor het houden van paarden. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat het college de beslissing heeft verdaagd tot 19 december 2024, maar geen schriftelijke mededeling aan eiser heeft gedaan. Eiser heeft het college op 23 december 2024 in gebreke gesteld, waarna de termijn van twee weken is verstreken zonder dat er een nieuw besluit is genomen.

De rechtbank bepaalt dat het college alsnog binnen vier weken na de uitspraak een besluit moet nemen op het bezwaar. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelt ook de reeds verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442,-, die loopt van 8 januari 2025 tot 20 februari 2025. Eiser krijgt het griffierecht van € 194,- vergoed en een proceskostenvergoeding van € 453,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/1061

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.T. van de Weerdt),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, het college.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat het college volgens hem niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 30 juli 2024 tegen de beslissing van 4 juli 2024 waarin - met toepassing van de reguliere procedure - een omgevingsvergunning is verleend voor “het aanduiden ten behoeve van het houden van paarden” aan de [adres] .
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep kennelijk gegrond?
3. Het beroep is kennelijk gegrond. Eiser heeft het bezwaarschrift ingediend op 30 juli 2024. Alhoewel een schriftelijke mededeling aan eiser ontbreekt, maakt de rechtbank uit de stukken op dat het college de beslissing heeft verdaagd tot 19 december 2024. Eiser heeft het college op 23 december 2024 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan het college worden opgelegd?
4. Omdat het college nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het college dit alsnog moet doen.
4.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het college dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
4.2.
Uit rechtspraak volgt dat het mogelijk is om bij de beslissing op bezwaar uitsluitend over te gaan tot herroeping van het primaire besluit als tijdens de bezwaarprocedure is vastgesteld dat het besluit met de verkeerde procedure is voorbereid. Alsdan zal tegelijkertijd met de herroeping van het primaire besluit een afzonderlijk ontwerpbesluit ter inzage moeten worden gelegd. [2]
4.3.
Het college heeft in het verweerschrift van 30 mei 2025 aangegeven dat ten onrechte een reguliere procedure is gevoerd, terwijl het besluit met de uitgebreide voorbereidingsprocedure had moeten worden voorbereid. Het college geeft ook aan dat zij op dit moment geen beslissing op bezwaar kan nemen zonder ook direct de uitgebreide voorbereidingsprocedure te doorlopen. Ten slotte geeft het college aan dat er geen onwil is om een besluit te nemen.
4.4.
Uit de stukken kan de rechtbank niet opmaken wanneer het college de uitgebreide voorbereidingsprocedure is gestart. De rechtbank acht echter wel aannemelijk dat ook die beslistermijn inmiddels is verstreken. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom het voor het college niet mogelijk is om op korte termijn te beslissen op het bezwaar. Dat dit mogelijk een onbevredigend resultaat oplevert, zoals het college suggereert in de e-mail van 12 februari 2025, doet hier niet aan af. De rechtbank betrekt hierbij het gestelde belang van eiser bij een spoedige beslissing op het bezwaar.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op het bezwaar te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. Een langere termijn dan twee weken acht de rechtbank in dit geval aangewezen vanwege het belang van een zorgvuldige besluitvorming. In dit geval acht de rechtbank het redelijk gelet op de verstreken tijd sinds het indienen van het bezwaar en de toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure dat het college vier weken de tijd krijgt om alsnog te beslissen op het bezwaar.
Welke dwangsom wordt aan het college opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat het college een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het college. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
6. Eiser heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [3]
6.1.
Het college heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De dwangsom is in dit geval verschuldigd vanaf 8 januari 2025 tot 20 februari 2025 en bedraagt € 1.442,-.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, het college de onder 4.5. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan het college de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd. De rechtbank stelt ook de door het college al verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast zoals onder 6.1. berekend.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 453,50 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het college op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat het college aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- ;
- stelt de door het college te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 194,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van J. Stevens, griffier, op 17 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.ABRvS 18 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1311.
3.Dit staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.