ECLI:NL:RBZWB:2025:3883

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
C/02/436804 JE RK 25-1137
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Felix
  • mr. Verger-Maas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorg- en contactregeling tussen vader en kind op verzoek van de gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 juni 2025 een spoedbeslissing genomen over de wijziging van de zorg- en contactregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind, op verzoek van de gecertificeerde instelling (GI). De GI heeft ernstige zorgen geuit over de veiligheid van het kind, gezien de problematische situatie rondom de vader, die onder toezicht staat. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er meerdere zorgelijke incidenten hebben plaatsgevonden, waaronder bedreigingen en stalkingsgedrag van de vader richting de moeder, wat de veiligheid van zowel de moeder als het kind in gevaar brengt. De kinderrechter heeft besloten dat de GI voorlopig de regie over de zorgregeling krijgt, zonder het voorafgaand horen van de belanghebbenden, vanwege de urgentie van de situatie. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De definitieve beslissing op het verzoek wordt aangehouden tot een latere zitting, waar de GI, de vader en de moeder zullen worden gehoord.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/436804 JE RK 25-1137
Datum uitspraak: 20 juni 2025
Beschikking van de kinderrechter over wijziging van een contactregeling
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
gevestigd te Tilburg,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
over
[de minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2021 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 20 uni 2025 ontvangen verzoekschrift met bijlagen van de GI;
- het telefoongesprek van de kinderrechter met twee vertegenwoordigers van de GI van 20 juni 2025.

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2
[de minderjarige] woont bij de moeder.
2.3
Bij beschikking van deze rechtbank van 7 mei 2025 is bepaalt dat de man en [de minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voorlopig recht hebben op contact met elkaar éénmaal per week op zaterdag of zondag van 08.30 uur tot 19.00 uur, waarbij de vrouw [de minderjarige] naar de man brengt en de man [de minderjarige] terugbrengt naar de vrouw, waarbij onder regie van de GI gekeken gaat worden naar een uitbreiding van de zorg- en contactregeling en eventuele hulp bij overdrachtsmomenten. De definitieve beslissing op de verzoeken betreffende het gezag en de zorgregeling zijn aangehouden tot 23 januari 2026 pro forma in afwachting van een bericht van de GI.
2.3
Bij beschikking van 23 april 2025 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 23 april 2026.

3.Het verzoek

3.1
De GI verzoekt op grond van artikel 1:265g, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te wijzigen in die zin dat de GI vraagt het contact tussen vader en [de minderjarige] komende zondag (22 juni 2025) op te schorten, totdat de vader met de GI in gesprek gaat over de ondertoezichtstelling en daarnaast om de regie over de contact- en zorgregeling bij de GI te leggen. Daarbij verzoekt de GI de beschikking onverwijld af te geven zonder voorafgaand verhoor van belanghebbenden en om de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1
Ingevolge artikel 1:265g, eerste lid, van het BW kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
4.2
De wet bevat voor de beslissing tot vaststelling van een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken op grond van artikel 1:265g van het BW geen bijzondere regels. De Hoge Raad heeft echter bij uitspraak van 14 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2321) het volgende overwogen in het kader van een verzoek tot schorsing van een schriftelijke aanwijzing:
“(…) Hoewel de rechter in verband met het bepaalde in art. 19 Rv of art. 6 EVRM in het algemeen niet op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening mag beslissen zonder de belanghebbenden in de gelegenheid te hebben gesteld zich over dat verzoek uit te laten, kan dat anders zijn bij een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening als hier aan de orde. Genoemde bepalingen staan niet eraan in de weg dat de kinderrechter met het oog op de spoedeisendheid [van het verzoek tot schorsing van een schriftelijke aanwijzing], mede gelet op de ernst van de eraan ten grondslag gelegde feiten, met spoed voorlopig op dat verzoek beslist zonder de belanghebbenden te horen. Het is aan de kinderrechter overgelaten of hij daartoe overgaat. Beslist de kinderrechter met spoed voorlopig en zonder de belanghebbenden te horen op het schorsingsverzoek, dan dient hij bij de verdere behandeling van het verzoek tot vervallenverklaring, eventueel na een verzoek tot vervroegde mondelinge behandeling, het schorsingsverzoek nader te beoordelen en zijn oordeel dienaangaande zo nodig te heroverwegen of nader te motiveren mede in het licht van hetgeen de belanghebbenden in dat verband aanvoeren (vgl. HR 20 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ9324)(…)”.
4.3
Hoewel de onderhavige zaak geen betrekking heeft op een verzoek tot schorsing van een schriftelijke aanwijzing (zoals in de door de Hoge Raad aangehaalde uitspraak), is de kinderrechter van oordeel dat dezelfde uitgangspunten dienen te gelden in deze zaak. De kinderrechter is van oordeel dat de GI ontvankelijk is tot het doen van een verzoek op grond van artikel 223 Rv juncto artikel 1:265g BW om een contactregeling tussen de vader en [de minderjarige] te wijzigen.
Inhoudelijke beoordeling
4.4
Uit het verzoek van de GI is de kinderrechter gebleken dat er in de afgelopen weken meerdere zorgelijke incidenten rondom de vader zijn geweest waar [de minderjarige] bij betrokken is. Op 2 juni 2025 heeft de GI twee politiemeldingen vanuit Veilig Thuis ontvangen. De eerste melding betreft een incident op 4 mei 2025. De vader heeft [de minderjarige] toen pas een dag later naar de moeder gebracht. De tweede melding betreft een incident op 24 mei 2025, waarin is aangegeven dat de vader de moeder structureel lastig valt met doodsbedreigingen, hij [de minderjarige] gebruikt als pressiemiddel om de aandacht van de moeder te krijgen en de moeder stalkt door haar te volgen middels een tracker. Vervolgens heeft op 8 juni 2025 een ernstig incident voorgedaan, waarbij een arrestatieteam van de politie en onderhandelaars naar de woning van de man zijn gegaan, omdat hij [de minderjarige] niet terugbracht na een omgang. De politie is overgegaan tot opschaling vanwege de meldingen over de vader, de recente aangifte van de moeder wegens stalking en de vele antecedenten van de vader. Ook bij deze situatie spreekt de politie van het inzetten van [de minderjarige] door de vader als een soort menselijk schild. Op 19 juni 2025 is de GI bekend geworden dat op zaterdag 14 juni 2025 wederom een incident heeft plaatsgevonden. De politie is naar de woning van de vader gegaan vanwege een melding van de vader omdat de moeder [de minderjarige] niet op tijd zou hebben gebracht. De vader gedroeg zich agressief tegenover de agenten en heeft gezien dat [de minderjarige] dit heeft meegekregen en een gespannen indruk maakte. Deze incidenten en informatie van de politie maakt dat de GI is gebleken dat de veiligheid van [de minderjarige] in het geding is. De vader heeft geen gehoor gegeven aan de uitnodiging voor een kennismakingsgesprek met de jeugdbeschermer. De GI heeft de vader een vooraankondiging schriftelijke aanwijzing gestuurd en heeft heden hem een schriftelijke aanwijzing gestuurd om in contact met hem te komen. Het ontbreekt de GI van zicht op de vader en diens opvoedingssituatie.
De GI heeft desgevraagd tegenover de kinderrechter telefonisch aangegeven dat de noodzaak van een spoedbeslissing is gelegen in de ernstige zorgen over het gedrag van de vader. Sinds de start van de ondertoezichtstelling is de intensiteit van dit gedrag bij de vader toegenomen. De vader is steeds meer gericht op de moeder, door stalkgedrag te vertonen, bedreigende uitspraken te doen, [de minderjarige] in te zetten om controle over de moeder te houden en als schild te gebruiken. Ook is de afhankelijkheidspositie van de moeder duidelijker geworden. Er zijn ernstige zorgen over de veiligheid van de moeder en daarvan afgeleid de veiligheid van [de minderjarige] . [de minderjarige] krijgt de bedreigende situaties mee. De GI heeft signalen en adviezen van de politie gekregen dat het niet veilig en verantwoord is bij de vader. De GI heeft aangegeven dat de moeder en [de minderjarige] in veiligheid moeten worden gebracht als de vader van onderhavig verzoek verneemt.
4.5
De kinderrechter stel vast dat er sinds de beschikking van de rechtbank van 7 mei 2025 meerdere incidenten hebben plaatsgevonden en er meer zicht is gekomen op de situatie rondom [de minderjarige] , waardoor er sprake is van een wijziging van omstandigheden. De kinderrechter acht de veiligheid van [de minderjarige] dermate in het geding, dat het dringend en onverwijld noodzakelijk is om zonder het voorafgaand horen van belanghebbenden een beslissing te nemen. Er zijn bij de betrokken instanties (GI, Veilig Thuis en de politie) grote zorgen over het gedrag van de vader. [de minderjarige] wordt hiermee belast. Daarnaast wordt gezien dat de veiligheid van de moeder in het geding is door stalkingspraktijken en doodsbedreigingen vanuit de vader. [de minderjarige] is nog een zeer jong kind en voor zijn verzorging en ontwikkeling afhankelijk van zijn ouders. Onveiligheid van de moeder levert daarmee ook een risico voor de veiligheid van [de minderjarige] op.
4.6
De kinderrechter zal, in wijziging van de in de beschikking van 7 mei 2025 bepaalde voorlopige zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] , voorlopig de regie over deze zorgregeling leggen bij de GI. De kinderrechter zal vooralsnog niet de contactregeling tussen [de minderjarige] en de vader opschorten, omdat de bevoegdheid daartoe hiermee bij de GI wordt bepaald. De kinderrechter houdt de definitieve beslissing op het verzoek aan tot de hierna te noemen zitting.
4.7
De kinderrechter zal de beslissing ten aanzien van het verzoek, gelet op de aard van de maatregel, uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
4.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1
wijzigt voorlopig de in de beschikking van 7 mei 2025 bepaalde zorgregeling tussen [de minderjarige] en de vader en bepaalt dat voorlopig de GI de regie heeft over deze zorgregeling;
5.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar tot zover bij voorraad;
5.3.
houdt de beslissing op het verzoek voor het overige aan en bepaalt dat de GI, de vader en de moeder worden gehoord tijdens de zitting op
[datum] 2025 om [uur]bij de kinderrechter mr. Van de Kraats van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, in het gerechtsgebouw aan de Stationslaan 10, 4815 GW Breda;
5.4
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping voor die mondelinge behandeling voor de GI, de vader en de moeder;
5.5
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. Felix, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2025, in aanwezigheid van mr. Verger-Maas als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.