ECLI:NL:RBZWB:2025:381

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
C/02/425779 / FA RK 24-3840
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning van vaderschap door juridische vader na ontdekking biologische vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 januari 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de erkenning van een minderjarige. De moeder heeft verzocht om de erkenning van de minderjarige door de juridische vader te vernietigen, omdat zij meent dat zij door dwaling heeft gehandeld. De juridische vader heeft de minderjarige erkend op basis van de veronderstelling dat hij de biologische vader was, maar na een DNA-test bleek dat een andere man de biologische vader is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder, ondanks haar eigen berekeningen, had moeten weten dat de juridische vader mogelijk niet de biologische vader was, omdat zij ook seksueel contact heeft gehad met een andere man in de periode van conceptie. Hierdoor kon de rechtbank het beroep van de moeder op dwaling niet honoreren. De juridische vader heeft echter wel degelijk onder dwaling gehandeld, omdat hij niet op de hoogte was van de andere seksuele relatie van de moeder en daardoor onterecht de erkenning heeft gedaan. De rechtbank heeft het verzoek van de juridische vader tot vernietiging van de erkenning toegewezen, omdat deze binnen een jaar na ontdekking van de dwaling was ingediend. De rechtbank heeft ook bepaald dat de minderjarige na de vernietiging van de erkenning alleen in familierechtelijke betrekking tot de moeder komt te staan en haar geslachtsnaam zal dragen. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/425779 / FA RK 24-3840
Datum uitspraak: 14 januari 2025
Nadere beschikking over vernietiging erkenning
in de zaak van
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. W.C.G.M. van Hoof te Tilburg,
over de minderjarige
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2023,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
vertegenwoordigd door:
mr. [de bijzondere curator], advocaat, kantoorhoudende te [plaats], in haar hoedanigheid als bijzondere curator over [minderjarige] , hierna te noemen: de bijzondere curator.
De rechtbank merkt in deze zaak als belanghebbenden aan:
[minderjarige], voornoemd,
[de juridische vader],
hierna te noemen: de juridische vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. A. van Tol-Macharoblishvili te Tilburg.
1.
Het verdere procesverloop
1.1. Het procesdossier bevat de volgende stukken:
  • de beschikking van deze rechtbank van 6 september 2024 en alle daarin genoemde stukken;
  • het rapport en advies van 9 oktober 2024 van de bijzondere curator;
  • het namens de juridische vader op 29 oktober 2024 ontvangen verweerschrift, tevens houdende zelfstandig verzoek, met bijlage.
1.2. Op 17 december 2024 heeft de rechtbank de verzoeken, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die behandeling zijn verschenen en gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Hoof;
  • de juridische vader, bijgestaan door mr. Van Tol-Macharoblishvili;
  • de bijzondere curator.

2.De nadere beoordeling

Inleiding
2.1.
De rechtbank verwijst naar de inhoud van voormelde beschikking van 6 september 2024. Hierbij is mr. [de bijzondere curator] benoemd tot bijzondere curator over [minderjarige] en verzocht om een onderzoek te verrichten naar het verzoek van de moeder en, naar aanleiding daarvan, schriftelijk verslag te doen van haar bevindingen en een standpunt over dit verzoek in te nemen. In afwachting daarvan heeft de rechtbank de beslissing op het verzoek aangehouden tot de mondelinge behandeling op 17 december 2024.
2.2.
Op grond van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, staat het volgende vast:
  • De moeder en de juridische vader hebben een relatie met elkaar gehad.
  • [minderjarige] is op [geboortedag 1] 2023 geboren.
  • Op 2 augustus 2023 heeft de juridische vader, met toestemming van de moeder, [minderjarige] erkend. Dit blijkt uit de overgelegde geboorteakte van [minderjarige] en de daarbij horende latere vermelding betreffende erkenning.
  • De moeder en de juridische vader zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
  • De moeder, de juridische vader en [minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit en wonen en leven in Nederland.
Het verzoek van de moeder en de onderbouwing daarvan
2.3.
Aan de orde is nog het verzoek van de moeder, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om de erkenning door de juridische vader van [minderjarige] te vernietigen.
2.4.
Namens en door de moeder is ter onderbouwing van haar verzoek, samengevat, onder meer het volgende aangevoerd. Eind 2022 is de relatie tussen de moeder en de juridische vader verbroken en heeft de moeder samen met [naam], de oudere zus van [minderjarige] , tijdelijk in een veilige opvang voor vrouwen verbleven. In die periode heeft de moeder seksueel contact gehad met een andere man. Een korte tijd later hebben de moeder en de juridische vader hun relatie hersteld. Toen de moeder vervolgens zwanger bleek te zijn, heeft zij aan de hand van de berekening die zij heeft gemaakt, geconcludeerd dat de juridische vader de verwekker van [minderjarige] moet zijn. Omdat de moeder geen enkele twijfel had dat de juridische vader de biologische vader van [minderjarige] is, heeft zij de juridische vader niet op de hoogte gesteld dat zij in het conceptietijdvak ook seksueel contact heeft gehad met een andere man. Vanuit haar overtuiging dat de juridische vader de biologische vader van [minderjarige] is, heeft zij de juridische vader toestemming verleend om [minderjarige] te erkennen.
2.5.
Nadat de relatie tussen de moeder en de juridische vader definitief is verbroken, is de moeder benaderd door de man met wie zij seksueel contact heeft gehad toen zij in de veilige opvang verbleef. Op zijn verzoek heeft de moeder meegewerkt aan een DNA-test. Uit die test is naar voren gekomen dat voormelde man de biologische vader van [minderjarige] is. De moeder heeft vervolgens de juridische vader hierover geïnformeerd. Op het kantoor van de advocaat van de juridische vader is er vervolgens een aantal DNA-testen verricht. Daaruit is naar voren gekomen dat de juridische vader wel de verwekker van [naam] is, maar niet van [minderjarige] .
2.6.
De moeder stelt dat zij bij het geven van toestemming aan de juridische vader om [minderjarige] te erkennen, heeft gedwaald over het vaderschap van de juridische vader ten aanzien van [minderjarige] . Als de moeder had geweten dat de juridische vader niet de biologische vader van [minderjarige] is, dan had zij hem nooit toestemming verleend om [minderjarige] te erkennen. Nu de juridische vader niet de biologische vader van [minderjarige] is en de erkenning door de juridische vader van [minderjarige] door dwaling tot stand gekomen is, verzoekt de moeder om die erkenning te vernietigen op grond van artikel 1:205, eerste lid, onder c van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Het standpunt en zelfstandig verzoek van de juridische vader
2.7.
De juridische vader is het eens met het verzoek van de moeder en verzoekt (primair) om het verzoek van de moeder toe te wijzen. Subsidiair verzoekt de juridische vader, bij wijze van zelfstandig verzoek, om de erkenning door de juridische vader van [minderjarige] te vernietigen op grond van dwaling (artikel 1:205, eerste lid, onder b BW).
2.8.
Namens en door de juridische vader is daartoe, samengevat, onder meer het volgende aangevoerd. De juridische vader heeft nooit getwijfeld aan zijn ouderschap over [minderjarige] . De mededeling van de moeder dat hij mogelijk niet de biologische vader van [minderjarige] is, kwam voor hem dan ook als een enorme klap. Gezien de resultaten van de twee afgenomen DNA-testen, staat voor de juridische vader inmiddels onomstotelijk vast dat hij niet de biologische vader van [minderjarige] is. De juridische vader is en wil daarom niet langer betrokken zijn in het leven van [minderjarige] . Het contact tussen hen is al enige tijd verbroken. De juridische vader vindt het bovendien van belang om de juridische situatie in overeenstemming te brengen met de biologische werkelijkheid.
2.9.
Nu de moeder kennelijk seksueel contact met een andere man heeft gehad in het tijdvak dat de conceptie van [minderjarige] heeft plaatsgevonden, had zij de juridische vader hierover moeten inlichten. Nu zij dit niet heeft gedaan, is de juridische vader van mening dat de erkenning van [minderjarige] onder dwaling tot stand gekomen. De juridische vader is daarom van mening dat die erkenning dient te worden vernietigd.
Het standpunt van de bijzondere curator
2.10.
De bijzondere curator heeft in voormeld rapport en advies van 9 oktober 2024 alsmede tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, onder meer het volgende aangegeven. De bijzondere curator vindt dat de moeder onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd dat zij door dwaling is bewogen om aan de juridische vader toestemming te verlenen om [minderjarige] te erkennen. Naar aanleiding van hetgeen namens en door de juridische vader is aangevoerd, is de bijzondere curator daarentegen wel van mening dat de juridische vader door dwaling is bewogen om [minderjarige] te erkennen. De bijzondere curator verzoekt daarom om het zelfstandige verzoek van de juridische vader tot vernietiging van de erkenning van [minderjarige] toe te wijzen. De bijzondere curator verzoekt subsidiair om de beslissing in deze zaak voor een korte periode aan te houden, om haar in de gelegenheid te stellen om zich te beraden om namens [minderjarige] een zelfstandig verzoek tot vernietiging van de erkenning door de juridische vader van [minderjarige] in te dienen.
Vernietiging erkenning
2.11.
Uit artikel 1:205, eerste lid BW volgt dat een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, bij de rechtbank kan worden ingediend:
a. door het kind zelf, tenzij de erkenning tijdens zijn meerderjarigheid heeft plaatsgevonden;
b. door de erkenner, indien hij door bedreiging, dwaling, bedrog of, tijdens zijn minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden daartoe is bewogen;
c. door de moeder, indien zij door bedreiging, dwaling, bedrog, of tijdens haar minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden bewogen is toestemming tot de erkenning te geven.
Uit het derde lid van voormeld artikel volgt dat in geval van bedreiging of misbruik van omstandigheden, wordt het verzoek door de erkenner of door de moeder niet later ingediend dan een jaar nadat deze invloed heeft opgehouden te werken en, in geval van bedrog of dwaling, binnen een jaar nadat de verzoeker het bedrog of de dwaling heeft ontdekt.
2.12.
De rechtbank overweegt, gezien de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, als volgt.
2.13.
Tussen partijen is niet in geschil dat de juridische vader niet de biologische vader van [minderjarige] is. Nu dit blijkt uit twee verschillende DNA-testen die partijen hebben laten verrichten, ziet de rechtbank evenmin aanleiding om hieraan te twijfelen.
2.14.
De rechtbank overweegt als volgt. Wanneer de moeder een verzoek tot vernietiging van de erkenning indient, geldt als uitgangspunt dat de moeder in beginsel niet kan terugkomen op de door haar gegeven toestemming voor erkenning. Een verzoek kan alleen worden toegewezen indien de moeder door bedreiging, dwaling of bedrog is bewogen toestemming tot erkenning te geven. De rechtbank is echter van oordeel dat de moeder geen beroep kan doen op dwaling. Op het moment dat zij toestemming gaf aan de juridische vader tot erkenning van [minderjarige] , wist zij dan wel had zij kunnen weten dat hij mogelijk niet de biologische vader van [minderjarige] was, omdat zij immers ook seksueel contact heeft gehad met een andere man in het tijdvak waarin de conceptie heeft plaatsgevonden. Dat de moeder zich op basis van haar eigen berekeningen heeft vergist en zij vervolgens onjuiste conclusies heeft getrokken over het biologische vaderschap van [minderjarige] , maakt dit niet anders. Van een onjuiste voorstelling van zaken ten aanzien van het biologische vaderschap van de juridische vader is geen sprake. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de moeder afwijzen.
2.15.
De juridische vader heeft zich echter niet vergist. Hij wist tot begin 2024 niet dat de moeder seksueel contact heeft gehad met aan andere man in het conceptietijdvak. De vrouw heeft hem dit niet verteld. Vanuit goed vertrouwen is hij ervan uitgegaan dat hij in het conceptietijdvak de enige seksuele partner van de moeder is geweest en is op basis van deze onjuiste voorstelling van zaken van de moeder ertoe bewogen om [minderjarige] te erkennen als zijn kind. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de stelling van de juridische vader, dat als hij ook maar enige twijfel had gehad betreffende het vaderschap over [minderjarige] , hij [minderjarige] dan nooit zou hebben erkend. Dit blijkt te meer nu de juridische vader, nadat hij erachter is gekomen dat een andere man [minderjarige] heeft verwekt, zich heeft teruggetrokken uit het leven van [minderjarige] . [minderjarige] heeft niets meer van de juridische vader te verwachten. Afgezien van de vraag of die beslissing van de juridische vader in het belang van [minderjarige] te achten is, is de rechtbank, gezien het voorgaande, van oordeel dat de erkenning door de juridische vader van [minderjarige] onder dwaling tot stand gekomen is. Nu de juridische vader niet de biologische vader van [minderjarige] is en de erkenning door de juridische vader van [minderjarige] onder invloed van dwaling tot stand gekomen, wordt naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de grond voor vernietiging van de erkenning door de juridische vader van [minderjarige] (artikel 1:205, eerste lid, sub b BW). Nu het zelfstandige verzoek van de juridische vader binnen een jaar nadat hij de dwaling heeft ontdekt is ingediend, is dit verzoek bovendien tijdig ingediend. De rechtbank zal het verzoek van de juridische vader tot vernietiging van de erkenning daarom toewijzen.
Geslachtsnaam
2.16.
Ten overvloede overweegt de rechtbank het volgende. Nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, wordt, op grond van artikel 1:206, eerste lid BW, de erkenning geacht nimmer gevolg te hebben gehad. Daarmee zal [minderjarige] , door de vernietiging van de erkenning door de juridische vader van [minderjarige] , alleen in een familierechtelijke betrekking tot zijn moeder komen te staan en zal hij, op grond van artikel 1:5, eerste lid BW, van rechtswege de geslachtsnaam van de moeder dragen. De rechtbank zal daarom voor de volledigheid verstaan dat [minderjarige] de geslachtsnaam “[geslachtsnaam van de moeder]” zal hebben.
Toesturen beschikking aan de ambtenaar van de burgerlijke stand
2.17.
De rechtbank zal bepalen dat de griffier van deze rechtbank, wanneer de beslissing in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand in de gemeente Tilburg , om daarin aantekening te doen van deze beschikking.
Beëindiging taak van de bijzondere curator
2.18.
Nu de rechtbank een eindbeslissing zal nemen in deze zaak, zal de rechtbank de taak van de bijzondere curator in deze procedure als beëindigd beschouwen. Indien er een rechtsmiddel wordt ingesteld tegen de beslissing in deze zaak, oftewel als er hoger beroep wordt ingesteld tegen die beslissing, dan zal de taak van de bijzondere curator herleven.
Verdeling proceskosten
2.19.
Gelet op de aard van deze procedure zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
2.20.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
vernietigt de erkenning van de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2023, door de heer [de juridische vader] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 1992;
3.2.
verstaat dat [minderjarige] na het in kracht van gewijsde gaan van deze beschikking de geslachtsnaam “ [geslachtsnaam van de moeder] ” heeft;
3.3.
beschouwt de taak van de bijzondere curator in deze procedure in eerste aanleg als beëindigd;
3.4.
verdeelt de kosten van partijen in deze procedure tussen hen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2025 door mr. Van Triest, rechter, tevens kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.