ECLI:NL:RBZWB:2025:383

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
C/02/424958 / FA RK 24-3431
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezamenlijk ouderlijk gezag naar eenhoofdig ouderlijk gezag met toepassing van Thais recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 januari 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het gezamenlijk ouderlijk gezag naar eenhoofdig ouderlijk gezag. De zaak betreft de minderjarigen [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3], die zijn geboren tijdens het huwelijk van de man en de vrouw. De man en de vrouw hebben gezamenlijk verzocht om de wijziging van het gezag, waarbij de man voortaan alleen het gezag over de minderjarigen zal uitoefenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw momenteel in [land] verblijft, terwijl de minderjarigen bij de man in Nederland wonen. De rechtbank heeft overwogen dat de verhuizing van de vrouw naar Thailand op zichzelf geen belemmering vormt voor gezamenlijke gezagsuitoefening, maar dat de uitdrukkelijke wens van beide ouders en de inhoud van het gezag in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is om het gezag te wijzigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huidige gezagsposities over de minderjarigen gezamenlijk zijn en dat er geen uitzonderingsgronden zijn die het gezamenlijk gezag zouden beëindigen. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het in het belang van de minderjarigen is dat de man voortaan alleen het gezag uitoefent, en heeft het verzoek toegewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing per direct van kracht is.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/424958 / FA RK 24-3431
Datum uitspraak: 14 januari 2025
Beschikking over wijziging ouderlijk gezag
in de zaak op gezamenlijk verzoek van:
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [plaats] ,
en
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
verblijvende in [land] ,
advocaat: mr. A.J.M. van der Borst te Etten-Leur ,
over de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2011 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2015 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
-
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2017 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] ,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de minderjarigen.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesdossier bevat de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen bij de griffie van deze rechtbank op 18 juli 2024;
  • het F9-formulier van 1 augustus 2024 van mr. Van der Borst.
1.2.
Op 17 december 2024 heeft de rechtbank het verzoek, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die behandeling zijn verschenen en gehoord:
  • de man;
  • mr. Van der Borst, namens de man en de vrouw;
  • een vertegenwoordigster namens de Raad.
1.3.
De vrouw is, hoewel correct opgeroepen, niet in persoon bij voormelde mondelinge behandeling aanwezig geweest.
1.4.
De minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn, gelet op hun leeftijd, gerechtigd om hun mening te geven in deze zaak. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling, op 12 december 2024, heeft [minderjarige 1] tijdens een gesprek met de (kinder)rechter zijn mening gegeven. Bij aanvang van de mondelinge behandeling heeft de rechter een samenvatting hiervan gedeeld met de aanwezigen. [minderjarige 2] heeft aangegeven geen behoefte te hebben om zijn mening kenbaar te maken.

2.Het verzoek

2.1.
De man en de vrouw verzoeken bij wijze van gezamenlijk verzoek, indien mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man voortaan met het eenhoofdig ouderlijk gezag zal zijn belast over de minderjarigen.

3.De beoordeling

Inleiding
3.1.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, stelt de rechtbank het volgende vast:
  • De man en de vrouw zijn met elkaar getrouwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van 10 juni 2022 is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 20 juni 2022 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
  • De minderjarigen zijn ieder tijdens het huwelijk van partijen geboren in [geboorteplaats] .
  • Op de overgelegde geboorteakten van de minderjarigen, waarvan tevens in de Nederlandse taal vertaalde exemplaren zijn overgelegd, staan de man en de vrouw vermeld als de ouders van de minderjarigen.
  • De man en de minderjarigen hebben in ieder geval de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Thaise nationaliteit.
  • De man en de minderjarigen wonen in Nederland en hebben hier hun gewone verblijfplaats.
  • De vrouw verblijft momenteel in [land] . Uit het ambtshalve door de rechtbank geraadpleegde uittreksel van de vrouw uit de Basisregistratie personen (Brp) blijkt dat de vrouw staat geregistreerd als “Registratie Niet Ingezetenen (RNI)”.
Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht
3.2.
De rechtbank overweegt dat de minderjarigen zijn geboren in [geboorteplaats] . Daarnaast hebben de man en de minderjarigen de Nederlandse nationaliteit, terwijl de vrouw de Thaise nationaliteit heeft. Dit brengt mee dat deze zaak een internationaal karakter heeft, waardoor de rechtbank dient te bepalen of zij internationaal bevoegd is om van het verzoek in deze zaak kennis te nemen en daarop te beslissen. Indien dat het geval is, dient zij het toepasselijke recht te bepalen.
3.3.
Het verzoek tot wijziging van het ouderlijk gezag betreft een kwestie inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid. Uit artikel 7, eerste lid van de Verordening (EU) 2019/1111 van de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (verder te noemen: Brussel II-
terVerordening) volgt dat ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft internationaal bevoegd zijn om over het verzoek te oordelen en daarop te beslissen. De rechtbank gaat hierbij uit van de situatie ten tijde van de indiening van het verzoek. De rechtbank overweegt dat de minderjarigen op dat moment in Nederland woonden en leefden, waardoor hun gewone verblijfplaats in Nederland is gelegen. Daarmee is de Nederlandse rechter internationaal bevoegd om van het verzoek in deze zaak kennis te nemen en daarop te beslissen.
3.4.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is om op het verzoek te beslissen, zal op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (verder te noemen: HKBV ‘96) Nederlands recht op het verzoek worden toegepast.
Huidige gezagsposities over de minderjarigen
3.5.
Alvorens het verzoek tot wijziging van het gezamenlijk ouderlijk gezag naar eenhoofdig ouderlijk gezag inhoudelijk te kunnen beoordelen en daarop te beslissen, dient de rechtbank de huidige gezagsposities over de minderjarigen vast te stellen.
3.6.
Uit artikel 16, eerste lid van het HKBV ’96 volgt dat het van rechtswege ontstaan of tenietgaan van ouderlijke verantwoordelijkheid, zonder tussenkomst van een rechterlijke of administratieve autoriteit, wordt beheerst door het recht van de Staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Aangezien de minderjarigen tijdens het huwelijk van partijen in [geboorteplaats] zijn geboren, dient de rechtbank op grond van voormelde bepaling naar Thais recht vast te stellen wie ten tijde van de geboorten van de minderjarigen het gezag over hen heeft verkregen, om vervolgens de huidige gezagssituaties over hen vast te stellen.
3.7.
Op grond van Thais recht valt een kind onder het ouderlijk gezag van beide ouders, tenzij sprake is van een of meerdere genoemde uitzonderingen (§ 1566 van het Thais Burgerlijk en Handelswetboek). De ouderlijke zorg wordt slechts door één ouder uitgeoefend indien:
  • een van beide ouders komt te overlijden;
  • het niet bekend is of een van de ouders nog leeft;
  • een van de ouders handelingsonbekwaam is verklaard;
  • een van de ouders in een psychiatrische inrichting is opgenomen;
  • een gerechtelijke beslissing het gezag van een van de ouders heeft beperkt of heeft overgedragen;
  • de ouders gezamenlijk een wettelijke regeling of overeenkomst hebben getroffen.
3.8.
De rechtbank overweegt, gezien de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, dat de minderjarigen ieder tijdens het huwelijk van de ouders in [geboorteplaats] zijn geboren en dat niet is gebleken van één of meerdere hiervoor genoemde uitzonderingsgronden. Dit betekent dat de ouders op het moment van de geboorten van de minderjarigen gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen. Voorts is niet gebleken dat die gezagssituaties nadien zijn gewijzigd.
3.9.
Uit artikel 16, derde lid HKBV ’96 volgt dat het op grond van het recht van de Staat van de gewone verblijfplaats van het kind bestaande ouderlijke verantwoordelijkheid blijft bestaan na verplaatsing van die gewone verblijfplaats naar een andere Staat. Dit betekent dat met de verplaatsing van de minderjarigen vanuit [land] naar Nederland het gezamenlijk gezag van de man en de vrouw over de minderjarigen is gehandhaafd. Vanaf het moment dat de minderjarigen in Nederland verblijven, zijn die gezagsposities over de minderjarigen evenmin gewijzigd.
3.10.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de man en de vrouw op dit moment gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over alle drie de minderjarigen.
Wettelijk kader
3.11.
In artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat de rechter op verzoek van de ouders die niet met elkaar zijn getrouwd of een van hen het gezamenlijk gezag kan beëindigen. Dat kan als de omstandigheden zijn veranderd sinds de ouders samen het gezag hebben gekregen of als de rechtbank van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan toen hij het gezamenlijk gezag heeft vastgesteld. In dat geval beslist de rechtbank wie van de ouders voortaan alleen het gezag over de minderjarige krijgt.
In artikel 1:253n, eerste lid BW staat dat artikel 1:251a, eerste lid BW van toepassing is. In dat artikel staat dat de rechter kan beslissen dat het gezag over een kind naar één ouder gaat als er een onacceptabel risico is dat, als allebei de ouders het gezag houden, dit kind erg klem komt te zitten tussen die ouders en het er niet naar uitziet dat dit binnen korte tijd verbetert of als een verandering van het gezag op een andere manier in het belang van het kind noodzakelijk is.
De onderbouwing van het verzoek
3.12.
Namens (en door) de man en de vrouw is, samengevat, het volgende aangevoerd. Een aantal jaren geleden zijn de ouders en de minderjarigen van [land] naar Nederland verhuisd. Inmiddels is enkel de vrouw terugverhuisd naar [land] , met de bedoeling om daar (langdurig) te blijven wonen. De minderjarigen blijven bij de man in Nederland wonen. Gelet hierop vinden de ouders het het meest praktisch en in het belang van de minderjarigen dat de man voortaan het gezag over de minderjarigen alleen uitoefent. De ouders hebben enkel noodzakelijk contact met elkaar. In het afgelopen jaar heeft de man tweemaal de toestemming en handtekening van de vrouw nodig gehad, onder meer voor de inschrijving van de minderjarige(n) op school. Daarbuiten hebben de ouders geen contact met elkaar gehad. Hoewel de vrouw meewerkt aan belangrijke (gezags)zaken over de minderjarigen, is het soms lastig als zij niet snel reageert. Zo heeft het twee weken geduurd voordat zij haar toestemming gaf voor de inzet van hulpverlening vanuit [pedagoog], terwijl hierbij juist snelheid geboden was.
De mening van [minderjarige 1]
3.13.
[minderjarige 1] heeft tijdens het gesprek met de (kinder)rechter, samengevat, aangegeven dat hij geboren en opgegroeid is in [land] en dat hij inmiddels ongeveer vier jaren in Nederland woont. Aanvankelijk zijn [minderjarige 1] en zijn broertjes samen met hun vader naar Nederland gekomen. Hun moeder is op een later moment naar Nederland gekomen. Nadat de relatie tussen de ouders is verbroken, heeft de moeder tijdelijk elders verbleven. Volgens [minderjarige 1] is zij inmiddels terugverhuisd naar [land] . [minderjarige 1] heeft af en toe contact met zijn moeder via (beeld)bellen. [minderjarige 1] vindt het een goed idee als zijn vader voortaan alleen de belangrijke (gezags)beslissingen over hem en zijn broertjes neemt.
Het advies van de Raad
3.14.
De Raad vraagt zich af of het noodzakelijk is dat de man voortaan het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarigen zal uitoefenen, nu in het afgelopen jaar is gebleken dat de vrouw haar toestemming verleent als zij daarom wordt gevraagd door de man.
Inhoudelijke beoordeling door de rechtbank
3.15.
De rechtbank overweegt, gezien de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, als volgt. Vooropgesteld wordt dat als wettelijk uitgangspunt heeft te gelden dat ouders, na het verbreken van hun relatie, samen het gezag over hun minderjarige kind(eren) blijven uitoefenen. Op grond van voormelde wettelijke bepalingen wijzigt de rechtbank het gezamenlijk ouderlijk gezag enkel naar eenhoofdig ouderlijk gezag als wordt voldaan aan één of beide genoemde wijzigingsgronden.
3.16.
Gebleken is dat de vrouw inmiddels is terugverhuisd naar [land] met de bedoeling om daar (langdurig) te blijven wonen en dat de minderjarigen bij de man in Nederland blijven wonen. Gebleken noch gesteld is dat de minderjarigen klem en verloren (dreigen te) raken indien het gezamenlijk ouderlijk gezag van de man en de vrouw over de minderjarigen gehandhaafd blijft. Ondanks de (reis)afstand en het tijdsverschil tussen Nederland en [land] , is het voor de ouders met de bestaande communicatiemiddelen goed mogelijk om, indien nodig, contact met elkaar op te nemen. Hoewel de ouders enkel op een zakelijke manier contact met elkaar hebben, hebben zij in het afgelopen jaar in gezamenlijk overleg belangrijke (gezags)beslissingen over de minderjarigen genomen, zoals over het inschrijven van de minderjarige(n) op school. Dat de vrouw momenteel in [land] woont, hoeft op zichzelf dus geen belemmering te vormen voor het uitoefenen van het ouderlijk gezag over de minderjarigen. Dat het twee weken heeft geduurd voordat de vrouw haar toestemming heeft gegeven voor het inzetten van de hulpverlening vanuit [pedagoog], doet hier niet aan af.
3.17.
Gebleken is echter dat het de uitdrukkelijke wens van beide ouders is dat de man voortaan alleen het gezag over de minderjarigen uitoefent. Aangezien de man en de vrouw enkel noodzakelijk contact met elkaar hebben en de vrouw enkel op digitale wijze contact heeft met de minderjarigen, is de vrouw bovendien weinig betrokken in het leven van de minderjarigen. Op die manier zal het voor de vrouw moeilijk zijn om echt goed op de hoogte te blijven van wat er speelt in het leven van de minderjarigen. Gezamenlijke gezagsuitoefening betekent in de ogen van de rechtbank: vanuit ouderlijke betrokkenheid in gezamenlijk overleg de beslissingen van enig belang over je kinderen nemen, kijkend naar de specifieke belangen van juist deze kinderen. Als het uitoefenen van het gezag door de vrouw enkel het zetten van een handtekening als daarom wordt gevraagd zal inhouden, dan ziet de rechtbank geen meerwaarde in het handhaven van het gezamenlijk ouderlijk gezag. Dan werkt het gezamenlijke gezag immers alleen maar vertragend en levert het voor niemand iets positiefs op. Gelet hierop acht de rechtbank een wijziging van het gezamenlijk ouderlijk gezag naar eenhoofdig ouderlijk gezag (anderszins) in het belang van de minderjarigen noodzakelijk. Daarmee wordt voldaan aan de tweede wijzigingsgrond zoals bepaald in artikel 1:251a, eerste lid BW. De rechtbank zal het verzoek daarom toewijzen in die zin dat zij zal bepalen dat het ouderlijk gezag over de minderjarigen voortaan alleen aan de man toekomt.
3.18.
De rechtbank zal die beslissing, gelet op het karakter daarvan en het belang dat hierover duidelijkheid bestaat, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de man en de vrouw. Dit betekent dat die beslissing per direct van kracht is en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.
3.19.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat het ouderlijk gezag over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2011 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2015 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedag 3] 2017 te [geboorteplaats] ,
voortaan aan de man alleen toekomt;
4.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2025 door mr. Van Triest, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.