In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juni 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voortzetting van een crisismaatregel op verzoek van de officier van justitie. Betrokkene, geboren in 1984, verblijft in een accommodatie te [plaats 2] en is onderworpen aan een crisismaatregel die door de burgemeester van Breda op 8 juni 2025 is genomen. De rechtbank heeft de procedure op 11 juni 2025 met gesloten deuren behandeld, waarbij betrokkene en zijn advocaat aanwezig waren, evenals een arts in opleiding tot psychiater en een co-assistent. De officier van justitie was niet aanwezig.
De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene met de crisismaatregel te maken heeft gehad vanwege onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, veroorzaakt door zijn psychische stoornis. De officier van justitie verzocht om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel voor drie weken, met het oog op medische controles en therapeutische maatregelen. Betrokkene heeft echter aangegeven dat hij bereid is om vrijwillig mee te werken aan de noodzakelijke klinische zorg en dat hij zijn verblijf in de instelling wil voortzetten.
De arts in opleiding tot psychiater heeft bevestigd dat betrokkene zich bewust is van zijn zorgbehoefte en dat hij bereid is om vrijwillig mee te werken aan de zorg. De advocaat van betrokkene heeft betoogd dat aan de wettelijke vereisten voor het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel niet wordt voldaan, gezien de bereidheid van betrokkene om vrijwillig zorg te ontvangen.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat betrokkene zich niet langer verzet tegen de noodzakelijke zorg en dat de wettelijke eisen voor de voortzetting van de crisismaatregel niet meer zijn vervuld. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel afgewezen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2025 door mr. Tempel, rechter, en is op schrift gesteld op 20 juni 2025.