ECLI:NL:RBZWB:2025:3807

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
11270909 \ CV EXPL 24-3029 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Badal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van overeenkomst en schadevergoeding in verband met inrichting vakantiewoning

In deze zaak hebben de consumenten, eigenaren van een vakantiewoning in Spanje, een overeenkomst gesloten met een interieurstyliste voor de inrichting van hun woning. De consumenten hebben de overeenkomst willen vernietigen op basis van dwaling en vorderen terugbetaling van een aanbetaling van € 15.000. De styliste heeft in reconventie schadevergoeding gevorderd vanwege de gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst. De kantonrechter heeft in zijn vonnis geoordeeld dat er geen sprake is van dwaling, waardoor de vordering tot vernietiging van de overeenkomst is afgewezen. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de overeenkomst blijft bestaan, waardoor de vordering tot terugbetaling van de aanbetaling is afgewezen. In reconventie heeft de kantonrechter geoordeeld dat de overeenkomst gedeeltelijk is ontbonden en dat de styliste recht heeft op schadevergoeding van € 3.570,82, alsook een bedrag van € 439,00 voor beddengoed. De consumenten zijn hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van de styliste, vastgesteld op € 812,00. De kantonrechter heeft de vorderingen van de consumenten afgewezen en de vorderingen van de styliste toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente over de proceskosten en schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 11270909 \ CV EXPL 24-3029
Vonnis van 4 juni 2025
in de zaak van

1.[consument 1] ,

2.
[consument 2],
beiden wonende in [plaats 1] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [consumenten] ,
gemachtigde: [consument 1] ,
tegen
[persoon] H.O.D.N. [stylingbureau],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [stylingbureau] ,
gemachtigde: mr. R.J.H. van der Burgt.

1.De zaak in het kort

[consumenten] en [stylingbureau] hebben een overeenkomst gesloten voor de inrichting van de vakantiewoning van [consumenten] in Spanje door [stylingbureau] , inclusief de aankoop van de daarvoor benodigde producten zoals meubels en accessoires. Vanwege een tekortkoming van [consumenten] heeft [stylingbureau] de overeenkomst rechtsgeldig ontbonden. Nadat partijen zich na tussenvonnis hebben uitgelaten over de omvang van de ongedaanmakingsverplichting en schade van [stylingbureau] , geeft de kantonrechter in dit vonnis de eindbeslissingen.

2.De verdere procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 februari 2025
- de akte van [consumenten]
- de akte van [stylingbureau] .
2.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat vonnis wordt gewezen.

3.De verdere beoordeling

in conventie
Geen dwaling, geen vernietiging
3.1.
De kantonrechter sluit voor de verdere beoordeling aan bij wat is vastgesteld, overwogen en beslist in het tussenvonnis van 26 februari 2024. In dit tussenvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat niet voldaan is aan de vereisten die de wet aan een beroep op dwaling stelt, zodat dit beroep van [consumenten] ongegrond is. Daaruit volgt dat de overeenkomst tussen [stylingbureau] en [consumenten] niet rechtsgeldig vernietigd is en niet alsnog op die grond vernietigd kan worden. Dat betekent dat de kantonrechter de gevorderde verklaring voor recht, dat de overeenkomst op grond van dwaling vernietigd is, afwijst. Dat geldt ook voor de vordering tot vernietiging van de overeenkomst.
Geen onverschuldigde betaling
3.2.
Omdat de overeenkomst niet vernietigd is, is de overeenkomst blijven bestaan. Daarom was er op het moment van het doen van de aanbetaling door [consumenten] geen sprake van een onverschuldigde betaling. Op grond daarvan wijst de kantonrechter de vordering tot terugbetaling van € 15.000,00 en de daarover gevorderde rente af.
Proceskosten
3.3.
[consumenten] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Tot aan dit vonnis worden deze kosten van [stylingbureau] vastgesteld op € 812,00 (2 punten × € 406,00) aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten, plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
3.4.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
in reconventie
Gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst
3.5.
In het tussenvonnis van 26 februari 2024 heeft de kantonrechter in reconventie geoordeeld dat de overeenkomst tussen [stylingbureau] en [consumenten] in verband met de inrichting van de woning per 15 augustus 2024 gedeeltelijk is ontbonden. Op grond daarvan wijst de kantonrechter de gevraagde verklaring voor recht, dat de overeenkomst ten aanzien van de inrichting van de woning tussen partijen gedeeltelijke is ontbonden, toe.
Uitgangspunten ongedaanmakingsverplichting en schadevergoeding
3.6.
[stylingbureau] heeft gesteld dat zij schade heeft geleden als gevolg van de ontbinding en vordert daarvoor een schadevergoeding van € 4.970,82. [consumenten] hebben betwist dat [stylingbureau] schade heeft geleden.
3.7.
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis vastgesteld dat de gedeeltelijke ontbinding wat betreft de producten gaat om alle overeengekomen producten afgezien van de al geleverde buitenbank, twee salontafels en een tv-meubel, en wat betreft de diensten om het afstylen. Daarbij moet beoordeeld worden of [consumenten] voor de producten en diensten die [stylingbureau] als gevolg van de ontbinding niet meer hoeft te leveren al betaald heeft. In dat geval geldt een ongedaanmakingsverplichting voor [stylingbureau] (artikel 6:271 Burgerlijk Wetboek (BW)). Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat [consumenten] aansprakelijk zijn voor de schade van [stylingbureau] die het gevolg is van de gedeeltelijke ontbinding (artikel 6:277 BW).
3.8.
De kantonrechter heeft [stylingbureau] in het tussenvonnis in de gelegenheid gesteld de omvang van de ongedaanmakingsverplichting en schade nader te onderbouwen.
Aangeleverde onderbouwing van [stylingbureau]
3.9.
Bij haar akte na tussenvonnis heeft [stylingbureau] diverse inkoopfacturen overgelegd van de door haar ingekochte producten, voor een totaalbedrag van € 14.163,46. De facturen voor de spiegel, manden (voor plantenpot) en decoratie voor aan de muur zijn volgens [stylingbureau] niet meer in haar administratie aanwezig. [stylingbureau] heeft toegelicht dat zij voor een bedrag van € 1.283,85 aan producten heeft geleverd aan [consumenten] , zodat een bedrag resteert van € 12.879,61 (€ 14.163,46 - € 1.283,85) voor niet geleverde producten. Voor het niet uitgevoerde afstylen gaat [stylingbureau] uit van vier uur werkzaamheden voor een uurtarief van € 80,00, in totaal een bedrag van € 320,00 exclusief btw. Daarnaast ziet volgens [stylingbureau] de overeengekomen totaalprijs ook op andere elementen, zoals het verzekeren van de goederen en winst, waarvoor ook betaald moet worden, aldus [stylingbureau] .
Standpunten van [consumenten] in verband met de aangeleverde onderbouwing
Producten
3.10.
[consumenten] hebben verweer gevoerd tegen de facturen. Ten eerste betwisten zij dat de inkoopfacturen van de spiegel, manden en decoratie voor aan de muur niet meer in de administratie aanwezig zijn, omdat [stylingbureau] verplicht is deze te bewaren. Het ontbreken van de facturen dient volgens [consumenten] in ieder geval voor rekening en risico van [stylingbureau] te komen bij de beoordeling van de ongedaanmakingsverplichting dan wel schadevergoedingsplicht. Ten tweede betwisten zij gezien het tussenvonnis dat alle opslagfacturen van [naam] behoren tot de ongedaanmakingsverplichting of schade. Ten aanzien van de hoogte van de gevorderde schadevergoeding, stellen [consumenten] dat [stylingbureau] onrechtmatig heeft gehandeld door btw bij hen in rekening te brengen, omdat de producten in Spanje besteld en afgeleverd zijn. Daardoor moet volgens hen [bedrijf 1] berekend worden en geen btw. Volgens [consumenten] is sprake van frauduleus handelen. Ten aanzien van de factuur van [bedrijf 2] merken zij op dat deze niet is gericht aan [stylingbureau] , maar aan [bedrijf 3] . Op grond daarvan betwisten zij dat deze factuur als onderbouwing van de schade van [stylingbureau] kan gelden. Bovendien zijn de op de factuur aangegeven bedden volgens [consumenten] niet speciaal voor hen op maat gemaakt. Ook de factuur van [bedrijf 4] is niet aan [stylingbureau] gericht, maar aan “ [bedrijf 5] ”, zodat ook deze volgens [consumenten] niet kan gelden als onderbouwing van de schade van [stylingbureau] . Doordat de producten nog een marktwaarde hebben, is [stylingbureau] daarmee volgens hen in ieder geval ongerechtvaardigd is verrijkt, althans rust op haar een schadebeperkingsplicht (6:101 BW) doordat zij de producten aan iemand anders kan verkopen.
Overigens voeren [consumenten] nog aan dat het door [stylingbureau] gebruikte CIF-nummer niet van [stylingbureau] is, maar van [bedrijf 2] , een van de leveranciers van [stylingbureau] , zodat volgens hen sprake is van een economisch delict.
In het kader van de ongedaanmakingsverplichtingen wijzen [consumenten] erop dat op de factuur van de geleverde producten twee salontafels staan, terwijl er maar één is geleverd.
Tot slot voeren [consumenten] in hun akte na tussenvonnis nader verweer tegen de vorderingen van [stylingbureau] , omdat zij van mening zijn dat [stylingbureau] haar informatieverplichting heeft geschonden. Daarbij gaat de kantonrechter ervan uit dat zij bedoelen artikel 6:230o BW en artikel 6:230m BW.
Diensten
3.11.
[consumenten] betwisten dat de werkzaamheden en andere elementen van de overeenkomst een schadevergoeding rechtvaardigen, omdat bewijs daarvan zoals urenstaten en inkoopfacturen ontbreekt. Daarbij merken zij op dat het inmeten geen onderdeel uitmaakte van de overeenkomst en betwisten zij dat er door [stylingbureau] tijd is besteed aan interieurontwerp of het uitzoeken van bijpassende producten. Ook betwisten zij bij gebrek aan onderbouwing van de winstmarge dat sprake is van gederfde winst.
Wat betreft het afstylen, betwisten [consumenten] dat [stylingbureau] daar doorgaans een halve dag mee bezig is en in ieder geval niet blijkt dat zij ook zolang werk zou hebben gehad in de woning van [consumenten] . Zij betwisten daarnaast het uurtarief, omdat zij dit niet met [stylingbureau] zijn overeengekomen en zeker niet een bedrag van € 80,00.
De kantonrechter handhaaft de overwegingen uit het tussenvonnis
3.12.
De kantonrechter volhardt bij wat is overwogen en beslist in het tussenvonnis in verband met de gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst en aansprakelijkheid van [consumenten] voor de schade van [stylingbureau] . De kantonrechter overweegt daarbij dat de stellingen, die [consumenten] in hun akte na tussenvonnis hebben gewijd aan wat in het tussenvonnis zonder voorbehoud daarover is overwogen en beslist, geen aanleiding zijn om daarop terug te komen en tardief zijn.
Ambtshalve toetsing informatieverplichting
3.13.
De kantonrechter merkt op dat de informatieverplichtingen van afdeling 6.5.2B BW ambtshalve getoetst moeten worden. In dat verband is van belang dat in deze zaak sprake is van een overeenkomst anders dan op afstand of buiten de verkoopruimte. Daarop zijn de informatieverplichtingen van artikel 6:230l BW van toepassing. De kantonrechter is van oordeel dat [stylingbureau] aan de vereisten van dit artikel heeft voldaan. Omdat niet de informatieverplichtingen van toepassing zijn die [consumenten] in hun antwoordakte noemen, gaat de kantonrechter aan hun daarop gebaseerde verweer voorbij.
Beoordeling van de ongedaanmakingsverplichtingen
3.14.
[consumenten] zijn van mening dat zij al (deels) hebben betaald voor het ontbonden gedeelte van de overeenkomst en dat de ontbinding alleen kan worden toegewezen met afwijzing van de schadevergoeding en terugbetaling door [stylingbureau] van het door hen aanbetaalde bedrag van € 15.000,00. Daarom moet allereerst beoordeeld worden of [stylingbureau] op dit punt een ongedaanmakingsverplichting heeft en zo ja, voor welk bedrag. Daarbij overweegt de kantonrechter dat [consumenten] op dit punt geen zelfstandige vordering hebben ingesteld, noch een beroep hebben gedaan op verrekening, maar dit enkel hebben aangedragen in het kader van een bevrijdend verweer. De kantonrechter zal dit punt dan ook als zodanig beoordelen.
Producten
Al geleverde producten: € 1.283,85
3.15.
De producten die [stylingbureau] wel geleverd heeft, staan op de bij akte overgelegde factuur van [bedrijf 6] met [nummer] . [consumenten] voeren aan dat op deze factuur twee salontafels staan, maar dat er maar één salontafel geleverd is.
[stylingbureau] heeft in haar eis in reconventie aangegeven (punt 76) dat zij twee salontafels heeft geleverd. In haar bijgevoegde overzicht van wel en niet geleverde producten (productie 2 van [stylingbureau] ) staan deze twee salontafels gespecificeerd. Ook op de productlijst van productie 5 bij dagvaarding, waar [consumenten] zelf naar verwijzen, staan deze twee gespecificeerde salontafels aangegeven. Dat toch maar één salontafel geleverd is, hebben [consumenten] niet nader onderbouwd. Bovendien hebben zij dit verweer pas bij akte na de mondelinge behandeling gevoerd, en daarmee te laat (artikel 128 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). De kantonrechter gaat daarom aan dit verweer voorbij, zodat ervan moet worden uitgegaan dat alle producten van factuur [nummer] zijn geleverd. Dit betreft een bedrag van € 1.283,85.
Opslag [naam] voor een bedrag van € 1.694,00
3.16.
[stylingbureau] heeft in haar overzicht van facturen ook de facturen van de opslag van de goederen opgenomen. In het tussenvonnis heeft de kantonrechter deze facturen beoordeeld in het kader van de schadevergoeding die [stylingbureau] vordert. Niet gesteld of gebleken is dat deze opslag ook nodig was voor het uitvoeren van de overeenkomst. Dat betekent dat het totaalbedrag van deze facturen van € 1.694,00 (€ 423,50 x 4) geen onderdeel is van de overeenkomen producten of diensten.
Facturen niet-geleverde producten op een andere naam
3.17.
[consumenten] hebben aangevoerd dat diverse facturen niet op naam van [stylingbureau] zijn gesteld en daarom niet kunnen dienen als onderbouwing van de ongedaanmakingsverplichting van [stylingbureau] . [stylingbureau] dient in het kader van de ongedaanmakingsverplichting echter enkel te stellen en te onderbouwen welk aankoopbedrag geldt voor de bestelde producten. [consumenten] hebben niet betwist dat op de betreffende facturen de door hen bestelde producten staan. Dat deze facturen niet op naam van [stylingbureau] staan, maakt zonder nadere toelichting, die hier ontbreekt, niet dat de daarop vermelde kosten niet als onderbouwing kunnen gelden voor de overeengekomen producten. Omdat [consumenten] de hoogte van deze kosten verder niet, althans onvoldoende gemotiveerd hebben betwist, gaat de kantonrechter voor de hoogte van het aankoopbedrag van de door [consumenten] gekochte producten uit van de op deze facturen vermelde bedragen.
Ontbrekende facturen
3.18.
Ten aanzien van de spiegel, manden en decoratie aan de wand heeft [stylingbureau] geen inkoopfacturen overgelegd. Evenmin heeft [stylingbureau] een bedrag berekend. Voor de inkoopprijs van deze producten zoekt de kantonrechter daarom aansluiting bij de bedragen die volgen uit de door [consumenten] als productie 15 bij dagvaarding overgelegde printscreens van [bedrijf 6] . Daarop staat voor de spiegel een bedrag van € 64,95, voor de manden een bedrag van € 69,95 en voor de twee schilderijen met houten lijst (nummers 6 en 14 op de productlijst) een bedrag van € 34,95 per stuk. Dat betekent dat voor deze producten wordt uitgegaan van een inkoopbedrag van in totaal € 204,80.
3.19.
Op grond van de voorgaande overwegingen volgt voor de niet-geleverde producten de volgende berekening:
Totaal van de facturen € 14.163,46
Spiegel/manden/decoratie € 204,80 +
Geleverde producten € 1.283,85 -
Opslagkosten
€ 1.694,00 -
Totaal € 11.390,41
Diensten
3.20.
De kantonrechter stelt voorop dat partijen geen uurtarief zijn overeengekomen, noch een aantal te werken uren. Wel zijn zij bepaalde werkzaamheden overeengekomen. Tussen partijen staat niet ter discussie dat daarvan het afstylen, inclusief montage, niet is uitgevoerd. [consumenten] hebben de door [stylingbureau] verschafte onderbouwing van de kosten van afstylen betwist, maar zonder nadere motivering. De eerdere inschatting van de kosten voor niet uitgevoerde diensten, een bedrag van € 1.000,00, hebben [consumenten] ook zonder nadere motivering betwist.
De kantonrechter constateert bij nadere bestudering van de stukken dat [stylingbureau] door het opnemen van de post “Besparing niet uitgevoerde werkzaamheden” in haar schadeberekening, feitelijk er al rekening mee heeft gehouden dat [consumenten] voor deze werkzaamheden niet hoeven te betalen. Hoewel deze post strikt genomen onderdeel is van de berekening van de ongedaanmakingsverplichting, zal de kantonrechter deze post niet (ook) bij de begroting daarvan opnemen, zodat deze post niet twee keer berekend wordt.
3.21.
Op grond van voorgaande overwegingen gaat de kantonrechter ervan uit dat [stylingbureau] voor een bedrag van € 11.390,41 niet heeft geleverd.
Het door partijen overeengekomen bedrag was € 25.913,00 inclusief btw. Daarmee resteert een door [consumenten] te betalen bedrag van € 14.522,59 (€ 25.913,00 - € 11.390,41). [consumenten] hebben al een bedrag aanbetaald van € 15.000,00. Op grond daarvan stelt de kantonrechter de ongedaanmakingsverplichting van [stylingbureau] vast op een bedrag van € 477,41.
Beoordeling van de schadevergoedingen
Schadevergoeding in verband met de gedeeltelijke ontbinding
3.22.
[stylingbureau] heeft gesteld dat haar schade als gevolg van de tekortkoming van [consumenten] en de daaruit gevolgde gedeeltelijke ontbinding bestaat uit de kosten van niet geleverde producten en diensten. Zij heeft daarbij haar schade begroot op het nog niet door [consumenten] betaalde deel van het overeengekomen bedrag, minus haar besparingen. De besparingen betreffen producten die zij nog kon retourneren, voor een bedrag van in totaal € 6.342,18, en de diensten die zij niet heeft uitgevoerd, voor in totaal een bedrag van € 1.000,00. Daarmee komt zij uit op een totale schade van € 3.570,82
3.23.
Zoals de kantonrechter in het tussenvonnis heeft overwogen, kan [stylingbureau] aanspraak maken op vergoeding van schade wegens de ontbinding van de overeenkomst op grond van artikel 6:277 BW. Uitgangspunt bij de begroting daarvan is de vergelijking van enerzijds de situatie die zou zijn voortgevloeid uit een in alle opzichten onberispelijke wederzijdse nakoming met anderzijds die welke zou resulteren uit een ontbinding zonder schadevergoeding, na afwikkeling van de eventuele restitutieverplichtingen. Voor schade als gevolg van de tekortkoming van [consumenten] zijn zij aansprakelijk op grond van artikel 6:74 BW. Als de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, wordt zij geschat (artikel 6:97 BW).
3.24.
De kantonrechter is van oordeel dat op grond van de overgelegde correspondentie tussen partijen en de inkoopfacturen van [stylingbureau] voldoende blijkt dat [stylingbureau] alle overeengekomen producten had ingekocht en dat deze klaar waren om aan [consumenten] te versturen. Dat betekent dat [stylingbureau] ook voor de niet geleverde producten kosten heeft gemaakt. Deze vormen schade voor [stylingbureau] . Bovendien had [stylingbureau] voor deze producten ook betaald gekregen als [consumenten] hun verplichtingen uit de overeenkomst wel deugdelijk waren nagekomen. [consumenten] moeten deze kosten daarom vergoeden.
Daarbij is de kantonrechter van oordeel dat geen sprake is van een schadebeperkingsplicht voor [stylingbureau] op grond van artikel 6:101 BW en een verplichting van [stylingbureau] om de producten opnieuw te verkopen. Niet blijkt namelijk op grond waarvan de schade mede het gevolg is van een omstandigheid die aan [stylingbureau] moet worden toegerekend. De schade is immers enkel het gevolg van de tekortkoming van [consumenten] . Daarbij is ook geen sprake van verrijking van [stylingbureau] en verarming van [consumenten] , zodat ook het beroep van [consumenten] op ongerechtvaardigde verrijking, artikel 6:212 BW [1] , niet kan slagen.
3.25.
[stylingbureau] heeft btw over de producten berekend. [consumenten] zijn van mening dat dat niet is toegestaan. Zij hebben echter onvoldoende gesteld op grond waarvan [stylingbureau] het door haar betaalde bedrag aan belasting, een percentage van 21%, niet zou mogen doorberekenen aan [consumenten] . Weliswaar hebben [consumenten] verwezen naar de verleggingsregeling, maar niet blijkt op grond waarvan deze regeling, die van toepassing is in de verhouding tussen ondernemingen, hier moet worden toegepast. Daarbij heeft [stylingbureau] onbetwist gesteld dat zij btw heeft afgedragen. [consumenten] hebben ook niet, althans onvoldoende gesteld op grond waarvan sprake is van onrechtmatig handelen. Of sprake is van frauduleus handelen ligt in deze procedure niet ter beoordeling aan de kantonrechter voor. De kantonrechter gaat daarom aan dit verweer van [consumenten] voorbij en komt daarmee ook niet toe aan de beoordeling van de waarde van de producten en of deze al dan niet op maat zijn gemaakt.
3.26.
[consumenten] zijn van mening dat de € 1.000,00 die [stylingbureau] voor niet-uitgevoerde werkzaamheden in mindering heeft gebracht in haar schadeberekening te laag is. Zij hebben echter niet gemotiveerd waarom dit te laag is, althans welk bedrag redelijk zou zijn. Daarbij heeft [stylingbureau] in haar akte een onderbouwing gegeven van een nog lager bedrag (€ 387,20). De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding om een hoger bedrag dan € 1.000,00 in mindering te brengen op de schadeberekening.
3.27.
[stylingbureau] heeft tot slot opgemerkt dat de overeengekomen prijs naast de inkoop van producten ook ziet op werkzaamheden en overige elementen, zoals het maken van renderbeelden, producten bestellen en winst en dat [consumenten] daarvoor moeten betalen. [consumenten] betwisten dat op dit punt sprake is van schade. De kantonrechter overweegt dat deze werkzaamheden en overige elementen horen bij dat deel van de overeenkomst dat niet is ontbonden. [consumenten] hebben voor dat deel van de overeenkomst een betalingsverplichting. Voor zover zij niet aan deze betalingsverplichting hebben voldaan, zijn zij tekortgeschoten en heeft [stylingbureau] recht op vergoeding van een bedrag ter hoogte van deze betalingsverplichting. Doordat in de overeenkomst geen onderscheid is gemaakt in te leveren producten, diensten en andere elementen, zal de kantonrechter in de begroting van de schade voor de daar tegenoverstaande betalingsverplichtingen van [consumenten] ook geen onderscheid maken.
3.28.
Op grond van de voorgaande overwegingen, sluit de kantonrechter voor de bepaling van de hoogte van de schade aan bij de berekening van [stylingbureau] :
Resterende betalingsverplichting op grond van de overeenkomst € 10.913,00
Besparing retourzending producten € 6.342,18 -
Besparing niet uitgevoerde werkzaamheden
€ 1.000,00 -
Totaal € 3.570,82
Schadevergoeding renderbeelden
3.29.
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat er geen rechtsgrond aanwezig is voor het vorderen van een boete in verband met het delen van de renderbeelden van [stylingbureau] door [consumenten] . Ook heeft [stylingbureau] niet, althans onvoldoende gesteld dat [consumenten] op dat punt onrechtmatig hebben gehandeld. Daarom wijst de kantonrechter dit deel van de vordering van [stylingbureau] af.
Schadevergoeding opslagkosten
3.30.
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat de door [stylingbureau] gemaakte opslagkosten het gevolg zijn van het tekortschieten van [consumenten] in haar verplichting om de van [stylingbureau] gekochte producten op tijd af te nemen, waarvoor zij op grond van artikel 6:74 BW aansprakelijk zijn. Dit betrof de opslagkosten voor een maand, waarmee de schade is begroot op een bedrag van € 423,50 inclusief btw. Dit bedrag wijst de kantonrechter toe.
Schade beddengoed
3.31.
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat de overeenkomst ten aanzien van het beddengoed niet is ontbonden. [consumenten] hebben echter aangegeven dat zij geen behoefte meer hebben aan het beddengoed, zodat zij tekortschieten en in verzuim zijn. Op grond daarvan heeft [stylingbureau] niet meer nakoming, maar schadevergoeding gevorderd. De kantonrechter wijst het gevorderde bedrag van € 439,00 toe.
Wettelijke rente
3.32.
[stylingbureau] vordert wettelijke rente over de te betalen schadevergoeding in verband met de inrichting van de woning van [consumenten] vanaf 30 juli 2024 dan wel 15 augustus 2024. De gevorderde rente kan echter slechts worden toegewezen vanaf de datum van dagvaarding, omdat niet is gesteld waarom de rente vanaf de gevorderde ingangsdatum verschuldigd is.
De gevorderde rente over de hoofdsom van € 439,00 in verband met het beddengoed wordt toegewezen zoals gevorderd.
Omdat de overige vorderingen worden afgewezen, wijst de kantonrechter de daarover gevorderde wettelijke rente ook af.
Proceskosten
3.33.
[consumenten] zijn de partij die ongelijk krijgt en zij zullen daarom hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten van [stylingbureau] worden begroot op een bedrag van € 406,50 (3 punten x € 271,00 x factor ½) aan salaris gemachtigde
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

4.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
4.1.
wijst de vorderingen van [consumenten] af,
4.2.
veroordeelt [consumenten] hoofdelijk in de proceskosten, aan de kant van [stylingbureau] vastgesteld op een bedrag van € 812,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [consumenten] niet op tijd aan de veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten [consumenten] ook de kosten van betekening betalen,
4.3.
veroordeelt [consumenten] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
4.5.
verklaart voor recht dat de overeenkomst ten aanzien van de inrichting van de woning tussen partijen gedeeltelijk is ontbonden,
4.6.
bepaalt dat op [stylingbureau] een ongedaanmakingsverplichting rust, inhoudende een terugbetalingsplicht aan [consumenten] van een bedrag van € 477,41.
4.7.
veroordeelt [consumenten] hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [stylingbureau] te betalen:
  • een bedrag van € 3.570,82, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
  • een bedrag van € 439,00, binnen veertien dagen na de datum van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van het vonnis tot de dag van de volledige betaling,
4.8.
veroordeelt [consumenten] hoofdelijk in de proceskosten, aan de kant van [stylingbureau] vastgesteld op een bedrag van € 406,50,
4.9.
veroordeelt [consumenten] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.10.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Badal en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2025.

Voetnoten

1.Hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, is verplicht, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking.