ECLI:NL:RBZWB:2025:380

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
C/02/425535 / FA RK 24-3711
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van ouderschap en gelasten van DNA-onderzoek in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 januari 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vaststelling van het ouderschap van een minderjarige, geboren op [geboortedag] 2020. De vrouw, die de minderjarige heeft gebaard, heeft verzocht om vaststelling van het ouderschap van de man, met wie zij een relatie heeft gehad. De man heeft echter geweigerd om de minderjarige te erkennen en heeft ook geen medewerking verleend aan een DNA-onderzoek. De rechtbank heeft op basis van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling geoordeeld dat er voldoende aanknopingspunten zijn om een DNA-onderzoek te gelasten, ondanks de weigering van de man. De kosten van het DNA-onderzoek komen voorlopig ten laste van 's Rijks kas, aangezien de vrouw een toevoeging heeft gekregen. De rechtbank heeft de beslissing op alle verzoeken aangehouden in afwachting van de uitkomst van het DNA-onderzoek, dat binnen drie maanden moet worden gerapporteerd. De rechtbank benadrukt dat partijen verplicht zijn om mee te werken aan het deskundigenonderzoek en dat de rechtbank ook zonder uitslag van het DNA-onderzoek kan beslissen op de voorliggende verzoeken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/425535 / FA RK 24-3711
Datum uitspraak: 14 januari 2025
(Nadere) beschikking over gelasten DNA-onderzoek
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1],
advocaat: mr. R.E. Teusink te Roosendaal,
over de minderjarige
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2020,
hierna te noemen: [minderjarige],
vertegenwoordigd door:
mr. [de bijzondere curator], advocaat, kantoorhoudende te [plaats], in haar hoedanigheid als bijzondere curator over [minderjarige], hierna te noemen: de bijzondere curator.
De rechtbank merkt als belanghebbenden in deze zaak aan:
[minderjarige], voornoemd,
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 2],
advocaat: mr. S.E.C. Segeren-Krijnen te Breda.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.
1.
Het verdere procesverloop
1.1. Het procesdossier bevat de volgende stukken:
  • de beschikking van deze rechtbank van 3 september 2024 en alle daarin genoemde stukken;
  • het rapport en advies van 13 november 2024 van de bijzondere curator;
  • de brief van 4 december 2024 van mr. Teusink, met bijlagen;
  • het namens de man op 10 december 2024 ingediende verweerschrift, met bijlagen;
  • de brief van 16 december 2024 van mr. Teusink.
1.2. Op 17 december 2024 heeft de rechtbank de verzoeken, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die behandeling zijn verschenen en gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Teusink;
  • mr. Segeren-Krijnen namens de man;
  • de bijzondere curator;
  • een vertegenwoordigster namens de Raad.
1.3. De man is, hoewel correct opgeroepen, niet in persoon bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest.

2.De (nadere) beoordeling

2.1.
De rechtbank verwijst naar de inhoud van voormelde beschikking van 3 september 2024. Hierbij is mr. [de bijzondere curator] benoemd tot bijzondere curator over [minderjarige]. Daarnaast is de bijzondere curator verzocht om een onderzoek te verrichten naar het verzoek van de vrouw tot vaststelling ouderschap en, naar aanleiding daarvan, schriftelijk verslag te doen van haar bevindingen en een standpunt over voormeld verzoek in te nemen. In afwachting daarvan heeft de rechtbank de beslissing op alle verzoeken in deze zaak aangehouden tot de mondelinge behandeling op 17 december 2024.
2.2.
Aan de orde zijn nog de verzoeken van de vrouw, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:
  • tot vaststelling van het ouderschap van de man over [minderjarige];
  • tot vaststelling van een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige];
  • tot vaststelling van een door de man aan de vrouw te betalen bedrag aan kinderalimentatie.
2.3.
Op grond van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, stelt de rechtbank het volgende vast:
  • De vrouw en de man hebben een relatie met elkaar gehad. [minderjarige] is tijdens die relatie geboren, op [geboortedag] 2020.
  • Op de geboorteakte van [minderjarige] staat de vrouw als enige ouder vermeld.
  • De vrouw is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige].
  • De vrouw, de man en [minderjarige] wonen in Nederland en hebben daar hun gewone verblijfplaats.
  • De vrouw en [minderjarige] hebben de Poolse nationaliteit. De man heeft de Turkse nationaliteit.
Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht bij gerechtelijke vaststelling ouderschap
2.4.
Aangezien de vrouw en [minderjarige] de Poolse nationaliteit hebben en de man de Turkse nationaliteit heeft, draagt deze zaak een internationaal karakter. De rechtbank dient daarom eerst ambtshalve vast te stellen of zij internationaal bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek tot vaststelling van het ouderschap en daarop te beslissen en zo ja, welk recht dan van toepassing is op het verzoek.
2.5.
Met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van het ouderschap ontleent de rechtbank haar bevoegdheid aan artikel 3 aanhef en onder a Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Hieruit volgt dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van voormeld verzoek kennis te nemen, indien de verzoeker op het moment van indiening van het verzoek zijn woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. De rechtbank stelt vast dat de vrouw op het moment van indiening van het verzoek haar woonplaats in Nederland heeft, waardoor de Nederlandse rechter op grond van voormeld artikel bevoegd is om van voormeld verzoek kennis te nemen en daarop te beslissen.
2.6.
In artikel 10:97, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, dat of en onder welke voorwaarden het ouderschap van een persoon gerechtelijk kan worden vastgesteld, wordt bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van die persoon en de moeder of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar die persoon en de moeder elk hun gewone verblijfplaats hebben. In het derde lid van dit artikel staat dat voor de toepassing van het eerste lid van voormeld artikel het tijdstip van de indiening van het verzoek bepalend is.
2.7.
Nu de man de Turkse nationaliteit heeft en de vrouw de Poolse nationaliteit, stelt de rechtbank vast dat zij niet dezelfde nationaliteit hebben. Nu zij beiden hun woonplaats in Nederland hebben, is de rechtbank van oordeel, met het oog op artikel 10:97, eerste lid BW, dat het Nederlandse recht van toepassing is.
Onderbouwing van het verzoek van de vrouw tot gerechtelijke vaststelling ouderschap
2.8.
Namens en door de vrouw is, samengevat, aangevoerd dat de vrouw en de man tot begin 2022 een relatie met elkaar hebben gehad en dat [minderjarige] tijdens deze relatie is geboren, op [geboortedag] 2020. De vrouw stelt dat de man de biologische vader van [minderjarige] is. Ter onderbouwing daarvan heeft de vrouw een aantal foto’s overgelegd waaruit blijkt dat de man bij de geboorte van [minderjarige] aanwezig was en dat hij toen de navelstreng heeft doorgeknipt. Daarnaast is een foto overgelegd van de man samen met zijn moeder en [minderjarige]. De vrouw en de man hebben echter niet samengewoond en de man is niet betrokken (geweest) bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. Sinds maart 2023 hebben de man en [minderjarige] ook geen contact meer met elkaar. Omdat de man de biologische vader van [minderjarige] is, vindt de vrouw het belangrijk dat de man ook juridisch ouder van [minderjarige] wordt. De vrouw heeft de man aangeschreven om [minderjarige] te erkennen, maar de man weigert om hieraan zijn medewerking te verlenen. De vrouw zag zich daarom genoodzaakt om voormeld verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap bij de rechtbank in te dienen.
2.9.
Alhoewel de rechtbank het ouderschap van de man over [minderjarige], naar de mening van de vrouw, op basis van de stukken gerechtelijk kan vaststellen, stemt de vrouw in met het gelasten van een DNA-onderzoek teneinde met zekerheid vast te stellen dat de man inderdaad de biologische vader van [minderjarige] is. Op grond van vaste jurisprudentie is de man verplicht om zijn medewerking daaraan te verlenen. De vrouw gaat er dan ook van uit dat de man, als hij daartoe wordt verplicht door de rechtbank, alsnog zijn medewerking zal verlenen aan een DNA-onderzoek. Als de man dit toch weigert, kan rechtbank daaraan de gevolgen trekken die zij geraden acht. De vrouw verzoekt om de kosten van het DNA-onderzoek ten laste te laten komen van ’s Rijks kas.
Het standpunt van de man
2.10.
Namens de man is, samengevat, aangevoerd dat er weliswaar een mogelijkheid bestaat dat de man de biologische vader van [minderjarige] is, maar dat hierover geen zekerheid bestaat. De man is daarom niet bereid om [minderjarige] te erkennen. Ook wil hij niet op vrijwillige basis meewerken aan een DNA-onderzoek om hierover duidelijkheid te verschaffen. De man is getrouwd en heeft een gezin. Zij weten niet af van het bestaan van [minderjarige]. De man heeft moeite met deze procedure, omdat hij zijn huwelijk en gezin niet op het spel wil zetten. De moeder van de man weet wel van het bestaan van [minderjarige] af. Volgens de man heeft hij in oktober 2022 voor het laatst contact gehad met [minderjarige].
2.11.
De advocaat van de man acht het niet wenselijk en niet in het belang van [minderjarige] om het ouderschap van de man over [minderjarige] vast te stellen zonder dat daaraan een DNA-onderzoek ten grondslag ligt. De advocaat van de man kan daarom instemmen met het gelasten van een DNA-onderzoek. Als de rechtbank daartoe overgaat, dan gaat de advocaat ervan uit dat de man daaraan zal meewerken. De advocaat ziet daarom op dit moment geen aanleiding om een DNA-onderzoek te gelasten en daaraan een dwangsom te verbinden. De advocaat verzoekt (primair) om de kosten van het DNA-onderzoek ten laste te laten komen van ’s Rijks kas, dan wel (subsidiair) om de kostenverdeling tussen partijen te koppelen aan de uitkomst van het onderzoek en aan de medewerking van partijen.
Het standpunt van de bijzondere curator
2.12.
De bijzondere curator verzoekt, samengevat, om een DNA-onderzoek te gelasten om het biologische vaderschap van de man over [minderjarige] vast te stellen. De bijzondere curator acht het niet in het belang van [minderjarige] om het vaderschap van de man vast te stellen terwijl niet met zekerheid vast staat dat de man zijn biologische vader is. Als uit het DNA-onderzoek blijkt dat de man de biologische vader van [minderjarige] is, dan adviseert de bijzondere curator om het ouderschap van de man over [minderjarige] gerechtelijk vast te stellen. Als de man niet meewerkt met een DNA-onderzoek, dan kan de rechtbank daaraan de gevolgen trekken die zij geraden acht.
Het advies van de Raad
2.13.
De Raad heeft, samengevat, aangegeven dat het voor [minderjarige] belangrijk is om te weten wie zijn vader is. Dit ook om op een later moment statusvoorlichting te kunnen geven aan [minderjarige]. De eerste stap is daarom het verschaffen van duidelijkheid over het ouderschap over [minderjarige]. De Raad adviseert daarom ook om een DNA-onderzoek te gelasten. Als de man daaraan niet meewerkt, dan kan de man in de toekomst alsnog worden veroordeeld om zijn medewerking te verlenen op straffe van een dwangsom. Voor [minderjarige] is het in ieder geval niet in zijn belang dat zijn bestaan ontkend wordt.
Gelasten DNA-onderzoek
2.14.
De rechtbank overweegt, gezien de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, als volgt. Gebleken is dat de vrouw zeker weet dat de man de biologische vader van [minderjarige] is. Zij heeft dit onderbouwd met een aantal foto’s waaruit blijkt dat de man bij de geboorte van [minderjarige] aanwezig was, hij de navelstreng heeft doorgeknipt en hij [minderjarige] heeft laten zien aan zijn eigen moeder. Hoewel het voor de man niet vast staat dat hij de biologische vader van [minderjarige] is, sluit hij dit ook niet uit. De rechtbank ziet hierin voldoende aanleiding om een DNA-onderzoek te gelasten, gericht op het verschaffen van duidelijkheid over het ouderschap van de man betreffende [minderjarige], ook al heeft de man hiermee niet ingestemd.
De rechtbank zal Verilabs B.V. te Gouda als deskundige benoemen om dit DNA-onderzoek te verrichten. De man en de vrouw moeten voor het maken van een afspraak voor dit onderzoek zelf telefonisch contact opnemen met deze deskundige. Hiervoor moeten zij, binnen één maand na de datum van deze beschikking, telefonisch contact opnemen via het telefoonnummer 085-105 1415.
2.15.
De kosten van het DNA-onderzoek worden voorlopig geschat op 755,= (inclusief BTW). Op grond van artikel 195 Rv dient de verzoekende partij de kosten van een deskundigenonderzoek in beginsel voorlopig voor zijn rekening te nemen en kan het bedrag waarop de deskundige aanspraak heeft enkel
voorlopigten laste van ’s Rijks kas worden gebracht indien aan verzoeker een toevoeging is verleend, of hij als onvermogend moet worden beschouwd. Nu in deze procedure aan de vrouw een toevoeging is verleend, zal het voorschot voor het deskundigenonderzoek
voorlopigten laste van ’s-Rijks kas worden gebracht. De definitieve kosten van voormeld DNA-onderzoek en de verdeling van die kosten tussen partijen, zal de rechtbank op een later moment vaststellen, mede aan de hand van de uitkomst van het DNA-onderzoek en de medewerking van partijen met voormeld onderzoek.
2.16.
De rechtbank benadrukt dat partijen op grond van het bepaalde in artikel 198, derde lid Rv verplicht zijn om mee te werken aan het deskundigenonderzoek. Wordt aan deze verplichting niet voldaan, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht. Dit betekent dat de rechtbank ook zonder uitslag van het DNA-onderzoek kan beslissen op de aan de rechtbank voorliggende verzoeken. Ook zou de rechtbank alsnog een dwangsom aan de man kunnen opleggen om de man alsnog te bewegen om mee te werken aan een DNA-onderzoek.
Aanhouding beslissing op alle voorliggende verzoeken
2.17.
Aangezien het voor de beslissing op alle in deze zaak voorliggende verzoeken van belang is om te weten of de man de biologische vader van [minderjarige] is, zal de rechtbank de beslissing op die verzoeken, in afwachting van het resultaat van voormeld DNA-onderzoek, pro forma aanhouden voor de duur van drie maanden, tot hierna te noemen datum. Na ontvangst van voormeld rapport zullen partijen (via hun advocaten) in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijk hierop te reageren en het door hen gewenste verdere procesverloop van deze zaak kenbaar te maken.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
gelast een DNA-onderzoek met betrekking tot de vraag of de heer [de man] (de man) de biologische vader is van de [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2020;
3.2.
benoemt Verilabs Nederland B.V. te Gouda (2806 RA), aan de Noothoven van Goorstraat 11-D, als deskundige ter beantwoording van voormelde vraag;
3.3.
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zal toezenden;
3.4.
bepaalt dat de deskundige haar werkzaamheden zal aanvangen en, voor zover mogelijk, binnen drie maanden schriftelijk aan de rechtbank zal rapporteren;
3.5.
bepaalt dat de kosten van dit deskundigenonderzoek en -rapport, vooralsnog begroot op een totaalbedrag van € 755,= (inclusief BTW), in afwachting van een definitieve beslissing over de betaling en verdeling van deze kosten, vooralsnog ten laste komen van 's-Rijks kas;
3.6.
houdt de beslissing in deze zaak aan, in afwachting van het deskundigenrapport, tot
[datum] 2025, met inachtneming van hetgeen in rechtsoverweging 2.17 is overwogen;
3.7.
behoudt zich iedere (verdere) beslissing voor.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2025 door mr. Van Triest, rechter, tevens kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.