In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 juni 2025 uitspraak gedaan op het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 17 januari 2025. De rechtbank had in die eerdere uitspraak de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van 18 april 2024 ongegrond verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Belanghebbende heeft in verzet aangevoerd dat de rechtbank niet is ingegaan op haar gewetensbezwaren met betrekking tot het betalen van belasting die oorlogen financiert. Deze bezwaren zijn volgens haar actueel geworden door de oorlogen in Gaza en Oekraïne. Ze stelt dat haar grondrechten belangrijker zijn dan de wettelijke termijnen voor het indienen van bezwaar.
De rechtbank heeft het verzet behandeld op 6 juni 2025, waarbij belanghebbende en vertegenwoordigers van de inspecteur van de Belastingdienst aanwezig waren. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzet ongegrond is. Ze heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn van zes weken na de dagtekening van het aanslagbiljet is ingediend. De rechtbank heeft het standpunt van belanghebbende verworpen dat zij tijdig bezwaar heeft gemaakt, omdat dit niet uit de wet volgt. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om de wettelijke termijn anders te interpreteren vanwege de door belanghebbende aangevoerde gewetensbezwaren.
De rechtbank concludeert dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, omdat belanghebbende in staat was om tijdig bezwaar te maken, maar dit niet heeft gedaan. De rechtbank heeft de eerdere uitspraak in stand gelaten en het verzet ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.