ECLI:NL:RBZWB:2025:3881

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
24/7899 WABOA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het bouwen van negen woningen op de projectlocatie en de beoordeling van de zorgvuldigheid van de voorbereiding

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juni 2025, in de zaak tussen [eiseres] B.V. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk, staat de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van negen woningen centraal. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J. de Roo, is het niet eens met de verleende vergunning aan vergunninghoudster [vergunninghoudster] B.V. en heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 8 oktober 2024. De rechtbank heeft het beroep op 4 juni 2025 behandeld, waarbij verschillende partijen aanwezig waren, waaronder vertegenwoordigers van eiseres en vergunninghoudster.

De rechtbank oordeelt dat het college de omgevingsvergunning op goede gronden heeft verleend. Eiseres heeft verschillende beroepsgronden aangevoerd, waaronder onzorgvuldige voorbereiding en onvoldoende ruimtelijke onderbouwing. De rechtbank concludeert dat er geen wettelijke verplichting is voor het college om de vergunningsaanvraag van vergunninghoudster aan te houden of af te stemmen met andere bouwplannen. Ook is er geen bewijs dat het college voorrang heeft gegeven aan het bouwplan van vergunninghoudster. De rechtbank stelt vast dat de omgevingsdialoog op de juiste wijze is gevoerd en dat eiseres voldoende gelegenheid heeft gehad om haar zienswijze in te dienen.

De rechtbank komt tot de conclusie dat het college de omgevingsvergunning mocht verlenen en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen gelijk en het bestreden besluit blijft in stand. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en dat het griffierecht niet wordt teruggegeven aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/7899 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., [plaats 1], eiseres

(gemachtigde: mr. J. de Roo)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk (college), verweerder.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghoudster] B.V. statutair gevestigd te [plaats 2] (vergunninghoudster),
(gemachtigde: [gemachtigde]).

Samenvatting

1.1.
Deze uitspraak gaat over een door het college aan vergunninghoudster verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van negen woningen op de [locatie]. Eiseres is het niet eens met de verlening hiervan. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de verlening van de omgevingsvergunning.
1.2.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de omgevingsvergunning mocht verlenen
.Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 8 oktober 2024 (bestreden besluit) inzake de verlening van een omgevingsvergunning aan vergunninghoudster.
2.2.
Het college heeft gereageerd op het beroep met een verweerschrift. Eiseres heeft een aanvullende reactie ingediend, waar het college nog op gereageerd heeft.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres vertegenwoordigd door [naam 1] en [naam 2] en bijgestaan door haar gemachtigde, ing. [naam 3] namens het college, vergunninghoudster vertegenwoordigd door [naam 4] en [naam 5] en bijgestaan door waarnemend gemachtigde mr. A.C.P.M. van Dun.
Beoordeling door de rechtbank
Feiten en omstandigheden
3.1.
Vergunninghoudster heeft op 10 december 2022 een aanvraag gedaan voor de bouw van negen woningen op de [locatie] (hierna: projectlocatie).
3.2.
Het college heeft de uniforme openbare voorbereidingsprocedure [1] toegepast. De ontwerpbeschikking met bijbehorende stukken heeft op grond van de Awb met ingang van 14 februari 2024 voor zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er drie zienswijzen ingediend door respectievelijk het Waterschap De Dommel, de architect die werkzaam is voor eiseres en eiseres zelf.
3.3.
Met het bestreden besluit heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghoudster voor de volgende activiteiten:
het bouwen van een bouwwerk;
handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening;
weg aanleggen of veranderen.
Bestreden besluit
4. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat op goede gronden een omgevingsvergunning voor het bouwen van negen woningen op de projectlocatie is verleend. Om het project mogelijk te maken, heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning aan vergunninghoudster verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning is een ruimtelijke onderbouwing gevoegd. Uit deze ruimtelijke onderbouwing van de aanvraag en uit de overige stukken die zijn aangeleverd, volgt dat het plan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Gelet op de artikelen 2.10, 2.12 en 2.18 van de Wabo kan de omgevingsvergunning worden verleend.
Beroepsgronden
5.1.
Eiseres is van mening dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. Ten eerste heeft het college de vergunningsaanvraag van vergunninghoudster in behandeling genomen terwijl er geen afstemming heeft plaatsgevonden. Hierdoor komt het bouwplan van eiseres in de knel, althans kan dit niet ongewijzigd uitgevoerd worden. Ten tweede is de omgevingsdialoog niet op de juiste wijze gevoerd. Het college wist dat eiseres belanghebbende is en had moeten nagaan of zij bij de omgevingsdialoog is betrokken. Verder kan eiseres zich niet verenigen met de reactie op haar zienswijze. Het college heeft met een opmerking te kennen gegeven dat zij voorrang geeft aan het bouwplan van vergunninghoudster, terwijl daar geen objectieve rechtvaardiging voor is en dit in strijd is met het uitgangspunt dat beide plannen op elkaar moeten worden afgestemd.
5.2.
Ook stelt eiseres dat de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende is. Met het bouwplan van eiseres en die van vergunninghoudster is ruimte voor zestien woningen. Gelet op de kwantitatieve behoefte aan woningen en de schaarse ruimte hadden de bouwplannen op elkaar afgestemd moeten worden in verband met verkeersafwikkeling en infrastructuur. Met het college en vergunninghoudster was dit ook zo afgesproken. Het loslaten van die afspraak is in strijd met de instructieregels. Indien het bestreden besluit in stand blijft, kan eiseres haar bouwplan niet meer realiseren. Ten slotte is de vergunning verleend zonder het door het college gevraagde proefsleuvenonderzoek en Programma van Eisen (PvE).
Toetsingskader
6.1.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning in deze zaak is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft. [2]
6.2.
Aan de gronden van de projectlocatie is op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Kom Moergestel” onder andere de enkelbestemming ‘Centrum – 1’ en de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie - 1’ toegekend. Niet in geschil is dat het bestemmingsplan de realisatie van negen woningen niet toestaat. Om het project mogelijk te maken, heeft het college de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo. Het college komt bij het toepassen van deze bevoegdheid beleidsruimte toe en moet daarbij de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
(On)zorgvuldige voorbereiding
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen wettelijke verplichting voor het college om een vergunningsaanvraag aan te houden of af te stemmen als er meerdere bouwplannen zijn. Daarnaast is de rechtbank niet gebleken dat het college voorrang heeft gegeven aan het bouwplan van vergunninghoudster. Het college moet beslissen op een ingediende aanvraag en bovendien heeft eiseres geen omgevingsvergunning aangevraagd.
7.2.
Ook is er geen wettelijke verplichting voor het voeren van een omgevingsdialoog, waarbij geldt dat de wijze waarop dit wordt vormgegeven maatwerk is. [3] De rechtbank overweegt dat vergunninghoudster op 26 november 2022, dus voorafgaand aan de indiening van de vergunningsaanvraag, een buurtdialoog heeft georganiseerd. Omwonenden zijn daarvoor per brief uitgenodigd en deze brief is ook bezorgd op de adressen waarvan eiseres eigenaar is. De adviseur van eiseres was bij de buurtdialoog aanwezig. De rechtbank ziet daarom niet in op welke wijze eiseres in haar belangen is geschaad, te meer omdat zij zowel (tijdig) een zienswijze heeft ingediend als (tijdig) beroep heeft ingesteld. De beroepsgrond dat het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid is, slaagt dan ook niet.
Is sprake van een goede ruimtelijke ordening?
8. De rechtbank oordeelt dat het college geen rekening hoeft en kan houden met een bouwplan dat niet is aangevraagd. Bovendien heeft eiseres onvoldoende aannemelijk gemaakt dat over het afstemmen van bouwplannen afspraken gemaakt zijn tussen partijen, nog los van de vraag wat hiervan de (bestuursrechtelijke) consequentie zou moeten zijn. Daarnaast is niet gebleken dat de bouw- en/of gebruiksmogelijkheden van eiseres door de verleende omgevingsvergunning dusdanig worden aangetast dat het college deze niet mocht verlenen. Het college komt beleidsruimte toe en moet de betrokken belangen afwegen, wat hij naar het oordeel van de rechtbank voldoende heeft gedaan. Deze beroepsgrond slaagt daarom ook niet.
Archeologisch onderzoek
9.1.
Artikel 8:69a van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht [4] blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de eiser door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt. [5]
9.2.
Op grond van artikel 24.3.1 van het bestemmingsplan is het verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde – Archeologie – 1’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden, bepaalde werken en werkzaamheden uit te (laten) voeren.
9.3.
De rechtbank stelt vast dat het belang van eiseres gelegen is in het bouwen van woningen dan wel het behoud van een goed woon- en leefklimaat. Artikel 24.3.1 van het bestemmingsplan strekt tot bescherming en veiligstelling van (mogelijke) archeologische waarden ter plaatse. [6] De rechtbank ziet daarin geen belang dat door eiseres wordt behartigd, aangezien het beroep op bescherming van archeologische waarden ziet op een algemeen belang. De rechtbank mag daarom het bestreden besluit niet vernietigen op grond van artikel 8:69a van de Awb en moet dus afzien van een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond.

Conclusie en gevolgen

10.1.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het college de omgevingsvergunning voor het bouwen van negen woningen op de projectlocatie mocht verlenen. Dit betekent dat de rechtbank het beroep ongegrond zal verklaren en het bestreden besluit in stand blijft.
10.2.
Nu het beroep ongegrond is, krijgt eiseres het griffierecht niet terug. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ook geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van
mr.S.C.J.J. van Roij, griffier op 23 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:69a
De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid, sub a en c
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Artikel 2.2, eerste lid, sub d
Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:
d. een weg aan te leggen of verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg, voor zover daarvoor tevens een verbod geldt als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 3
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Voetnoten

1.Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van
3.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 28 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:756, r.o. 6.1.
4.Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 juni 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2559.
6.Waarbij de rechtbank geheel ten overvloede opmerkt dat in voorschrift 10 van de omgevingsvergunning is opgenomen dat er een proefsleuvenonderzoek moet worden uitgevoerd en dat er vóór de start van de werkzaamheden een PvE ter goedkeuring moet worden ingediend bij de gemeente Oisterwijk.