In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat het UWV volgens haar niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 28 augustus 2024 tegen de beslissing van 14 augustus 2024, waarin een weigering om aan eiseres per 13 mei 2024 een uitkering toe te kennen op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd gecommuniceerd. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank stelt vast dat eiseres het UWV op 6 maart 2025 in gebreke heeft gesteld, en dat er sindsdien twee weken zijn verstreken zonder dat het UWV een nieuw besluit heeft genomen. De rechtbank bepaalt dat het UWV alsnog een besluit moet nemen binnen een termijn van vier maanden, in plaats van de standaard twee weken, om recht te doen aan de zorgvuldigheid van de besluitvorming. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
Eiseres heeft ook verzocht om de dwangsom vast te stellen, maar de rechtbank oordeelt dat het UWV dit al heeft gedaan met een eerdere beslissing. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, het UWV de opgelegde termijn moet respecteren, en dat het UWV het griffierecht en proceskosten aan eiseres moet vergoeden. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 453,50, aangezien er geen andere kosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.