ECLI:NL:RBZWB:2025:3880

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
24/7064
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan een belanghebbende in Breda

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 23 juni 2025, wordt het beroep van een belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Breda had op 30 augustus 2024 een naheffingsaanslag opgelegd aan de belanghebbende, die op 26 februari 2024 een auto had geparkeerd aan de Lovensdijkstraat te Breda. Tijdens een controle werd vastgesteld dat er geen parkeerbelasting was voldaan, wat leidde tot de naheffingsaanslag van € 63,15. De belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar.

De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag onterecht is opgelegd. De belanghebbende stelde dat het voor haar onduidelijk was dat ter plaatse parkeerbelasting moest worden voldaan, omdat zij geen zoneborden of parkeerautomaat had gezien. De heffingsambtenaar betoogde dat het betaald parkeerbeleid voldoende kenbaar was, maar de rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar niet heeft aangetoond dat er voldoende informatie aanwezig was om de belanghebbende te informeren over de verplichting tot het betalen van parkeerbelasting. De rechtbank wijst erop dat de locatie van de parkeerplaats niet in het hart van het centrum ligt en dat er geen objectief verifieerbare gegevens zijn over de aanwezigheid van bebording of apparatuur.

Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat de naheffingsaanslag niet in stand kan blijven, omdat niet is voldaan aan het kenbaarheidsvereiste. Het beroep van de belanghebbende wordt gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag worden vernietigd, en de heffingsambtenaar wordt veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van de belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/7064

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 30 augustus 2024.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer] opgelegd (de naheffingsaanslag).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 12 mei 2025 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Feiten

2. Belanghebbende heeft op 26 februari 2024 een auto met [kenteken] geparkeerd aan de Lovensdijkstraat te Breda. Tijdens een controle omstreeks 09.25 uur is door middel van een scanauto geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2.1.
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd van € 63,15, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1,50 en € 61,65 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag onterecht opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Motivering

4. Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag onterecht is opgelegd. Belanghebbende voert aan dat het voor haar onduidelijk was dat ter plaatse parkeerbelasting moet worden voldaan. Zij heeft geen zoneborden en/of een parkeerautomaat gezien waaruit zij had kunnen afleiden dat parkeerbelasting moest worden voldaan, aldus belanghebbende.
De heffingsambtenaar stelt dat het betaald parkeerbeleid op de locatie waar belanghebbende heeft geparkeerd voldoende kenbaar is. Volgens de heffingsambtenaar bevindt zich een betaalautomaat voor de parkeerplaats bij de Avans Hogeschool en staat er op het terrein een bord waarop vermeld staat dat betaald parkeren van toepassing is. Bovendien zijn aan de randen van het gebied waarbinnen voor het gebruik van een parkeerplaats moet worden betaald, langs alle wegen en straten naar het centrumgebied, volgens de heffingsambtenaar zoneborden geplaatst waaruit betaald parkeren blijkt. Indien belanghebbende de parkeersituatie onduidelijk vond, had belanghebbende hierover inlichtingen kunnen inwinnen bij de gemeente Breda, aldus de heffingsambtenaar.
4.1.
Niet in geschil is dat de auto van belanghebbende op 26 februari 2024 geparkeerd stond aan de Lovensdijkstraat te Breda op de parkeerplaats bij de Avans Hogeschool en dat deze locatie door het college van burgemeester en wethouders is aangewezen als een plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. [1]
4.2.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak het bestaan van de verplichting om parkeerbelasting te voldoen kan blijken uit de aanwezigheid van parkeerapparatuur bij of in de directe omgeving van de parkeerplaats, of uit borden of andere aanwijzingen bij of in de directe omgeving van de parkeerplaats, op een zodanige wijze dat er redelijkerwijs geen misverstand over kan bestaan dat parkeerbelasting verschuldigd is voor de parkeerplaats (de kenbaarheid). [2] Verder blijkt uit de rechtspraak dat van een weggebruiker mag worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van het al dan niet verschuldigd zijn van parkeerbelasting in het gebied waar hij wenst te parkeren. Op de parkeerder rust dan ook een onderzoeksplicht. [3]
4.3.
De rechtbank overweegt dat indien belanghebbende de kenbaarheid van het betaald-parkeren regime betwist, de heffingsambtenaar aannemelijk dient te maken dat hierover ten tijde van het parkeren redelijkerwijs geen misverstand kon bestaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar er niet in geslaagd om feiten of omstandigheden aannemelijk te maken op grond waarvan kan worden geoordeeld dat redelijkerwijs geen misverstand kon bestaan over de verschuldigdheid van parkeerbelasting. De heffingsambtenaar heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat op de route die belanghebbende heeft gereden naar de parkeerplaats dan wel in de directe nabijheid van de parkeerplaats waar belanghebbende geparkeerd heeft, bebording of apparatuur voor de voldoening van de belasting aanwezig was waaruit belanghebbende kon afleiden dat ter plaatse parkeerbelasting is verschuldigd. Hetgeen de heffingsambtenaar heeft gesteld over de betaalautomaat vóór en het bord óp het parkeerterrein, alsmede de zonebebording, is niet onderbouwd met objectief verifieerbare gegevens, zoals fotomateriaal. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat het parkeerbeleid op de desbetreffende locatie kort voor het opleggen van de naheffingsaanslag is gewijzigd. Aangezien de locatie op enige afstand van het hart van het centrum is gelegen, kan evenmin geoordeeld worden dat belanghebbende erop bedacht had kunnen en moeten zijn dat zij zich begaf in een gebied waar betaald parkeren gebruikelijk is.
De rechtbank neemt daarbij in overweging dat weliswaar van belanghebbende enige inspanning mag worden verwacht, maar nu niet is komen vast te staan dat belanghebbende bebording of een parkeerautomaat heeft gepasseerd, kan evenmin worden geconcludeerd dat belanghebbende niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van haar als parkeerder mag worden verwacht.
4.4.
In dit specifieke geval, gelet op alle omstandigheden, tezamen en in onderling verband gezien, is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is dat belanghebbende zo kort na een kennelijke wijziging van beleid op de hoogte kon zijn van de ter plaatse gelde nieuwe regelgeving. Naar het oordeel van de rechtbank is om voornoemde redenen niet voldaan aan het kenbaarheidsvereiste. Om die reden kan de naheffingsaanslag niet in stand blijven.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag zullen worden vernietigd.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Belanghebbende krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. Belanghebbende heeft recht op 1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting (met een waarde van € 647) en 1 punt voor het beroepschrift (met een waarde van € 907). De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een lichte zaak en kent daarom een wegingsfactor 0,5 toe. [4] De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.100,50.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag parkeerbelasting;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 51,- aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 1.100,50 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van F. de Jong, griffier, op 23 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 8 van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2023, gemeenteblad 2023 nr. 563745 en artikel 1 van het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen Breda 2023, Gemeenteblad 2024, nr. 414472.
2.HR 22 november 1995, nr. 30/141, ECLI:NL:HR:1995:AA3126.
3.Zie bijvoorbeeld Gerechtshof ’s-Gravenhage, 8 september 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:3962 en Gerechtshof Amsterdam, 28 februari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:669
4.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 11 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315.