ECLI:NL:RBZWB:2025:3843

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
11160810 CV EXPL 24-3095 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Tilman-Knoester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over eigendomsrechten en gebruik van grondstrook met contactverbod

In deze zaak betreft het een burengeschil tussen [persoon 1] en [persoon 2] over eigendomsrechten, gebruik van een grondstrook, erfafscheiding, beplantingen en een contactverbod. Partijen hebben geprobeerd om tot een minnelijke oplossing te komen, maar dit is niet gelukt. [persoon 1] heeft vorderingen ingediend die deels zijn toegewezen en deels zijn afgewezen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [persoon 1] het recht heeft om de garagemuur en de dakgoot te onderhouden, en dat hij de schutting van [persoon 2] mag verven, mits met voorafgaande toestemming. De vorderingen van [persoon 1] om de eigendom van een strook grond te claimen zijn afgewezen, omdat er geen sprake was van verkrijgende verjaring. In reconventie heeft [persoon 2] een contactverbod geëist, maar deze vordering is afgewezen omdat de kantonrechter oordeelt dat de situatie tussen partijen niet zo ernstig is dat een contactverbod gerechtvaardigd is. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 11160810 \ CV EXPL 24-3095
Vonnis van 4 juni 2025
in de zaak van
[persoon 1],
te [plaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [persoon 1] ,
procederend in persoon,
als belanghebbende wordt in deze zaak aangemerkt:
[belanghebbende 1] ,
te [plaats] ,
procederend in persoon,
tegen
[persoon 2],
te [plaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [persoon 2] ,
gemachtigde: mr. F.J. Boomaars.
als belanghebbende wordt in deze zaak aangemerkt:
[belanghebbende 2] ,
te [plaats] ,
gemachtigde: mr. F.J. Boomaars.

1.De zaak in het kort

In deze zaak gaat het om een burengeschil over eigendomsrechten, gebruik van een stukje grondstrook, erfafscheiding, beplantingen en contactverbod. Een minnelijke oplossing is niet gelukt. Partijen hebben over en weer vorderingen ingediend. Die deels zijn toe- en deels zijn afgewezen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 februari 2025 waarin [persoon 1] in de gelegenheid is gesteld om zijn echtgenote [belanghebbende 1] als partij in het geding op te roepen,
- de akte van 27 februari 2025 met producties van [persoon 1]
- de akte van 2 april 2025 van [persoon 2] .
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[persoon 1] vordert – zoals tijdens de zitting is besproken en de kantonrechter het uit de stukken heeft begrepen – samengevat:
A. Verklaring voor recht dat [persoon 2] verplicht is [persoon 1] te compenseren in verband met het eigendomsclaim van [persoon 2] van de garagegrond;
B. Verklaring voor recht dat [persoon 1] het recht heeft de garagemuur grenzend aan zijn tuin en de daaraan bevestigde dakgoot te onderhouden;
C. Verklaring voor recht dat de strook grond van ongeveer 10 cm tussen de schutting van [persoon 2] en de tuin van [persoon 1] door verjaring eigendom van [persoon 1] is geworden, dan wel nooit tot het perceel van [persoon 2] heeft behoord;
D. Verklaring voor recht dat [persoon 1] de schutting van [persoon 2] aan de zijde van de tuin van [persoon 1] mag verven;
E. [persoon 2] te gebieden de eigendomssituatie te registreren van zowel de garagegrond als de afwijking van de 10 cm strook tuingrond;
F. [persoon 2] te veroordelen in de inmeetkosten van het Kadaster.
[persoon 1] vordert ook dat [persoon 2] in de proceskosten wordt veroordeeld. [persoon 1] wil de mogelijkheid krijgen om het vonnis voor zover mogelijk meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn vordering stelt [persoon 1] het volgende. [persoon 1] erkent dat [persoon 2] door verjaring eigenaar is geworden van de grond waarop de garage van [persoon 2] is gebouwd. Volgens [persoon 1] heeft hij echter recht op compensatie voor het grondverlies en verminderd woongenot, omdat de garage gedeeltelijk op zijn perceel staat. Hij verwijst hiervoor naar een uitspraak van de Hoge Raad van 24 februari 2017. Volgens [persoon 1] is het ook onrechtmatig dat [persoon 2] van deze wijziging van eigendom geen notariële akte heeft doen opmaken. Hij wil dat dit kadastraal goed wordt geregistreerd. Tussen de schutting van [persoon 2] en de perceelgrens zit een strookje van 10 cm grond. [persoon 1] gebruikt deze grond. Volgens [persoon 1] heeft [persoon 2] gebruik gemaakt van een valse verklaring en deze door hem laten tekenen, terwijl deze strook door middel van verjaring het eigendom van [persoon 1] is geworden, aldus [persoon 1] .
3.3.
[persoon 2] vindt dat de vorderingen van [persoon 1] moeten worden afgewezen en wil dat [persoon 1] in de proceskosten en nakosten wordt veroordeeld. [persoon 2] wil de mogelijkheid krijgen om deze proceskostenveroordeling meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
3.4.
[persoon 2] voert als verweer het volgende aan. De vorige eigenaar [eigenaar] , was van 1998 tot 2009 eigenaar van de woning van [persoon 2] . [eigenaar] had destijds te maken met vier verschillende achterburen en vier verschillende erfafscheidingen. [eigenaar] wilde een schutting die uit één geheel bestaat, maar alle achterburen wilde hun eigen erfafscheiding behouden. [eigenaar] heeft toen een nieuwe schutting op eigen grond en in eigen beheer geplaatst. Tussen de bestaande schutting die destijds door [eigenaar] op eigen grond is geplaatst en het perceel van [persoon 1] is een stuk grond van 10 cm, die thans eigendom is van [persoon 2] . [persoon 2] heeft in september 2023 aan [persoon 1] gevraagd een verklaring te ondertekenen dat hij kennis heeft van het feit dat de voornoemde schutting destijds op eigen kosten en op eigen grond van [persoon 2] is geplaatst en dat daardoor de schutting en de strook grond bij [perceel 2] behoort. [persoon 2] is niet gehouden tot betaling van de Kadasterkosten, omdat [persoon 1] op eigen initiatief en zonder overleg het Kadaster opdracht heeft gegeven. [persoon 2] betwist dat [persoon 1] recht heeft op compensatie van de grond waarop de garage staat. Er is sprake van verjaring, in 2020 heeft een bezitswissel plaatsgevonden en [persoon 2] heeft de grondstrook geleverd gekregen en pleegt zelf geen onrechtmatige daad jegens de bestolene, aldus [persoon 2] .
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.6.
[persoon 2] vordert na wijziging van eis – samengevat –:
I. [persoon 1] te verbieden om op welke wijze dan ook (telefonisch, schriftelijk, via derden, social media of anderszins) in contact te treden met [persoon 2] ;
II. [persoon 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een onmiddellijk opeisbare en niet voor matiging vatbare dwangsom van € 500,00 voor iedere overtreding dat [persoon 1] in strijd handelt met de onder I. geformuleerde bevelen;
III. [persoon 1] te veroordelen tot het verwijderen en verwijderd houden van de leiboom en alle (andere) begroeiingen van struiken en bomen – die over de erfgrens heen boven het perceel van [persoon 2] hangen op straffe van een dwangsom;
IV. [persoon 1] te veroordelen tot het verwijderen en verwijderd houden van verf, voorwerpen en alle (andere) begroeiingen van struiken en beplanting van de privémuur op straffe van een dwangsom.
[persoon 2] vordert ook dat [persoon 1] in de proceskosten wordt veroordeeld. [persoon 2] wil de mogelijkheid krijgen om het vonnis voor zover mogelijk meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
3.7.
Ter onderbouwing van zijn vorderingen stelt [persoon 2] het volgende. [persoon 1] belaagt hem met vele brieven over een situatie die is verjaard en spreekt hem aan op straat. [persoon 2] vindt het contact met [persoon 1] onprettig en onwenselijk. Op 15 januari 2024 heeft de gemachtigde van [persoon 2] een contactverbod toegezonden aan [persoon 1] . Ook hierna bleef [persoon 1] doorgaan. Op 14 maart 2024 heeft de gemachtigde van [persoon 2] [persoon 1] opnieuw aangeschreven en gesommeerd om geen contact te hebben met [persoon 2] . Ook hierna blijft [persoon 1] doorgaan. [persoon 2] ervaart hierdoor veel stress en spanningsklachten. Daarom wenst [persoon 2] een contactverbod. Daarnaast wil [persoon 2] dat [persoon 1] de leiboom verwijderd die in de verboden zone staat. Aan de muur van de garage van [persoon 2] die grenst aan het perceel van [persoon 1] heeft [persoon 1] zonder toestemming een klimopplant tegen de muur laten groeien en enkele attributen aan de muur opgehangen en de muur geschilderd. [persoon 2] wenst dat [persoon 1] deze verwijdert.
3.8.
[persoon 1] heeft ter zitting verklaard dat hij kan instemmen met de verwijdering van de leilinde. Hij betwist dat hij [persoon 2] met vele brieven belaagt. [persoon 1] wil dat de feitelijke situatie overeenkomt met de kadastrale registratie. Daarover wilde hij het gesprek aangaan. Hij vindt dat de overige vorderingen van [persoon 2] moeten worden afgewezen en dat [persoon 2] in de proceskosten wordt veroordeeld.
3.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De feiten

4.1.
Tussen partijen staan de volgende feiten in rechte vast:
a. [persoon 1] is samen met [belanghebbende 1] sinds 5 juli 2019 eigenaar van het perceel met nummer [perceel 1] (na inmeting [nummer 1] ) aan [adres 1] , waarvan de westelijke grens geheel aansluit bij het perceel van [persoon 2] en de zuidelijke grens gedeeltelijk (ter plaatse van de garage [persoon 2] ).
b. [persoon 1] heeft de woning in 2019 gekocht van zijn dochter en haar partner.
c. [persoon 2] is sinds 2 november 2020 eigenaar van het perceel met nummer [perceel 2] aan [adres 2] .
d. Het perceel van [persoon 2] is aan de westelijke en zuidelijke achterzijde gesitueerd van het perceel van [persoon 1] .
e. Op het perceel van [persoon 2] staat een woonhuis en een garage. De garage is in 1976 gebouwd en staat gedeeltelijk, ongeveer 50 cm, op het perceel van [persoon 1] ( [nummer 2] ).
f. Op de foto van het kadaster ziet de situatie er als volgt uit:
[afbeelding geanonimiseerd]
g. Een vorige eigenaar van het perceel van [persoon 2] heeft een schutting geplaatst op eigen grond en in eigen beheer.
h. [persoon 2] heeft [persoon 1] een verklaring laten tekenen dat [persoon 1] gebruik maakt van een strook grond over de breedte van het perceel van plus minus 10 cm en de daar op staande schutting die bij het perceel nummer 2908 hoort.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter zal de vorderingen in conventie en in reconventie gezamenlijk per onderwerp behandelen en bespreken.
Oproeping echtgenote [persoon 1]
5.2.
De kantonrechter constateert dat de echtgenote van [persoon 1] als mede-eigenaar van het perceel waarop het geschil betrekking heeft, zoals opgenomen in het tussenvonnis van 19 februari 2025, is opgeroepen als belanghebbende. Hiermee is voldaan aan het vereiste van artikel 118 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Strook grond van 10 cm achter de schutting
5.3.
Volgens het kadaster behoort de strook grond van ongeveer 10 cm breedte langs de westelijke perceelafscheiding, de schutting van [persoon 2] , in de achtertuin van [persoon 1] aan [persoon 2] toe. De vraag is of [persoon 1] , zoals hij stelt, die strook door verjaring heeft verkregen. [persoon 2] betwist dit. Hij stelt dat het strookje grond zijn eigendom is en dat geen sprake is van verjaring. De vorige eigenaar van de woning van [persoon 2] heeft de schutting gezet voor de destijds bestaande gedeelde erfafscheiding. De vorige eigenaar heeft er vanaf 1998 tot 2009 gewoond. Hij heeft volgens [persoon 2] in 2007 of 2008 de schutting gezet. In september 2023 heeft [persoon 1] een verklaring getekend dat de schutting en het strookje grond dat [persoon 1] gebruikt, behoort aan [persoon 2] .
[persoon 1] stelt dat deze verklaring niet mag worden meegenomen als bewijs, omdat hij bij het tekenen werd misleid.
5.4.
De kantonrechter overweegt het volgende. Eigendomsverkrijging kan door zogenaamde verkrijgende verjaring (artikel 3:99 BW) of door zogenaamde bevrijdende verjaring (artikel 3:105 jo 3:306 BW) plaatsvinden. Voor een geslaagd beroep op verkrijgende verjaring dient sprake te zijn van onafgebroken bezit te goeder trouw gedurende ten minste 10 jaar. Volgens de maatstaf van artikel 3:118 lid 1 BW is een bezitter te goeder trouw wanneer hij zich als rechthebbende beschouwt en zich ook redelijkerwijze als zodanig mocht beschouwen.
5.5.
De kantonrechter is van oordeel dat er in dit geval geen sprake is van goede trouw bij [persoon 1] als bedoeld in artikel 3:99 BW. Een bezitter van onroerend goed wordt niet snel als te goeder trouw aangemerkt wanneer aan het bezit geen notariële leveringsakte ten grondslag ligt die is ingeschreven in de openbare registers.
Voor een geslaagd beroep op bevrijdende verjaring dient kort gezegd sprake te zijn van een onafgebroken bezit van gedurende ten minste 20 jaar.
De vraag of sprake is van bezit dient te worden beantwoord aan de hand van de maatstaf van de artikelen 3:107 en 3:108 BW. Artikel 3:107 BW omschrijft het bezit als het houden van een goed voor zichzelf, dat wil zeggen het uitoefenen van de feitelijke macht over een goed met de pretentie rechthebbende te zijn. Artikel 3:108 BW bepaalt dat de vraag of iemand een goed voor zichzelf houdt, wordt beoordeeld naar verkeersopvattingen, met inachtneming van de regels die in de op artikel 3:108 BW volgende artikelen worden gegeven, en op grond van uiterlijke feiten. De interne, niet naar buiten kenbaar gemaakte wil om als rechthebbende op te treden is voor het bestaan van bezit niet relevant. Het komt aan op uiterlijke omstandigheden waaruit naar verkeersopvattingen de wil kan worden afgeleid om als rechthebbende op te treden. Het bezit moet openbaar en ondubbelzinnig zijn.
5.6.
[persoon 2] heeft uitdrukkelijk betwist dat sprake is van een onafgebroken bezit van ten minste 20 jaar. Volgens hem is de schutting in 2007 of 2008 gezet. Het is aan [persoon 1] te stellen, onderbouwen en te bewijzen dat de feitelijke macht over de schutting en het strookje grond door hem of zijn rechtsvoorganger al 20 jaar lang (of langer) werd uitgeoefend. Hij heeft geen enkel stuk overgelegd waaruit blijkt dat hiervan sprake is. Dit betekent dat niet wordt aangenomen dat sprake is van bevrijdende verjaring.
5.7.
De schutting en het strookje grond is dus – overeenkomstig de kadastrale grens – eigendom van [persoon 2] . De vordering van [persoon 1] voor recht te verklaren dat de strook grond zijn eigendom is, wordt afgewezen.
Compensatie strookje grond garage
5.8.
Inmiddels erkent [persoon 1] dat [persoon 2] een strookje grond waarop de garage van [persoon 2] staat (kadastraal perceel [nummer 2] ) door verjaring heeft verkregen. [persoon 1] beroept zich op het zogenaamde Heusden-arrest (Hoge Raad van 24 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:309) en vindt dat hij gecompenseerd dient te worden voor het strookje grond waarop de garage van [persoon 2] staat. Dit beroep gaat niet op. Anders dan in het Heusden-arrest is [persoon 2] niet degene, die de strook in bezit heeft genomen, maar heeft hij dit overgenomen van zijn rechtsvoorganger. De verkrijgende verjaring was al ingetreden voordat [persoon 2] in 2020 eigenaar werd van het perceel (met daarop de garage). [persoon 2] heeft dus niet onrechtmatig jegens [persoon 1] gehandeld. De vordering van [persoon 1] op dit punt zal worden afgewezen.
Schutting en garagemuur verven, onderhoud muur
5.9.
[persoon 1] wil dat het hem is toegestaan om de schutting en de buitenkant van de muur van de garage, die aan de tuin van [persoon 1] grenst en de aan de garage bevestigde dakgoot te onderhouden. Inmiddels heeft [persoon 2] ermee ingestemd dat [persoon 1] met voorafgaande toestemming van [persoon 2] de garagemuur mag schilderen en kleine voorwerpen mag ophangen. In het verlengde hiervan komt het de kantonrechter redelijk voor dat [persoon 1] wordt toegestaan om ook de dakgoot te onderhouden en de schutting die in eigendom toebehoort aan [persoon 2] , met voorafgaande toestemming van [persoon 2] , te schilderen. De vordering van [persoon 1] wordt toegewezen in die zin dat voor recht wordt verklaard dat [persoon 1] met voorafgaande toestemming de garagemuur grenzend aan zijn tuin en de daaraan bevestigde dakgoot mag onderhouden, de garagemuur mag verven en kleine voorwerpen mag ophangen, en dat [persoon 1] de schutting van [persoon 2] aan de zijde van de tuin van [persoon 1] met voorafgaande toestemming mag verven. Daarbij gaat de kantonrechter er vanuit dat die toestemming – aangenomen dat [persoon 1] redelijke verzoeken zal hebben – zal worden gegeven.
Klimopplant en andere begroeiingen
5.10.
[persoon 2] vordert dat [persoon 1] de klimopplant die hij zonder toestemming van [persoon 2] tegen de garagemuur heeft geplant, dient te verwijderen. Dit geldt ook voor andere begroeiingen boven de erfgrens. De kantonrechter zal deze vordering toewijzen, omdat een klimopplant op termijn schade kan toebrengen aan een muur. Ook begroeiingen die over de erfgrens heen boven het perceel van [persoon 2] hangen, dient [persoon 1] te verwijderen. De gevorderde dwangsom wordt afgewezen. De kantonrechter gaat er vanuit dat [persoon 1] zich hieraan zal houden.
Verwijderen leilinde
5.11.
[persoon 1] voert geen verweer tegen verwijdering van de leilinde, zodat deze vordering zal worden toegewezen. Omdat hij op de zitting heeft aangegeven eraan te zullen mee werken, ziet de kantonrechter vooralsnog geen aanleiding om aan de nakoming hiervan een dwangsom te verbinden.
Registratie strook grond waarop de garage staat
5.12.
Zoals hiervoor al is overwogen erkent [persoon 1] inmiddels dat [persoon 2] een strookje grond waarop de garage van [persoon 2] staat (kadastraal perceel [nummer 2] ) door verjaring heeft verkregen. Dit nadat [persoon 2] de bouwvergunning van 1976 heeft overgelegd en de getuigenverklaringen van de buren de heer en mevrouw [buren] , die beiden verklaren dat de garage 46 jaar geleden is gebouwd. Anders dan [persoon 1] stelt is [persoon 2] niet verplicht dit “eigendomsrecht” te laten registreren, zodat hij hiertoe ook niet kan worden veroordeeld. De vordering van [persoon 1] die hierop betrekking heeft, wordt daarom afgewezen.
Kosten Kadaster
5.13.
[persoon 1] wil dat [persoon 2] meebetaalt aan de kadasterkosten. [persoon 2] voert hiertegen verweer. Vaststaat dat [persoon 1] eenzijdig het kadaster heeft ingeschakeld en allerlei opdrachten aan het Kadaster heeft gegeven. Naar het oordeel van de kantonrechter kan [persoon 2] niet worden verwacht dat hij voor deze kosten opdraait, terwijl hij hierover niet was geïnformeerd en ook geen opdracht heeft gegeven. Deze vordering van [persoon 1] wordt daarom afgewezen.
Contactverbod
5.14.
[persoon 2] vordert een contactverbod tegen [persoon 1] .
5.15.
De kantonrechter stelt voorop dat een contactverbod alleen kan worden toegewezen als sprake is van ernstig onrechtmatig handelen en van concreet gevaar voor herhaling daarvan. Bij de beoordeling van de vraag of een contactverbod gerechtvaardigd is, moet de kantonrechter alle relevante omstandigheden van het geval in aanmerking nemen en de betrokken belangen van partijen afwegen. Het is daarbij aan [persoon 2] om het gestelde onrechtmatig handelen van [persoon 1] en het gevaar voor herhaling daarvan aannemelijk te maken.
5.16.
[persoon 2] stelt dat hij werd belaagd door [persoon 1] met vele brieven en hem aanspreken op straat om een discussie te voeren omtrent zijn claim danwel vordering over een stuk grond. [persoon 2] ervaart het contact met [persoon 1] onprettig en onwenselijk en als een directe inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer. Hij loopt om zodat hij [persoon 1] niet tegenkomt. Ook na een aanschrijven van de gemachtigde met een contactverbod en na sommatie van [persoon 2] dat [persoon 2] op geen enkele wijze contact met [persoon 1] wil, bleef [persoon 1] doorgaan met het stelselmatig belagen met vele brieven. Sinds juli 2024 is [persoon 1] gestopt met het sturen van brieven. [persoon 2] ervaart veel stress en gezondheidsklachten. Daarom is [persoon 2] van mening dat een contactverbod op straffe van een dwangsom is gerechtvaardigd.
5.17.
[persoon 1] betwist dat hij [persoon 2] met vele brieven belaagt. Zij hebben ook meerdere gemachtigden gehad en ook hij heeft brieven van [persoon 2] ontvangen.
5.18.
De kantonrechter stelt vast dat de verhoudingen tussen partijen helaas ernstig verstoord zijn. [persoon 1] herkent zich niet in de stellingen van [persoon 2] . Hij wilde slechts over de kwestie praten en tot stand brengen dat de registratie bij het kadaster overeenkomt met de feitelijke situatie. [persoon 2] wil dit niet en ervaart veel stress van deze procedure die door [persoon 1] is gestart. Duidelijk is dat [persoon 2] onrust, stress en gederfde levensvreugde ervaart vanwege de onenigheid met [persoon 1] . Ter zitting is gebleken dat de situatie tussen partijen sinds vorig jaar zomer rustiger is en dat [persoon 1] geen brieven meer stuurt. De aard en omvang van het meningsverschil tussen partijen rechtvaardigt naar het oordeel van de kantonrechter thans niet de ingrijpende maatregel van een contactverbod. Daarbij komt dat partijen naast elkaar wonen en zullen elkaar in de buurt ook vaak tegenkomen. Het zal bovendien nodig zijn dat partijen in de toekomst met elkaar communiceren over de schutting en de garagemuur. De kantonrechter gaat er vanuit dat beide partijen, die al op leeftijd zijn, elkaar als buren rust zullen gunnen en elkaar geen stress zullen bezorgen. Alles overwegende zal de kantonrechter het contactverbod afwijzen.
Proceskosten in conventie en in reconventie
5.19.
In de aard van de procedure en het feit dat partijen buren van elkaar zijn terwijl de vorderingen over en weer gedeeltelijk worden afgewezen, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
6.1.
verklaart voor recht dat [persoon 1]
met voorafgaande toestemming van [persoon 2]:
- de garagemuur grenzend aan zijn tuin en de daaraan bevestigde dakgoot mag onderhouden;
- de garagemuur mag verven en kleine voorwerpen mag ophangen,
- de schutting van [persoon 2] aan de zijde van de tuin van [persoon 1] mag verven,
6.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.3.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.4.
veroordeelt [persoon 1] tot het verwijderen en verwijderd houden van de leiboom en alle andere begroeiingen van struiken en bomen die over de erfgrens heen boven het perceel van [persoon 2] hangen,
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in conventie en in reconventie
6.7.
compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Tilman-Knoester en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2025.