ECLI:NL:RBZWB:2025:3871

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juni 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
C/02/434959 / JE RK 25-824
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de ontwikkeling en opvoeding

In deze zaak heeft de kinderrechter op 2 juni 2025 een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2009, op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest-Nederland. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De ouders van [minderjarige] zijn gescheiden en hij woont bij zijn moeder. Er zijn zorgen over zijn schoolverzuim, mentale gezondheid en middelengebruik. De Raad heeft verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar, met de beslissing uitvoerbaar bij voorraad. Tijdens de zitting op 2 juni 2025, die met gesloten deuren plaatsvond, zijn de moeder, een vertegenwoordigster van de GI en een vertegenwoordigster van de Raad aanwezig geweest. De kinderrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de eerdere verblijfplaats van [minderjarige] in een safegroup en de huidige problemen met school en sociale interactie. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de hulpverlening in een verplicht kader noodzakelijk is om de ontwikkeling van [minderjarige] te waarborgen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en is op schrift gesteld op 11 juni 2025. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/434959 / JE RK 25-824
Datum uitspraak: 2 juni 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, Regio Zuidwest-Nederland,
locatie Breda,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige] ,geboren op [geboortedag] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] ,
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[de vader] ,
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 6 mei 2025;
  • de op 14 mei 2025 van de Raad ontvangen geboorte-akte betreffende de minderjarige.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 2 juni 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder;
  • een vertegenwoordigster van de GI;
  • een vertegenwoordigster van de Raad.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij zijn moeder.

3.Het verzoek

De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de verzoeker

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek is door de Raad schriftelijk en mondeling aanvullend - samengevat - aangevoerd dat de ouders uit elkaar zijn. [minderjarige] woont bij zijn moeder. [minderjarige] heeft een goede band met zijn vader. Vader komt ook regelmatig bij [minderjarige] en de moeder. In de periode vóór 2015 hebben [minderjarige] en de moeder gedurende 6 maanden in een [safegroup] verbleven naar aanleiding van frequente ruzies in het gezin. In die periode mocht de vader geen contact hebben met [minderjarige] . In 2022 was er bij [minderjarige] sprake van veel schoolverzuim. De vader is dat jaar weer in het gezin komen wonen. Vanaf oktober 2023 is [minderjarige] niet meer naar school gegaan. Zelf geeft hij daarover aan dat hij daar erg werd gepest. De vader denkt dat er iets heftigs op school gebeurd moet zijn. De school geeft aan niet de indruk te hebben dat dit het geval is, althans niet voor zover bekend.
4.2.
In mei 2024 is door tussenkomst van het CJG en de leerplichtambtenaar psychologische behandeling en [dagbesteding] ingezet. Aanvankelijk was er sprake van verzuim, echter per augustus 2024 heeft [minderjarige] de dagbesteding weten op te pakken en toont hij zich goed begeleidbaar. Gezinsondersteuning via [hulpverlening] is voortijdig afgesloten wegens onvoldoende medewerking en nagekomen afspraken door de moeder.
In oktober 2024 is door school, [dagbesteding] en [psycholoog] een opbouwschema afgesproken dat ziet op een volledige inzet en medewerking vanuit [minderjarige] en van de moeder ten aanzien van de hulpverlening om tot meer dagstructuur te komen. Dit omdat [minderjarige] laat blijken dat hij met sociale angst en concentratieproblemen kampt, er sprake is van een gebrek aan structuur in zijn thuissituatie en een verstoord dag- en nachtritme. Vervolgens heeft er op 29 oktober 2024 een incident plaatsgevonden, waarbij [minderjarige] gevallen/gesprongen is van het dak van de woning. [minderjarige] zou hierbij drugs hebben gebruikt. Volgens de moeder zou dit voorval hebben plaats gevonden, nadat [minderjarige] had gehoord dat hij naar school zou moeten. Er zijn daaropvolgend door tussenkomst van Veilig Thuis veiligheidsafspraken gemaakt, luidende dat [minderjarige] niet alleen in de woning is, dat er altijd een steunend iemand uit het familienetwerk voor hem aanwezig dient te zijn.
4.3.
Gebleken is dat het de moeder en [minderjarige] niet of onvoldoende lukt om zich aan de gemaakte veiligheidsafspraken te houden. Het ontbreekt daardoor aan zicht op de opvoedsituatie. Ook lijkt bij de moeder sprake van geen/te weinig inzicht in de ernst van [minderjarige] ’s situatie en problematiek. Geprobeerd is de situatie te stabiliseren door middel van afspraken, die zien op de aanmelding van [minderjarige] voor een spoedmodule bij de GGZ en systeemhulpverlening vanuit [hulpverlening] en het zorgen voor dagbesteding/school en voor een adequaat dag- en nachtritme, echter tot dusver zonder voldoende resultaat. De moeder en de oma moederszijde hebben aangegeven dat [minderjarige] nauwelijks meer naar buiten durft en dat hij vrijwel alleen maar binnenshuis is. Volgens de moeder is uit een intakegesprek met [hulpverlening] gebleken dat GGZ hulp voor [minderjarige] het meest aangewezen is.
4.4.
Als positieve aspecten/krachten ziet de Raad dat de vader een grote betrokkenheid toont naar [minderjarige] en de moeder. Tussen de ouders is sprake van een goede band en zij spreken liefdevol over elkaar. Ook vervult de vader een actieve rol in het huishouden van [minderjarige] en de moeder en door het bieden van andere ondersteuning, waardoor de moeder wordt ontlast. Ook wordt als positief gezien dat de ouders, [minderjarige] en een vriendin van de moeder samen op vakantie zijn geweest en zij het daar samen fijn hebben gehad.
4.5.
Alle factoren tegen elkaar afwegende concludeert de Raad dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. In dat verband acht de Raad meerdere factoren van belang, te weten dat [minderjarige] eerder in een stress- en spanningsvolle situatie tijdelijk met zijn moeder op een safegroup heeft verbleven, dat [minderjarige] laat blijken dat hij kampt met mentale problematiek en dat sprake is van middelengebruik. Daarbij komt dat hij al sinds oktober 2023 niet meer naar school is geweest. [minderjarige] heeft daarnaast geen (andere) positieve vrijetijdsbesteding en er is geen sprake van een adequaat dag- en nachtritme. Er heeft bovendien in oktober 2024 een incident plaats gevonden, waarbij [minderjarige] , naar de moeder stelt wegens een grote angst- en paniekreactie in relatie tot school, van het dak is gevallen. Mogelijk was hij op dat moment onder invloed van middelen. Inmiddels durft [minderjarige] nauwelijks meer buiten te komen. Er is sprake van een transitiewens bij [minderjarige] ; het is belangrijk dat hij daar ook professionele ondersteuning in zal krijgen.
4.6.
Om de zorgen rondom [minderjarige] te verminderen en hem weer perspectief te bieden op een gezonde ontwikkeling, is het allereerst noodzakelijk dat de huidige stagnatie binnen de hulpverlening wordt doorbroken. In dat verband acht de Raad noodzakelijk dat hulpver-lening vanuit de GGZ voor [minderjarige] zo spoedig mogelijk wordt opgestart en hij passende behandeling krijgt. Ook dient er verandering te komen in de situatie, waarin het de moeder onvoldoende lukt om [minderjarige] op hulpverleningsafspraken te laten verschijnen. Daarnaast is het belangrijk dat er gewerkt gaat worden aan een vorm van dagbesteding voor [minderjarige] zodat er structuur, ritme en sociale interactie terug plaats gaat vinden in zijn leven. De hulp-verlening vanuit GGZ zou dit kunnen bieden. Belangrijk is dus dat [minderjarige] en de moeder actief mee gaan werken aan deze hulpverlening. De moeder dient haar verantwoordelijkheid te nemen door [minderjarige] te stimuleren en te ondersteunen om naar gemaakte afspraken met hulpverlening te gaan. Ook dient zij daadwerkelijk hulpverlening voor zichzelf te regelen. krijgen, opdat zij een eigen plek zal hebben om haar verhaal kwijt te kunnen en gebeurtenissen uit het verleden te verwerken.
4.7.
Hulpverlening in een verplicht kader is in de visie van de Raad noodzakelijk om aan de volgende doelstellingen te kunnen gaan werken:
- [minderjarige] zit lekker in zijn vel en heeft geen depressieve gevoelens meer;
- [minderjarige] ontwikkelt een eigen identiteit, een eigen mening en heeft een
toekomstbeeld waarin [minderjarige] duidelijk heeft voor zichzelf of hij definitief een
naam- en/of geslachtsverandering wil ondergaan;
- [minderjarige] heeft structuur en ritme in zijn leven, een goed dag- en nachtritme
en een dagbesteding;
- [minderjarige] krijgt structureel de hulp die hij nodig heeft en moeder stimuleert en
motiveert [minderjarige] in het zetten van stappen richting betrokkenheid in de
maatschappij (bijv. daagt hem uit om naar buiten te gaan, motiveert hem
om de afspraken bij de GGZ na te komen);
- Moeder heeft eigen ingrijpende levensgebeurtenissen verwerkt, waardoor
zij zelf meer ruimte zal gaan ervaren en meer toe komt aan dagelijkse taken, zoals bijvoorbeeld schoonmaken en boodschappen doen.
Er is sprake van complexe problematiek. Het zal de hulpverlening de nodige tijd kosten om te werken aan het wegnemen van de zorgen. De Raad acht daarom een periode van een jaar passend, dit om regie aan te brengen in de situatie, hulpverleningstrajecten daadwerkelijk van de grond te krijgen en de moeder en [minderjarige] aan te zetten tot beweging. Daarnaast biedt de ondertoezichtstelling structuur, continuïteit en toezicht, waardoor de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige] beter gewaarborgd kunnen worden.

5.Het standpunt van [minderjarige]

heeft samengevat verklaard dat het intussen wat beter met hem gaat. Hij heeft al wat minder last van depressies. Ook heeft hij de indruk dat zijn dag/nachtritme is verbeterd, zo is hij vandaag op tijd wakker geworden. Hij gaat nog niet naar school. Hij heeft een goede relatie met zijn moeder, die met name wegens een ernstige ziekte een zware periode achter de rug heeft. Ook met zijn vader heeft hij wekelijks contact. [minderjarige] merkt ten slotte op dat hij naast ondersteuning bij het transitietraject graag hulpverlening wil om helemaal van de depressieve gevoelens af te komen en dat ook passende dagbesteding welkom is.

6.Het standpunt van de moeder

De moeder heeft opgemerkt dat zij begrijpt dat het verzoek tot ondertoezichtstelling is ingediend. Daarop licht zij toe dat [minderjarige] op meerdere vlakken hulp en ondersteuning kan gebruiken om ervoor te zorgen dat hij beter in zijn vel komt te zitten. Zij verwacht/hoopt dat dit ten voordele zal strekken van zijn verdere ontwikkeling op meerdere vlakken, waaronder zijn identiteit en ook dat hij structureel adequate dagbesteding zal hebben. Ook voor haarzelf verwacht zij dat een ondertoezichtstelling toegevoegde waarde kan hebben in de vorm van hulp en ondersteuning bij het verwerken van ingrijpende persoonlijke levens-gebeurtenissen. Zij kan daarom achter het verzoek tot ondertoezichtstelling staan voor de aldus verzochte periode.

7.Het standpunt van de GI

Door de vertegenwoordigster van de GI is naar voren gebracht dat het verzoek van de Raad en de daarin beschreven gronden voor een ondertoezichtstelling door haar worden ondersteund. In het geval dat overeenkomstig dat verzoek wordt beslist kan zij per direct als jeugdbeschermer starten.

8.De beoordeling

Het wettelijk kader
8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
8.2.
[minderjarige] heeft al op jongere leeftijd met zijn moeder gedurende 6 maanden in een [safegroup] verbleven naar aanleiding van spanningen in het gezin. [minderjarige] heeft inmiddels weer een positief contact met zijn vader en ook een goede relatie met zijn moeder. Hij kampt echter al langere tijd met depressies en met identiteitsproblemen. Ook gaat hij sinds oktober 2023 niet meer naar school, de gedachte aan weer naar school te gaan leidt bij hem tot paniekreacties. Daarnaast is sprake van en verstoord dag- en nachtritme en van middelengebruik en raakt [minderjarige] steeds meer geïsoleerd van de buiten-wereld. De tot dusver in een vrijwillig kader ingezette hulpverlening, waaronder ook dagbesteding is ofwel niet gestart of heeft onvoldoende resultaat gehad wegens het niet (structureel) nakomen van afspraken. Ook valt niet uit te sluiten dat andere hulpverlening, waarbij te denken valt aan GGZ hulpverlening, voor [minderjarige] meer aangewezen is, specifiek rekening houdend met het door hem nog te doorlopen transitieproces. Daarbij komt dat hulp en ondersteuning, waaraan bij de moeder behoefte bestaat bij het verwerken van ingrijpende levensgebeurtenissen tot dusver ook onvoldoende van de grond zijn gekomen. Zodra dit wel het geval is zal dit naar verwachting ten voordele strekken van haar rol en beschikbaarheid als verzorger/opvoeder voor [minderjarige] .
8.3.
Op grond van voormelde feiten en omstandigheden is de kinderrechter van oordeel dat aan de voorwaarden voor een ondertoezichtstelling wordt voldaan. De kinderrechter zal daarom [minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar.
8.4.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

9.De beslissing

De kinderrechter:
9.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 2 juni 2025 tot 2 juni 2026;
9.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2025 door mr. Van Leuven, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans als griffier, en op schrift gesteld op 11 juni 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.