ECLI:NL:RBZWB:2025:3781

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
24/6642
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WIA-uitkering en duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 17 juni 2025, wordt de zaak behandeld van een eiser die een WIA-uitkering heeft aangevraagd na uitval door stressgerelateerde klachten. Het UWV heeft de uitkering toegekend met een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%, maar heeft het bezwaar van de eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2025 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het UWV onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van de eiser. De verzekeringsarts van het UWV heeft gesteld dat de beperkingen van de eiser niet duurzaam zijn, maar de rechtbank vindt dat de onderbouwing van deze conclusie te algemeen is en niet specifiek genoeg ingaat op de situatie van de eiser. De rechtbank geeft het UWV de gelegenheid om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen binnen acht weken. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6642 WIA

tussenuitspraak van 17 juni 2025 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. drs. E.C. Spiering),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Inleiding

1. Het UWV heeft met het besluit van 28 mei 2024 (primair besluit) aan eiser een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend met ingang van 13 mei 2024 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Met het bestreden besluit van 29 juli 2024 is het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.1.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: mr. I.P.H.M. van Lieshout . Eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig.

Feiten en omstandigheden

2. Eiser is laatstelijk werkzaam geweest als field service manager voor 40 uur per week. Voor dat werk is hij in mei 2022 uitgevallen vanwege stressgerelateerde klachten. Eiser heeft op 7 februari 2024 een WIA-uitkering aangevraagd. Zijn aanvraag heeft geleid tot de in de inleiding vermelde besluiten.

Beoordeling door de rechtbank

3. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per 13 mei 2024 volledig arbeidsongeschikt is, maar dat deze arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is.
Het medische onderzoek van het UWV
4. Aan het bestreden besluit is een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV van 23 juli 2024 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts b&b merkt op dat in de bekende medische informatie van behandelaars de diagnoses worden beschreven, maar daar niets geschreven wordt over een ongunstige prognose. De bedrijfsarts doet dit wel en stelt in zijn actueel oordeel van het re-integratieverslag dat eiser in de toekomst wel kan werken. De verzekeringsarts b&b deelt dit standpunt. Eiser heeft meerdere psychiatrische problemen, waaronder een persoonlijkheids-stoornis. Volgens de verzekeringsarts b&b moet deze al aanwezig zijn geweest toen eiser nog werkzaam was. In gecompenseerde toestand hoeft dit niet te leiden tot arbeids-ongeschiktheid, dat heeft eiser in het verleden ook al laten zien door te werken. Daarnaast heeft depressie over het algemeen een gunstige prognose ook indien er sprake is van recidive. Eiser wordt hiervoor adequaat behandeld. De behandeling is tevens gericht op herstel. De verzekeringsarts b&b concludeert dat herstel niet is uitgesloten en dat de aangenomen beperkingen niet duurzaam zijn.
Eisers beroepsgronden
5. Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het UWV miskent dat hij gediagnosticeerd is met complexe psychische problematiek, dat deze hem al veel langer parten speelt dan alleen in de afgelopen twee jaar, en dat hij al eerder en ook langdurig als gevolg van die problematiek is uitgevallen. Door het UWV is niet gemotiveerd waarom in eisers geval verwacht moet worden dat de depressie opklaart, anders dan dit in zijn algemeenheid wordt aangenomen. De rechtspraak vergt dat als klachten door middel van behandeling worden verwacht te zullen afnemen, van die behandeling een concreet behandelresultaat moet kunnen worden aangegeven. Daar ontbreekt het hier aan. Dat klemt ook met het recidiverende verleden van die klachten.
Heeft het UWV terecht aangenomen dat de beperkingen niet duurzaam zijn?
6. De rechtbank beoordeelt in dit beroep of het UWV terecht aan eiser een loongerelateerde WGA-uitkering heeft toegekend, omdat eisers beperkingen niet duurzaam zouden zijn. De datum in geding is 13 mei 2024.
6.1.
Uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] volgt dat het bij de vraag naar de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen gaat om de toekomstige mogelijkheden tot arbeidsparticipatie en om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde, in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
6.2.
Door de verzekeringsarts b&b is gesteld dat een depressie een aandoening is die over het algemeen een gunstige prognose heeft, dat eiser hiervoor adequaat behandeld wordt en de behandeling ook nog steeds gericht is op herstel. Nu een verdere toelichting ontbreekt, is voor de rechtbank niet duidelijk op welke behandeling wordt gedoeld en waarop het standpunt dat deze behandeling nog steeds is gericht op herstel is gebaseerd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de overwegingen van de verzekeringsarts b&b te algemeen en onvoldoende toegespitst op de situatie van en de te verwachten behandelresultaten voor eiser. Dat geldt ook voor de in beroep ingezonden rapportage van de verzekeringsarts b&b van 19 mei 2024. Weliswaar wordt hierin aangegeven dat bij eiser op datum in geding sprake is van een behandeling die bestaat uit ISTDP, KDP, biofeedback en het instellen van de juiste antidepressiva door een psychiater, maar ook in deze rapportage is door de verzekeringsarts b&b niet concreet onderbouwd waarop de verwachting van verbetering op een termijn van een jaar is gestoeld. Verder is evenmin aangegeven op welke punten in de Functionele Mogelijkhedenlijst de verzekeringsarts b&b verbetering verwacht.
6.3.
Gelet op overweging 6.2 heeft een deugdelijke afweging als beschreven in 6.1 niet plaatsgevonden. Deze afweging zal alsnog moeten plaatsvinden. Hiertoe dient de verzekeringsarts b&b contact op te nemen met de behandelaars van eiser en te informeren naar de doelstelling van de ingezette behandeling en of verbetering van de functionele mogelijkheden van eiser viel te verwachten ten aanzien van de datum in geding en in welke mate
.

Conclusie en gevolgen

7. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit berust op onvoldoende onderzoek en een gebrekkige motivering bevat, zodat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
7.1.
Om te kunnen komen tot een definitieve beslechting van het geschil ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Awb het UWV opdracht te geven deze gebreken in het bestreden besluit te herstellen. De rechtbank zal de termijn waarbinnen het UWV de gebreken kan herstellen bepalen op acht weken. Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het UWV dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het UWV wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
7.2.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt het UWV in de gelegenheid om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen;
  • draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M.H. Meulensteen, griffier, op 17 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 26 januari 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:178), 21 februari 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:682) en 4 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1986)