ECLI:NL:RBZWB:2025:3833

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
24/6959
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juni 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Breda had op 24 augustus 2024 een naheffingsaanslag opgelegd aan de belanghebbende, omdat zijn auto op dat moment geparkeerd stond zonder dat parkeerbelasting was voldaan. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. De rechtbank oordeelt dat er geen zitting nodig was, omdat partijen daarmee instemden.

De rechtbank onderzoekt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De belanghebbende voert aan dat hij niet op de hoogte was van de wijziging in het parkeerbeleid en dat de borden onduidelijk waren geplaatst. De rechtbank stelt vast dat de auto van de belanghebbende op een locatie stond waar betaald parkeren geldt en dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de borden duidelijk waren. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende onvoldoende heeft gedaan om zich op de hoogte te stellen van het parkeerregime ter plaatse.

De rechtbank oordeelt verder dat de hoogte van de naheffingsaanslag niet onredelijk is, gezien de geldende tarieven en de kosten die in rekening mogen worden gebracht. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van de belanghebbende ongegrond, wat betekent dat de naheffingsaanslag gehandhaafd blijft. De belanghebbende krijgt zijn griffierecht niet vergoed, en de uitspraak is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/6959

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juni 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 5 september 2024.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer] opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek 3 juni 2025 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. De auto met [kenteken] stond op 24 augustus 2024 omstreeks 14:30 uur stil aan de [straat] te Breda. Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
3.1.
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 63,15 bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1,50 en € 61,65 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Overwegingen

Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
4. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2024 van de gemeente Breda (de Verordening) wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de auto van belanghebbende op
24 augustus 2024 geparkeerd stond aan de [straat] te Breda. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. [1]
4.2.
Belanghebbende voert aan dat hij drie jaar geleden gratis heeft geparkeerd aan de [straat] en dat hij zich er niet van bewust was dat het parkeerbeleid was gewijzigd. Hij voert daartoe aan dat hij als inwoner van [plaats] geen melding heeft ontvangen van de (gewijzigde) Verordening. Daarnaast was de gewijzigde parkeersituatie volgens belanghebbende onduidelijk omdat de borden, met daarop de vermelding dat de [straat] in een zone is gelegen waarvoor betaald parkeren geldt, boven verkeershoogte zijn geplaatst. Ook was er geen parkeerautomaat zichtbaar in de (directe) omgeving.
Verder voert belanghebbende aan dat zijn vriend – waarbij hij ten tijde van de constatering op bezoek was – was vergeten de auto aan te melden via de bezoekersregeling. De vriend van belanghebbende heeft de auto om 15:22 uur (alsnog) aangemeld en daarbij de parkeerbelasting voldaan voor de rest van de dag. Ter onderbouwing heeft belanghebbende een afschrift overgelegd van de parkeeracties ‘Bezoekersregeling Straat Linie’.
4.3.
De rechtbank acht het standpunt van de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk dat aan de randen van alle gebieden waarin betaald parkeren geldt zoneborden zijn geplaatst, waarop staat aangegeven dat moet worden betaald voor het parkeren. Voorbij deze borden is parkeerbelasting verschuldigd zolang er geen eindbord wordt gepasseerd. Het is dan niet noodzakelijk dat aan het begin van elke straat een herhalingsbord geplaatst wordt. Gelet hierop was naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk dat voor het parkeren betaald diende te worden. Daarnaast lag het op de weg van belanghebbende om voorafgaand aan het parkeren te onderzoeken of betaald parkeren geldt. Van belanghebbende mag worden verwacht dat hij oplet of hij bebording of een parkeerautomaat passeert en dat hij – nadat hij zijn auto heeft geparkeerd – zich enige inspanning getroost, zoals het maken van een korte wandeling rondom zijn parkeerplek, om na te gaan of er in de buurt een parkeerautomaat is geplaatst die zich buiten zijn directe gezichtsveld bevindt. Dat belanghebbende dit niet of onvoldoende heeft gedaan en aan het begin van de parkeerzone gepasseerde bord niet heeft gezien, leidt tot de conclusie dat hij onvoldoende heeft gedaan om zich op de hoogte te stellen van het parkeerregime ter plaatse. [2]
4.4.
De rechtbank overweegt verder dat parkeerbelasting direct bij aanvang van het parkeren verschuldigd is, dus direct nadat de auto wordt geparkeerd. Uit de Verordening volgt dat de parkeerbelasting kan worden voldaan door betaling bij een parkeerautomaat of met een mobiel communicatiemiddel. [3] Uit vaste rechtspraak volgt echter ook dat een parkeerder een redelijke termijn moet worden gegund voor het verrichten van uitvoeringshandelingen om de parkeerapparatuur in werking te stellen. Die redelijke termijn begint direct nadat de auto wordt geparkeerd. [4] De parkeerder moet in die tijd wel bezig zijn om de parkeerbelasting te betalen (het zogenoemde onverwijld en onafgebroken verrichten van uitvoeringshandelingen).
De rechtbank overweegt dat uit het afschrift van de parkeeracties en betalingen ‘Bezoekersregeling Straat Linie’ volgt dat de auto pas om 15:22 uur is aangemeld op
24 augustus 2024, terwijl de auto in ieder al om 14:30 uur was geparkeerd. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat (de vriend van) belanghebbende die aanmelding heeft gedaan binnen de termijn die hem daarvoor moet worden gegund.
4.5.
Voor zover belanghebbende heeft aangevoerd dat de naheffingsaanslag onevenredig hoog is vergeleken met de verschuldigde parkeerbelasting oordeelt de rechtbank als volgt. De hoogte van de naheffingsaanslag wordt bepaald door het ter plaatse geldende parkeertarief en de kosten die in rekening mogen worden gebracht ingevolge artikel 234, vijfde lid, van de Gemeentewet. Het behoort tot de bevoegdheid van de gemeenteraad om binnen de grenzen van de wet de hoogte van de tarieven vast te stellen. Voor de kosten die in rekening gebracht mogen worden, is een maximum kostentarief bepaald van € 61,65. [5] Dat de gemeente dit bedrag in rekening heeft gebracht, acht de rechtbank dan ook niet onredelijk of disproportioneel.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende voor het parkeren aan de [straat] parkeerbelasting verschuldigd was, waarvan niet aannemelijk is geworden dat deze tijdig is betaald. Dit betekent dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Al hetgeen belanghebbende voor het overige heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd en gehandhaafd blijft.
5.1.
Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. D. Damen, griffier, op 19 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 8 van de Verordening gelezen in samenhang met het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen 2024.
2.Zie bijvoorbeeld Gerechtshof ’s-Gravenhage 8 september 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:3962 en Gerechtshof Amsterdam 28 februari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:669.
3.Artikelen 5 en 7 van de Verordening.
4.Zie onder andere de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 november 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:9379.
5.Artikel 234, zesde lid, van de Gemeentewet in samenhang met artikel 9, eerste lid, van de Verordening.