ECLI:NL:RBZWB:2025:3880
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan een belanghebbende in Breda
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 23 juni 2025, wordt het beroep van een belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Breda had op 30 augustus 2024 een naheffingsaanslag opgelegd aan de belanghebbende, die op 26 februari 2024 een auto had geparkeerd aan de Lovensdijkstraat te Breda. Tijdens een controle werd vastgesteld dat er geen parkeerbelasting was voldaan, wat leidde tot de naheffingsaanslag van € 63,15. De belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar.
De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag onterecht is opgelegd. De belanghebbende stelde dat het voor haar onduidelijk was dat ter plaatse parkeerbelasting moest worden voldaan, omdat zij geen zoneborden of parkeerautomaat had gezien. De heffingsambtenaar betoogde dat het betaald parkeerbeleid voldoende kenbaar was, maar de rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar niet heeft aangetoond dat er voldoende informatie aanwezig was om de belanghebbende te informeren over de verplichting tot het betalen van parkeerbelasting. De rechtbank wijst erop dat de locatie van de parkeerplaats niet in het hart van het centrum ligt en dat er geen objectief verifieerbare gegevens zijn over de aanwezigheid van bebording of apparatuur.
Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat de naheffingsaanslag niet in stand kan blijven, omdat niet is voldaan aan het kenbaarheidsvereiste. Het beroep van de belanghebbende wordt gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag worden vernietigd, en de heffingsambtenaar wordt veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van de belanghebbende.