ECLI:NL:RBZWB:2025:3833
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juni 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Breda had op 24 augustus 2024 een naheffingsaanslag opgelegd aan de belanghebbende, omdat zijn auto op dat moment geparkeerd stond zonder dat parkeerbelasting was voldaan. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. De rechtbank oordeelt dat er geen zitting nodig was, omdat partijen daarmee instemden.
De rechtbank onderzoekt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De belanghebbende voert aan dat hij niet op de hoogte was van de wijziging in het parkeerbeleid en dat de borden onduidelijk waren geplaatst. De rechtbank stelt vast dat de auto van de belanghebbende op een locatie stond waar betaald parkeren geldt en dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de borden duidelijk waren. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende onvoldoende heeft gedaan om zich op de hoogte te stellen van het parkeerregime ter plaatse.
De rechtbank oordeelt verder dat de hoogte van de naheffingsaanslag niet onredelijk is, gezien de geldende tarieven en de kosten die in rekening mogen worden gebracht. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van de belanghebbende ongegrond, wat betekent dat de naheffingsaanslag gehandhaafd blijft. De belanghebbende krijgt zijn griffierecht niet vergoed, en de uitspraak is openbaar gemaakt.