In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 juni 2025, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat het UWV niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar van 17 september 2024 tegen de weigering van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 3 september 2024. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat het UWV de beslistermijn heeft overschreden en dat eiser het UWV op 5 maart 2025 in gebreke heeft gesteld. De rechtbank bepaalt dat het UWV binnen twee weken na deze uitspraak een nieuw besluit moet nemen, maar geeft het UWV vier maanden de tijd om dit te doen, gezien de omstandigheden van het tekort aan artsen en de werkvoorraden. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor proceskosten van € 453,50, omdat het UWV het griffierecht van € 53,- aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet.